Aflevering 1

Indien een belastinginspecteur bepaalde uitlatingen doet, of juist niet wanneer hij dat maar beter wel had kunnen doen, loopt hij het risico dat aan deze (nagelaten) uitlatingen consequenties worden verbonden die hem bij nader inzien onwelgevallig zijn. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel zoals dat op afgewogen wijze vorm heeft gekregen in de jurisprudentie, brengen immers mee dat vertrouwen dat bij de belastingplichtige is gewekt onder bepaalde omstandigheden gehonoreerd dient te worden. En gelukkig maar; de bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de belastingplichtige verlangt immers dat hij op de belastingautoriteiten kan vertrouwen. De rechtszekerheid vergt dit, zelfs als daarmee de wettelijke regeling geweld wordt aangedaan. Maar hoe zit het als niet de inspecteur maar zijn baas, de staatssecretaris, heeft gesproken?

Per 1 januari 2002 beschikt de Belastingdienst over één opsporingsdienst, de FIOD-ECD.

De staatssecretaris van Financiën heeft opnieuw een aantal beleidsbesluiten aangepast in veband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002. De besluiten bevatten geen inhoudelijke wijzigingen. Sommige besluiten zijn geactualiseerd. Hieronder geven wij een overzicht van de recentelijk vervangen beleidsbesluiten. De staatssecretaris heeft tevens een besluit bekend gemaakt waarin hij aangeeft dat voor enkele besluiten het voornemen bestaat om die besluiten binnen afzienbare tijd ook inhoudelijk te wijzigen (Besluit van 6 december 2001, nr. CPP2001/3435M). Om te voorkomen dat in de tussentijd onzekerheid bestaat over de omrekening van guldenbedragen is in dit besluit voor die besluiten alleen de aanpassing aan de euro geregeld.

Via de Bijstellingsregeling 2002 worden de bedragen geïndexeerd van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, de Successiewet 1956 en van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken.

In het Besluit van 20 december 2001, nr. WDB2001-760M, Stcrt. 250, heeft de staatssecretaris van Financiën onder meer een aantal wijzigingen aangebracht in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 en in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst.

ondernemingsactiviteit, terugkoop, vervanging

huurwaardeforfait, onderhoudskosten

voorziening, VUT-verplichting

te activeren uitgaven, tijdstip winstneming

landbouwvrijstelling, schadevergoeding

voorziening, zakelijkheid

De staatssecretaris heeft de landbouwnormen 2001 vastgesteld. De Belastingdienst heeft deze normen in samenspraak met het landbouwbedrijfsleven voorbereid. Het resultaat is dat voor de meest gangbare kostenposten en voor bepaalde bedrijfsmiddelen en voorraden in de akkerbouw, veehouderij en tuinbouw normbedragen bestaan. Bij de deadline voor deze NTFR had de in het Besluit aangekondigde publicatie van de landbouwnormen op de website van de Belastingdienst nog niet plaatsgevonden.

Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2002-II is in het wetsvoorstel een wijziging van het urencriterium voor de zwangere ondernemers opgenomen (amendement Giskes c.s., NTFR 2001/1578). De inwerkingtreding van deze wijziging zou, zoals beoogd, plaatsvinden bij Koninklijk Besluit. Voor de verlaging van het urencriterium voor de S&O-faciliteit is dit gebeurd. Voor de verlaging van het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek, de FOR en de meewerkaftrek blijkt dit uiteindelijk niet goed te zijn geregeld. Bij de Veegwet III zal dit, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002, worden gecorrigeerd. Daardoor zal, conform de bedoeling van de regering en de Tweede Kamer, de inwerkingtreding van alle genoemde wijzigingen bij KB plaatsvinden op basis van het onderzoek betreffende de werking van fiscale regelingen en de WAZ met betrekking tot vrouwelijke ondernemers (vergelijk NTFR 2001/1549). Dit onderzoek zal voor het einde van het eerste kwartaal 2002 zijn afgerond. Uit de brief blijkt verder dat de Veegwet III in het eerste halfjaar van 2002 zal worden ingediend.

De wijziging van de landbouwvrijstelling per 27 juni 2000 is volgens het besluit van 23 mei 2001, NTFR 2001/773, een bijzondere omstandigheid die keuzeherziening (vermogensetikettering) rechtvaardigt. Veel landbouwers brengen in dat kader hun bedrijfswoning over naar het privé-vermogen. In een besluit geeft de staatssecretaris aan welke waardegrondslag daarbij wordt gehanteerd en wat het gevolg is als een woning al vóór die datum door een belastingplichtige wordt overgebracht naar het privé-vermogen.

Door middel van een besluit heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat ook ter zake van investeringen in film na 31-12-2001 de tijdelijke tegemoetkoming film nog wordt toegepast. Deze goedkeuring houdt verband met het feit dat de benodigde goedkeuring voor de filminvesteringsaftrek niet tijdig is verkregen. De goedkeuring eindigt indien de filminvesteringsaftrek in werking treedt of uiterlijk op 1-4-2002.

aangifte echtgenoot, meewerkbeloning

hooiberg, woonplaats

directeur/grootaandeelhouder, fictief loon, meerdere vennootschappen

afwijking < 30 %, gebruikelijk loon

Belanghebbende A was tot juli 1995 statutair directeur van X BV. Hij hield zich bezig met het dagelijks bestuur van die onderneming. De inkopen van X vonden plaats in dollars. In 1991 wees de bank A op de mogelijkheid om dollars op termijn aan te kopen. Vervolgens heeft A omstreeks september 1991 twee termijncontracten afgesloten. De directeur en de commissaris van de grootaandeelhouder van X waren op de hoogte van deze twee transacties. In 1992 fluctueerde de dollarkoers aanzienlijk. A kocht en verkocht meer dollars dan gebruikelijk was. Hierbij zijn forse valutaverliezen geleden. Om deze verliezen in de jaarrekening weg te werken, zijn de voorraden hoger gewaardeerd. Ook in 1993 en 1994 zijn de verliezen in de boekhouding verwerkt. De handelingen van A kwamen aan het licht. Medio 1995 is hij op staande voet ontslagen. X werd in november 1995 failliet verklaard. De curator heeft vervolging ingesteld tegen A en eiste een schadevergoeding wegens onbehoorlijk bestuur. Na betaling van f 70.000 is de procedure tegen A geroyeerd. Naast dit bedrag betaalde A f 14.391 aan advocaatkosten. In geschil is of de schadevergoeding en de advocaatkosten aangemerkt kunnen worden als aftrekbare kosten of negatief loon.

A heeft in 1998 een totaalbedrag aan beroepskosten van f 26.926. Een gedeelte hiervan ad f 5.383 bestaat uit restaurantkosten en kosten van lunchbesprekingen. In dat jaar ontvangt A een vergoeding van f 3.137 voor gemaakte beroepskosten. Deze brengt zij in mindering op haar totale beroepskosten. De inspecteur weigert de kosten gemaakt voor restaurant en lunchbesprekingen. In geschil is of de ontvangen vergoeding betrekking heeft op de totale beroepskosten. A stelt (in afwijking van haar aangifte) dat de ontvangen vergoedingen in mindering moeten worden gebracht op de niet aanvaarde aftrekposten.

De staatssecretaris van Financiën is van oordeel dat de Christiaan Huygensprijs geen inkomen vormt in de zin van zowel de Wet IB 1964 als de Wet IB 2001.

De staatssecretaris van Financiën heeft op 21 december 2001 een besluit afgegeven met een aantal vragen en antwoorden over de loonbelasting/premie volksverzekeringen.

De staatsecretaris van Financiën heeft een besluit afgegeven over de vergoedingsmogelijkheden bij carpoolen. Daarnaast heeft hij een nieuw model rittenformulier voor 2002 vastgesteld. Dit besluit geldt met ingang van 1 januari 2002 en vormt de actualisering per die datum van de Besluiten van 20 december 2000, nr. CPP2000/3201M (zie NTFR 2001/28), en 7 september 2001, nr. CPP2001/1771M (zie NTFR 2001/1339), in het kader van het in werking treden van het Belastingplan 2002, deel III.

In het Besluit van 20 december 2001, nr. WDB2001/764M, Stcrt. 250, heeft de staatssecretaris van Financiën de Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990 vastgesteld voor 2002. Kennelijk per abuis, heeft dit besluit 1 januari 2001 als ingangsdatum. Deze tabellen zijn door de Belastingdienst al eerder aan alle inhoudingsplichtigen verzonden. U kunt deze tabellen ook vinden via de internetsite van de Belastingdienst: http://www.belastingdienst.nl/9229250/lb/inhoud/5a57ca1.htm.

In dit wijzigingsbesluit heeft de staatssecretaris van Financiën onder meer het Uitv.besl. LB 1965 aangepast in verband met het Belastingplan 2002. Dit betreft – naast enkele technische aanpassingen – de reeds aangekondigde wijzigingen in de artiesten- en beroepsportersregeling en de 30%-regeling voor extraterritoriale werknemers.

Belanghebbende heeft in de jaren 1990-1995 niet, niet regelmatig (en zeker niet tijdig) het 'vakantiegeld' in een fonds gestort. In het jaar 1994/1995 is in het geheel niets gestort. De inspecteur meent dat de waarde van de verstrekte vakantiewaarden fiscaal gewaardeerd moet worden op 100%. X BV gaat uit van 75%. De inspecteur stelt ook dat X BV zich niet op het vertrouwensbeginsel kan beroepen. Het hof oordeelde dat X BV in ieder geval in de vakantieboekjaren 1990/1991 tot en met 1993/1994 redelijkerwijs mocht menen dat zij voldeed aan de voorwaarden van het Tica-advies. Tekst en strekking van het advies kunnen de indruk wekken dat het Tica zich in nauw overleg en met goedvinden van de Belastingdienst uitspreekt over de loonheffing. De Belastingdienst heeft nagelaten (tijdig) afstand te nemen van het advies toen dat gepubliceerd was.

In het Besluit van 20 december 2001, nr. WDB2001-760M, Stcrt. 250, heeft de staatssecretaris van Financiën onder meer een aantal wijzigingen aangebracht in de Uitv.reg. LB 2001 en de Uitv.reg. afdr.verm. De meeste wijzigingen vloeien voort uit het Belastingplan 2002. Er zijn echter ook enkele onverwachte wijzigingen:

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Hoogervorst, heeft op 19 december 2001 enkele ministeriële regelingen gewijzigd. Dit betreft onder meer de bedragen voor 2002 van de zogenoemde vrijwilligersregeling. Het nieuwe maximumbedrag is gesteld op € 20 per week en € 700 per jaar.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Hoogervorst, heeft op 19 december 2001 de Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen 2002 vastgesteld. Hiermee is de SV-regelgeving nagenoeg geheel gecoördineerd met de wijzigingen van de Uitv.reg. LB 2001 met ingang van 1 januari 2002.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Hoogervorst, heeft op 19 december 2001 de Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura vastgesteld. Hiermee is de SV-regelgeving aangepast aan de fiscale artiesten- en beroepssportersregeling.

De staatssecretaris beantwoordt in dit besluit negen vragen over de berekening van de inhaal van pensioentekorten (reserveringsruimte) die zijn ontstaan in de periode van 1994 tot en met 2000.

geloofsovertuiging, zelfstandigen, ziekenfonds

De staatssecretaris van Financiën maakt in dit besluit aan de hand van een vijftal vragen en antwoorden duidelijk hoe een splitsing kan worden bewerkstelligd van kapitaalverzekeringen in een deel kapitaalverzekering eigen woning (KEW) en een deel overlijdensverzekering. Uit de antwoorden blijkt onder meer dat een op de juiste wijze van de KEW afgesplitste overlijdensverzekering, in box 3 de vrijstelling van art. 5.10, onderdeel a, Wet IB 2001 kan genieten.

abnormale prijs, persoonlijke verhouding, W.e.v.

bronrente, consumptieve rente

rente, tijdstip van genieten, uitstel van rente

De staatssecretaris van Financiën heeft laten weten geen beroep in cassatie te hebben ingesteld tegen de uitspraak van Hof Arnhem, nr. 00/327. Deze uitspraak namen wij op in NTFR 2001/1306. Het hof heeft beslist dat de certificaathouders en het stichtingsbestuur geen samenwerkende groep vormden bij het beschikken over de reserves van de BV. Het stichtingsbestuur werkte onafhankelijk van de certificaathouders en het bestuur verdedigde ook een andere dividendpolitiek dan de certificaathouders. De inspecteur heeft naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat het bestuur zich zou voegen naar de wensen van de certificaathouders bij het beschikken over de reserves van de BV. De staatssecretaris vindt dit oordeel voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk en gaat daarom niet in cassatie.

Het sociaal-ethische beleggen is sinds het Belastingplan 2001 opgenomen in de kaderregeling maatschappelijke beleggingen (art. 5.13 Wet IB 2001). Tot die kaderregeling behoren het groen beleggen (art. 5.14 Wet IB 2001) en het sociaal-ethisch beleggen (art. 5.15 Wet IB 2001). Het groene beleggen bestond reeds onder de Wet IB 1964 (art. 26, lid 1, onderdeel c). Het sociaal-ethische beleggen is op dezelfde wijze vormgegeven. We geven eerst in het kort weer hoe het groene beleggen onder de Wet IB 2001 werkt.

In het Besluit van 20 december 2001, nr. WDB2001-760M, Stcrt. 250, heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal wijzigingen aangebracht in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Deze wijzigingen vloeien voor een deel voort uit het Belastingplan 2002. Voorts zijn enkele bestaande regelingen verduidelijkt en zijn wijzigingen van technische en redactionele aard aangebracht. Onder meer is invulling gegeven aan het begrip bestelauto waarvan het gebruik voor privé-doeleinden door aard of inrichting is beperkt. Voor deze bestelauto's gaat een bijtelling van 10% gelden. Hieronder gaan wij in op de belangrijkste wijzigingen.

In het Besluit tot aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten, nr. WDB2001-724M, dat op 31 december op de internetsite van Financiën is geplaatst, heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal wijzigingen aangebracht in het Uitv.besl. IB 2001. Er wordt invulling gegeven aan de definities van de begrippen 'ernstig gehandicapt' en 'zorgafhankelijk' als bedoeld in het via het Belastingplan 2002 gewijzigde art. 6.16 Wet IB 2001. Ook wordt een overgangsregeling in het leven geroepen voor de in 2002 toe te passen vermenigvuldigingsfactoren in de buitengewone uitgavenregeling.

herinvesteringsreserve, vervanging, vierjaarstermijn

De staatssecretaris heeft een besluit gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de belastingplicht van lokale omroepen. Het besluit is een herziene versie van een Besluit van 11 oktober 1994, DB94/12M. De aanpassing was noodzakelijk omdat per 1 januari 2002 een fictieve kostenregeling wordt opgenomen in art. 9 Wet VPB 1969. Het besluit geldt derhalve ook pas vanaf de genoemde datum. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd ten opzichte van het besluit uit 1994.

De staatssecretaris heeft een besluit gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de belastingplicht van instellingen in de kinderopvang. Het besluit is een herziene versie van een Besluit van 11 juni 1997, nr. DB97/1957M. De aanpassing was noodzakelijk vanwege wijzigingen in bedragen in het Vrijstellingenbesluit vennootschapsbelasting en vanwege de overgang van de gulden naar de euro. Het besluit treedt op 1 januari 2002 in werking.

Vanaf 2002 wordt in art. 6 Wet VPB 1969 vastgelegd dat lichamen waarbij een sociaal belang op de voorgrond staat vrijgesteld kunnen zijn van vennootschapsbelasting. In een (herzien) Besluit van 1 december 2000, nr. CPP2000/2698M was een dergelijke goedkeurende regeling getroffen voor sociaal-culturele instellingen waar hoofdzakelijk vrijwilligers werken. Omdat die regeling nu in de wet wordt opgenomen vervalt het besluit.

De staatssecretaris van Financiën maakt bekend dat per 1 januari 2002 de Leidraad Successiewet 1956 wordt ingetrokken. Hij geeft daarbij te kennen dat daarmee niet wordt beoogd om te komen tot een verandering in de huidige uitvoeringspraktijk. Om die reden zal de staatssecretaris overgaan tot de publicatie van het tegemoetkomend beleid dat in de Leidraad was opgenomen en dat thans nog gelding heeft.

In het Besluit van 20 december 2001, nr. WDB2001-760M, Stcrt. 250, heeft de staatssecretaris van Financiën onder meer een aantal wijzigingen aangebracht in de Uitv.reg. SW 1956. De meeste wijzigingen vloeien voort uit het belastingplan 2002. De wijzigingen houden verband met het nieuwe hoofdstuk III A in de SW 1956 dat gaat over de bedrijfsopvolging. Met name vanwege het introduceren van het begrip conserverende waarde hebben vele bepalingen uit de invorderingssfeer die hun plaats hadden in de Invorderingswet 1990 (IW. 1990) en de daarbij behorende Uitv.reg. IW 1990 hun betekenis verloren. De nieuwe bepalingen terzake uit de SW 1956 zijn voor het grootste deel opgenomen in de gewijzigde wet. In deze uitvoeringsregeling worden daarvoor nadere regels gesteld.

berekening, vrij op naam

De staatssecretaris legt in dit besluit een aantal standpunten vast over de heffing van kapitaalsbelasting bij beleggingsmaatschappijen met veranderlijk kapitaal. In het besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen beleggingsmaatschappijen die wel en maatschappijen die niet aan de beurs zijn genoteerd. Bij de eerste groep is bij (in- en) verkoop doorgaans geen kapitaalsbelasting verschuldigd. Bij de tweede groep is dat wel het geval.

In een besluit behandelt de staatssecretaris vijf vragen over de heffing van kapitaalsbelasting. Dit is het tweede vraag- en antwoordbesluit over de kapitaalsbelasting binnen een jaar. Het eerste besluit namen wij beknopt op in NTFR 2001/599 (Besluit van 5 april 2001, CPP2001/101M).

handelwijze inspecteur, heffingsrente, uitblijven aanslag

Bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst zijn verzoeken om informatie ingediend in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Daarin werd gevraagd om correspondentie, rapportages en overige informatie over de bouw en aanbesteding van het pilot-project Wijkertunnel en over FIOD-onderzoeken naar bouwfraude in de jaren negentig. Het Ministerie van Financiën heeft kort samengevat het volgende medegedeeld aan de verzoeker(s):

A heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de correcties op zijn aangifte. De correcties zijn doorgevoerd na een boekenonderzoek. De inspecteur heeft A vervolgens driemaal verzocht zijn bezwaar te motiveren. A gaf hieraan geen gehoor, waarna de inspecteur hem niet-ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar.

vaste inrichting

bemiddeling, call center, verzekeringen

belaste verhuur, bestrijding constructies, minimumhuur

kunstwerken, verlaagd tarief

naheffing

dramadocenten, onderwijsvrijstelling

boeken en bescheiden, nultarief

X verzorgt loonadministraties en treedt op als intermediair bij de uitvoering van de Arbo-wet voor in het buitenland gevestigde ondernemers met een vaste inrichting in Nederland. Deze buitenlandse ondernemers kunnen een loondoorbetalingsrisicoverzekering afsluiten bij Y. Z treedt daarbij op als verzekeringsadviseur en bemiddelaar en krijgt daarvoor een provisie van Y. Y verleent weer een winstaandeel aan X wanneer een minimale premievolume en een bepaald schadepercentage wordt gehaald. Op de vraag of deze laatste betaling als een vergoeding voor een prestatie moet worden aangemerkt en of deze vrijgesteld is op grond van art. 11, lid 1, onderdeel, k, Wet OB 1968, antwoordt de staatssecretaris:

In art. 26, onder a, Uitv. besch. OB 1968 (de Beschikking), worden de ondernemers aangewezen die in aanmerking komen voor de toepassing van het kasstelsel (art. 26 Wet OB 1968). Onder 12° zijn genoemd: advocaten en procureurs, die hun praktijk alleen uitoefenen. Op de vraag of met de zinsnede '... die hun praktijk alleen uitoefenen', bedoeld wordt de situatie waarbij in de onderneming (in welke vorm dan ook) slechts één advocaat of procureur werkzaam is of de situatie waarbij sprake is van een eenmanszaak (ongeacht het aantal daarin werkzame advocaten/procureurs), heeft de staatssecretaris geoordeeld dat de zinsnede die is opgenomen onder 12° van art. 26, onder a, van de Beschikking, zich niet anders laat lezen dan dat uitsluitend de situatie wordt bedoeld waarin de advocaat een eenmanszaak uitoefent en de praktijk voor eigen rekening en risico drijft (eventueel (tijdelijk) ondersteund door een stagiair).

Op de vraag hoe de margeregeling dient te worden toegepast bij erkende slopersbedrijven die zich bezighouden met de demontage van autowrakken, de in- en verkoop van zowel gebruikte als nieuwe onderdelen en de handel in personenauto's, antwoordt de staatssecretaris dat de regeling alleen kan worden toegepast ten aanzien van de verkoop van onderdelen die uit onder de margeregeling ingekochte auto's door de ondernemer zelf worden gedemonteerd. Een verdere uitbreiding van de demontageregeling naar andere goederenstromen als de verkoop van gebruikte, niet zelf gedemonteerde goederen en de verkoop van gebruikte auto's is niet mogelijk. Eventueel kan terzake wel de margeregeling worden toegepast. De verkoop van nieuwe onderdelen is onderworpen aan de normale BTW-regelgeving.

Gemeente A is eigenaar van een zwembad, dat door middel van een gemeenschappelijke regeling tussen de gemeenten A, B en C wordt geëxploiteerd. De gemeenten willen het zwembad privatiseren.

De staatssecretaris heeft de artiestenregeling voor de BTW aangepast aan de euro. Het besluit bevat tevens de wijzigingen die met ingang van 1 januari 2002 worden doorgevoerd in de loonbelasting. Het besluit is een herziene versie van Besluit van 21 augustus 1992, nr. VB92/1599.

Op vragen van het Tweede-Kamerlid De Haan over het BTW-tarief van agrarische loonbedrijven, antwoordt de staatssecretaris dat het BTW-tarief van 19% op diensten van agrarische loonbedrijven aan tuinders niet onevenredig zwaar is, aangezien de tuinders de keuze hebben de landbouwregeling danwel de normale BTW-regels toe te passen.

Met ingang van 1 januari 2002 wordt aan de Uitv. besch. OB 1968 toegevoegd art. 35, luidende: 'Als hulpmiddel dat speciaal is ontworpen dan wel bestemd voor het exclusieve en persoonlijke gebruik door doven en slechthorenden als bedoeld in de bij de wet behorende Tabel I, onderdeel a , post 35, wordt aangewezen wek- en waarschuwingsapparatuur dat er specifiek op is gericht om ten behoeve van auditief gehandicapten geluidssignalen om te zetten in zichtbare of voelbare signalen.'

grove schuld, legale handelsverkeer, tabak voor ''joints''

onroerende-zaakbelastingen, tariefdifferentiatie

overschrijding parkeerduur, parkeerbelastingen

converteren, peildatum, waardeverandering

De staatssecretaris maakt bekend dat het Voorschrift Internationale invordering met ingang van 1 januari 2002 wordt ingetrokken. Dit gebeurt omdat dit voorschrift met ingang van 1 januari 2001 is gesplitst en thans wat betreft de beleidsaspecten is ondergebracht in de Leidraad Invordering 1990 als hoofdstuk XVII en wat betreft de uitvoeringsaspecten is ondergebracht in het Handboek Invordering, onder nummer 14.00.00. Het Besluit van 9 augustus 1999, nr. AFZ98/1437M, Stcrt. 1999, 158 vervalt.

In het Besluit van 20 december 2001, nr. WDB 2001-760M, Stcrt. 2001, 250, heeft de staatssecretaris van Financiën onder meer een aantal wijzigingen aangebracht in de Uitv.reg. IW 1990. De wijzigingen vloeien voort uit het Belastingplan 2002. De wijziging bevat onder meer een uitwerking van de per 1 januari 2002 geldende uitstelfaciliteit voor conserverende belastingaanslagen in de inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden, zoals deze is opgenomen in art. 25, lid 17, IW 1990 en voor (conserverende) belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking bij bedrijfsopvolging, zoals deze is opgenomen in het elfde tot en met dertiende lid van genoemd art. 25.

De staatssecretaris maakt via dit beleidsbesluit bekend dat de Leidraad Invordering 1990 zal worden aangepast in verband met een nieuwe regeling voor schuldsanering van natuurlijke personen. Met ingang van 1 januari 2002 geldt een regeling waardoor schuldenaren die niet in de gelegenheid zijn hun schuldeisers een akkoord aan te bieden en die zich onder begeleiding stellen van een schuldhulpverlener die lid of geassocieerd lid is van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet uitzicht wordt geboden op een schone lei. Aan deze regeling is voorshands vormgegeven door aanvulling van het uitstelbeleid . In afwijking van het geldende uitstelbeleid, dat uitgaat van een uitsteltermijn voor particulieren van ten hoogste twaalf maanden, kan aan de betreffende belastingschuldigen onder de in de Leidraad Invordering 1990 gestelde voorwaarden uitstel van betaling worden verleend voor een periode van drie jaar. Aan het eind van die periode zal kwijtschelding worden verleend. Het daartoe te sluiten akkoord zal daarbij worden gefinancierd uit het door de schuldhulpverlener gedurende de looptijd van het uitstel gevormde fonds.

De directeur-generaal van de Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën de Leidraad invordering 1990 gewijzigd. De wijzigingen gelden met ingang van 2002.

asbest, waardedruk

buiten rechtsstrijd treden

De Waarderingsinstructie 2003 bevat regels voor het bijhouden en analyseren van marktgegevens, objectgegevens en de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. De Waarderingsinstructie 2003 staat in het teken van de permanante werkprocessen bij gemeenten. De derde waardepeildatum is 1 januari 2003 en zal gelden voor de belastingjaren 2005 tot en met 2008.