Aflevering 49

Gepubliceerd op 2 december 2004

NTFR 2004/1744 - Formele rechtskracht en gemeenschapsrecht

Aflevering 49, gepubliceerd op 02-12-2004 geschreven door dr. E.B. Pechler
De vraag wanneer en hoe een burger een beschikking kan aanvechten die in strijd is met het gemeenschapsrecht maar die naar nationaal recht onherroepelijk is, houdt bestuursrechtjuristen al langer bezig. De belangstelling voor deze kwestie is verder aangewakkerd door het arrest Köhne & Heitz van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG). Zie de beschouwing van T. Barkhuysen en H.M. Griffioen, ‘Formele rechtskracht en kracht van gewijsde in het licht van recente EG–jurisprudentie. De zaak Köhne & Heitz nader beschouwd‘, NJB 2004, p. 2132–2140. Zie ook de BNB–noot van P.J. Wattel waarin deze in breder verband ingaat op het arrest Köhne & Heitz. Het arrest (HvJ EG 13 januari 2004, zaak C–453/00) is onder meer gepubliceerd in BNB 2004/150, JB 2004/42 en ook in NTFR 2004/116.

NTFR 2004/1745 - Vaststelling nieuwe aangiftebiljetten en modellen

Aflevering 49, gepubliceerd op 02-12-2004
De staatssecretaris van Financiën heeft via dit besluit de nieuwe formulieren en modellen voor het doen van aangifte e.d. vastgesteld. Belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen zijn verplicht van de vastgestelde formulieren en modellen gebruik te maken. Het gebruik van andere dan de door de Belastingdienst gebruikte modellen is niet toegestaan, aangezien de Belastingdienst een groot deel van de aangiften en formulieren geautomatiseerd verwerkt via centrale invoer. In dit geautomatiseerde proces kunnen slechts aangiften en formulieren worden verwerkt die fysiek geheel of nagenoeg geheel overeenkomen met de modellen die door de Belastingdienst zijn vastgesteld. Ook het gebruik van hechtmiddelen zoals nietjes en paperclips is daarom niet toegestaan. Evenals vorig jaar mogen aan de aangifte geen andere toelichtingen en bijlagen worden toegevoegd dan in het model zijn voorzien. Wel is het mogelijk dat de belastingplichtige een eventuele toelichting op de aangifte afzonderlijk aan de inspecteur zendt.

NTFR 2004/1748 - Beloning voor interim-management vormt loon uit dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2004:AR6105, datum uitspraak 19-11-2004, publicatiedatum 04-04-2013
Aflevering 49, gepubliceerd op 02-12-2004
Belanghebbende was in 1998 directeur van M BV, welk lichaam door belanghebbende in het verleden is opgericht en waarvan de aandelen zijn overgedragen aan zijn drie kinderen. Belanghebbende heeft na zijn pensionering werkzaamheden verricht via M BV om daarmee te bereiken dat de opbrengsten van die werkzaamheden ten goede zouden komen aan zijn kinderen. Op 1 juli 1998 is tussen D BV en M BV een interim–managementovereenkomst gesloten. In geschil is of de door D BV ter zake van het interim–management betaalde vergoeding door belanghebbende genoten loon uit dienstbetrekking vormt. Het hof te Amsterdam acht aannemelijk dat D BV uitdrukkelijk heeft beoogd dat belanghebbende persoonlijk als haar interim–manager zou gaan optreden. Volgens het hof is het voorts aannemelijk dat de betalingen voor belanghebbendes werkzaamheden als interim–manager van D BV in wezen zijn verricht in het kader van een tussen belanghebbende en D BV bestaande arbeidsovereenkomst. Die arbeidsbeloningen vinden daarom hun grond in een door belanghebbende aangegane dienstbetrekking en moeten als door belanghebbende genoten loon worden beschouwd. Daaraan doet niet af dat belanghebbende die beloningen om hem moverende redenen (middellijk) aan zijn kinderen ten goede heeft willen laten komen. Het hof rekent de beloning voor de door belanghebbende bij D BV verrichte werkzaamheden als loon uit een door hem verrichte dienstbetrekking tot zijn belastbare inkomen. Belanghebbende stelt nog dat een deel van de arbeidsbeloning als onbelaste onkostenvergoeding moet worden aangemerkt. Omdat het recht op een afzonderlijke onkostenvergoeding echter niet blijkt uit de overeenkomst waarin de werkzaamheden zijn overeengekomen, oordeelt het hof dat deze stelling reeds daarop afstuit. Voorts zijn door belanghebbende alleen autokosten gemaakt, die volgens de overeenkomst voor vergoeding in aanmerking komen. Het tegen de hofuitspraak ingestelde cassatieberoep van belanghebbende wordt door de Hoge Raad ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. De hofuitspraak is gepubliceerd in NTFR 2003/1007.