NTFR 2024/1792 - Navorderingsaanslagen ter zake van verzwegen Luxemburgse bankrekeningen vernietigd wegens schending van voortvarendheidsvereiste
ECLI:NL:HR:2024:1557, datum uitspraak 01-11-2024, publicatiedatum 01-11-2024
Aflevering 45, gepubliceerd op 05-11-2024 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-JagersmaBelanghebbende is op 4 juni 2014 ingekeerd ter zake van drie verzwegen Luxemburgse bankrekeningen, waaronder een bankrekening ten name van A Inc. In de periode 29 oktober 2014 tot 16 juni 2016 heeft belanghebbende desgevraagd informatie aan de inspecteur verstrekt. Op 12 september 2016 heeft de behandelend ambtenaar een e-mail aan een collega verzonden over het dossier van belanghebbende. De inspecteur heeft belanghebbende op 24 november 2016 verzocht in te stemmen met verlenging van de navorderingstermijn met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 t/m 2003. Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over 2001 t/m 2010, 2012 en 2014. De in geschil zijnde navorderingsaanslagen over 2001 t/m 2008 zijn vastgesteld in de periode van 23 december 2016 t/m 20 februari 2017. Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:4702) oordeelde dat de inspecteur bij het opleggen van deze navorderingsaanslagen heeft voldaan aan het voortvarendheidsvereiste. De Hoge Raad deelt die visie niet. Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, mocht de inspecteur niet wachten met het opleggen van de navorderingsaanslagen over 2001 t/m 2008 totdat hij zich in staat achtte alle hiervoor genoemde navorderingsaanslagen op te leggen. Het oordeel van het hof dat de e-mail van 12 september 2016 van belang is, acht de Hoge Raad onbegrijpelijk. Die e-mail gaat uitsluitend over de fiscale kwalificatie van het belang van belanghebbende in A. De rekening ten name van A is in 2009 geopend en belanghebbende is op 14 mei 2009 enig aandeelhouder van A geworden, zodat – nu de inspecteur hiermee bekend was – relevantie voor het vaststellen van de navorderingsaanslagen over 2001 t/m 2008 ontbreekt. Ook het verzoek aan belanghebbende om in te stemmen met verlenging van de navorderingstermijn is in dit verband niet van belang, omdat zo’n verzoek geen handeling is die rechtstreeks is gericht op het voortvarend voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslagen.