Aflevering 17

Gepubliceerd op 23 april 2009

NTFR 2009/867 - Een gesloten cassatiepoort

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009 geschreven door mr. R. den Ouden
Vorig jaar verscheen het rapport ‘Versterking van de cassatierechtspraak’ van de Commissie-Hammerstein. Aan dit rapport, waaraan in november 2008 een symposium is gewijd, is inmiddels een vervolg gegeven door middel van een conceptwetsvoorstel. Het rapport bevat een aantal aanbevelingen dat volgens de commissie ertoe zou moeten leiden dat de Hoge Raad zich alleen nog maar bezig zal behoeven te houden met ‘zaken die er werkelijk toe doen’. De cassatierechter kan zich aldus meer gaan toeleggen op zijn rechtsvormende taak.Een taak die volgens prof. C.A.J.M. Kortmann geen wettelijke grondslag zou hebben maar door de Hoge Raad zelf zou zijn bedacht. Zie NRC Handelsblad 27 februari 2009. Om dit te bereiken adviseert de commissie – onder meer – om zaken aan de cassatiepoort te selecteren. Zaken die niet bij de Hoge Raad (zouden) thuishoren, worden aan de poort – door middel van een niet-ontvankelijkverklaring – tegengehouden. De commissie presenteert dit voorstel als een nieuwe stap op de met art. 81 RO ingeslagen weg. Het voorstel, dat ook zou kunnen worden geduid als een stap in een nieuwe richting (die van een verlofstelsel), heeft niet alleen belangrijke gevolgen voor de justitiabelen maar ook voor de appelrechters. Deze – in het rapport van de commissie niet-beschreven – gevolgen worden in deze Opinie belicht.

NTFR 2009/869 - Btw-plicht van gezinshuizen

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Mede namens de minister voor Jeugd en Gezin geeft de staatssecretaris van Financiën antwoord op Kamervragen over de btw-plicht van gezinshuizen. In de vragen worden verschillende vormen van jeugdzorg genoemd. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of de betrokkenen als ondernemer voor de Wet OB 1968 optreden. Voor de gevallen waarin wordt vastgesteld dat sprake is van ondernemerschap van degene die jeugdzorg verleent, is vervolgens van belang de omzetbelastingvrijstelling die bestaat voor stichtingen en zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg. De vrijstelling geldt volgens de Wet OB 1968 voor ondernemers die geen winst beogen. De staatssecretaris heeft echter besloten te bevorderen dat de jeugdzorg als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg steeds is vrijgesteld van btw, ongeacht de vraag of de betrokken ondernemer winst beoogt of niet. Daartoe zal hij een aanpassing van de formele regelgeving voorbereiden. Vooruitlopend daarop zal hij in een beleidsbesluit goedkeuren dat de vrijstelling voor jeugdzorg ook toepassing kan vinden ten aanzien van ondernemers die met hun werkzaamheden winst beogen. Daarbij zal tevens worden bepaald dat de vrijstelling ook toepassing kan vinden ten aanzien van het verstrekken van spijzen en dranken. Met een en ander wordt bereikt dat de jeugdzorg waarop aanspraak bestaat op grond van de Wet op de jeugdzorg en die wordt verleend door zorgaanbieders als bedoeld in die wet steeds is vrijgesteld van omzetbelasting, ongeacht de exacte vorm waarin die hulp wordt verleend.

NTFR 2009/870 - Besluit versoepelingen voorlopige carry-back (kredietcrisis)

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Dit besluit is genomen in het kader van de kredietcrisis en dient ter ondersteuning van de liquiditeitspositie van bedrijven. De versoepelingen hebben betrekking op de formele vereisten die gelden bij een voorlopige terugwenteling van een verlies dat is opgenomen in de aangifte 2008. Door het besluit wordt een voorlopige terugwenteling mogelijk:

NTFR 2009/872 - Vrijval optieverplichting belast als resultaat uit overige werkzaamheden

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Belanghebbende bezit 100% van de aandelen in een bv. Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak die wordt verhuurd aan de bv. In december 2000 heeft belanghebbende met de bv een optieovereenkomst gesloten. De bv heeft uit hoofde van de optieovereenkomst het recht om gedurende een bepaalde periode de onroerende zaak te verwerven voor de waarde in het economische verkeer op 1 december 2000. De bv heeft voor deze optie een premie betaald aan belanghebbende. Niet in geschil is dat de onroerende zaak met ingang van 1 januari 2001 wegens de verhuur daarvan aan de bv onder de terbeschikkingstellingsregeling van art. 3.92 Wet IB 2001 valt. De bv heeft de optie in juli 2002 uitgeoefend en de onroerende zaak direct doorverkocht aan een derde. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur in afwijking van de aangifte en met een beroep op art. 3.92 Wet IB 2001, de vrijval van de optieverplichting gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Rechtbank Breda heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld (sprongcassatie). A-G Niessen betoogt dat de onroerende zaak van belanghebbende en de optieverplichting niet los van elkaar kunnen worden gezien. Belanghebbende heeft bij het verstrekken van de optie immers een gedeelte van het belang in de onroerende zaak uit handen gegeven. De door belanghebbende ontvangen premie strekt ter vervanging daarvan. De advocaat-generaal vervolgt dat in een situatie als de onderhavige de optie(verplichting) dan ook zodanig is verbonden met de onroerende zaak dat zij één geheel vormen en – als consequentie daarvan – gezamenlijk dienen te worden gewaardeerd. Voor een separate fiscale behandeling van de onroerende zaak en de optieverplichting bestaat geen ruimte. De optieverplichting dient derhalve tot de werkzaamheid van belanghebbende te worden gerekend. Het bij de vrijval van de optieverplichting door belanghebbende behaalde resultaat is daarom belast. De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het beroep.

NTFR 2009/873 - Afkoop optieverplichting belast als resultaat uit overige werkzaamheden

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Belanghebbende bezit 100% van de aandelen in een bv, die op haar beurt weer participeert in een vof. Belanghebbende is mede-eigenaar van een onroerende zaak die wordt verhuurd aan de vof. In december 2000 heeft belanghebbende met de bv een optieovereenkomst gesloten. De bv heeft uit hoofde van de optieovereenkomst het recht om gedurende een bepaalde periode het in bezit van belanghebbende zijnde deel van de onroerende zaak te verwerven voor de waarde in het economische verkeer op 31 december 2000. De bv heeft voor deze optie een premie betaald aan belanghebbende. Niet in geschil is dat de onroerende zaak met ingang van 1 januari 2001 wegens de verhuur daarvan aan de vof onder de terbeschikkingstellingsregeling van art. 3.92 Wet IB 2001 valt. Op 1 juli 2002 heeft belanghebbende de optieverplichting afgekocht, en daartoe een bedrag aan de bv betaald. Hierbij heeft belanghebbende een voordeel gerealiseerd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur in afwijking van de aangifte dit voordeel – met een beroep op art. 3.92 Wet IB 2001 – gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Rechtbank Breda heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld (sprongcassatie). A-G Niessen betoogt dat de onroerende zaak van belanghebbende en de optieverplichting niet los van elkaar kunnen worden gezien. Belanghebbende heeft bij het verstrekken van de optie immers een gedeelte van het belang in de onroerende zaak uit handen gegeven. De door belanghebbende ontvangen premie strekt ter vervanging daarvan. De advocaat-generaal vervolgt dat in een situatie als de onderhavige de optie(verplichting) dan ook zodanig is verbonden met de onroerende zaak dat zij één geheel vormen en – als consequentie daarvan – gezamenlijk dienen te worden gewaardeerd. Voor een separate fiscale behandeling van de onroerende zaak en de optieverplichting bestaat geen ruimte. De optieverplichting dient derhalve tot de werkzaamheid van belanghebbende te worden gerekend. Het bij de afkoop van de optieverplichting door belanghebbende behaalde resultaat is daarom belast. De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het beroep.

NTFR 2009/877 - Voor rekening van verkoper gekomen overdrachtsbelasting is winstuitdeling

ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5043, datum uitspraak 23-01-2009, publicatiedatum 06-03-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Belanghebbende is directeur enig aandeelhouder van X bv. Tot het vermogen van X bv behoorde een pand dat werd verhuurd aan D, die het onderverhuurde aan E. In 2003 heeft X bv besloten het pand te verkopen aan belanghebbende. Bij akte van 31 december 2003 heeft X bv het pand aan belanghebbende geleverd. Daarbij is de wegens de overdracht van het pand verschuldigde overdrachtsbelasting voor rekening van X bv gekomen. De inspecteur heeft dit bedrag aangemerkt als een uitdeling van winst door X bv aan belanghebbende en ter zake daarvan een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang geconstateerd.

NTFR 2009/879 - Na verwijzing: het genietingsmoment van de gelegateerde rentevordering lag bij belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI0061, datum uitspraak 31-03-2009, publicatiedatum 08-04-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorde een schuld aan A. Deze schuld bestond uit een hoofdsombestanddeel van f 583.127 en een rentebestanddeel over deze hoofdsom van f 183.589. A is op 30 oktober 1999 overleden. Bij uiterste wilsbeschikking had hij al hetgeen hij op belanghebbende te vorderen had aan deze gelegateerd. Belanghebbende heeft het legaat in de privé-sfeer verkregen. Hof Arnhem heeft geoordeeld dat de vordering door de wijze waarop A deze een plaats in zijn vermogen heeft gegeven haar karakter van rente heeft verloren. Daarentegen had A duidelijk de bedoeling om de aan hem verschuldigde en vervallen rentetermijnen om te zetten in een nominale niet-rentedragende lening aan belanghebbende. De Hoge Raad oordeelde dat voor zo’n omzetten een overeenkomst noodzakelijk is. Na verwijzing moet Hof Amsterdam beoordelen of vóór de afgifte van het legaat anderen dan belanghebbende geacht moeten worden de rente reeds te hebben genoten. Het hof gaat er van uit dat belanghebbende op basis van het legaat een rentevordering heeft gekregen.

NTFR 2009/881 - Schoolgeld vormt geen buitengewone uitgave

ECLI:NL:RBSGR:2009:BI1398, datum uitspraak 24-03-2009, publicatiedatum 16-04-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
De zoon van belanghebbende heeft PDD-NOS (pervasieve ontwikkelingsstoornis). De zoon heeft, ondanks een zogenoemde indicatiestelling, gebruikgemaakt van regulier onderwijs zonder leergebonden financiering. Hij heeft daar enkele uren per week remedial teaching gehad. In geschil was of het schoolgeld als buitengewone uitgave aftrekbaar was. De rechtbank wijst daartoe op HR 15 oktober 1997, nr. 32.615, BNB 1997/392. Daarin is bepaald dat de opvatting niet juist is, dat kosten voor het volgen van onderwijs in kleine groepen onder begeleiding van leerkrachten die zich mede hebben bekwaamd in remedial teaching al bij een zekere vorm van invaliditeit als uitgaven ter zake van ziekte moeten worden beschouwd. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie in betekenende mate afwijkt van die in het genoemde arrest en evenmin dat in het schoolgeld een medische of paramedische component is begrepen.

NTFR 2009/883 - Fictieve verkrijging successierecht ter zake van schenking door niet-inwoner aan niet-erfgenaam

ECLI:NL:HR:2009:BF3840, datum uitspraak 10-04-2009, publicatiedatum 10-04-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Belanghebbende ontving in 2004 een schenking van haar oom (erflater) van € 1.317.052. Erflater was in de periode van 1974 tot 11 mei 2004 woonachtig in België. Van 11 mei 2004 tot zijn overlijden op 19 mei 2004 woonde erflater in Nederland bij zijn zuster, de moeder van belanghebbende. Deze zuster is enig erfgenaam. Belanghebbende is aangeslagen in het successierecht waarbij de schenking met toepassing van art. 12 SW 1956 is aangemerkt als te zijn verkregen krachtens erfrecht. Rechtbank Arnhem heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Ook volgens de Hoge Raad is art. 12 SW 1956 naar zijn tekst van toepassing op onderhavige schenking. De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunt voor de opvatting dat art. 12 SW 1956 buiten toepassing moet blijven ingeval degene aan wie is geschonken niet tevens als verkrijger krachtens erfrecht is aangewezen. Hetzelfde geldt voor de opvatting dat art. 12 SW 1956 buiten toepassing zou moeten blijven omdat erflater ten tijde van de schenking nog in België woonde.

NTFR 2009/884 - Voorwaardelijke invorderingsvrijstelling Natuurschoonwet voor onderbedelingsvorderingen

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Tot de nalatenschap van de vader van belanghebbenden behoorde de onverdeelde helft van de eigendom van een landgoed. De moeder verkreeg krachtens testament die helft. De beide andere erfgenamen, belanghebbenden, verkregen in verband daarmee onderbedelingsvorderingen op hun moeder. In geschil is of hierop de voorwaardelijke invorderingsvrijstelling ex art. 7, lid 1, NSW (hierna: de NSW-faciliteit) van toepassing is. Hof Den Bosch (NTFR 2008/1024) heeft die vraag – op basis van een grammaticale uitleg – ontkennend beantwoord.

NTFR 2009/885 - Erfgenamen zijn gebonden aan vaststellingsovereenkomst inzake minnelijke waardering woning

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Erflaatster is op 25 december 2003 overleden. Zij heeft tien erfgenamen (de belanghebbenden). Haar echtgenoot, met wie zij in algemene gemeenschap van goederen gehuwd was geweest, is op 15 januari 1998 overleden. De echtgenoot van erflaatster had bij testament een ouderlijke boedelverdeling gemaakt. Tot de nalatenschap behoorde een woning die aan erflaatster werd toebedeeld. De kinderen verkregen overbedelingsvorderingen. In het kader van een minnelijke taxatie is de woning per 15 januari 1998 gewaardeerd op f 1.350.000. Deze waarde heeft als uitgangspunt gediend voor het recht van successie inzake de nalatenschap van de echtgenoot van erflaatster. De woning is in augustus 1998 verkocht aan een derde voor f 2.156.000. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslagen – ter zake van de verkrijgingen uit de nalatenschap van erflaatster – heeft de inspecteur rekening gehouden met de overbedelingsvorderingen van de belanghebbenden op erflaatster. Daarbij is hij uitgegaan van de vastgestelde waarde van de woning van f 1.350.000. De belanghebbenden bepleiten echter dat moet worden uitgegaan van de verkoopprijs van f 2.156.000. Hof Arnhem (NTFR 2007/1507) oordeelde dat belanghebbenden zijn gebonden aan de vaststellingsovereenkomst inzake de minnelijke waardering van de woning. Daarom heeft het hof de inspecteur in het gelijkgesteld. In de onderhavige conclusie komt A-G Niessen eveneens tot de slotsom dat belanghebbenden zijn gebonden aan de overeenkomst.

NTFR 2009/887 - Containerkranen zijn onroerend in de zin van art. 2, lid 1, WBRV

ECLI:NL:RBSGR:2009:BH7001, datum uitspraak 17-02-2009, publicatiedatum 20-03-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Belanghebbende exploiteert een expeditie-, opslag-, cargadoors- en stuwadoorsbedrijf. In 2002 zijn twee zogenoemde Nelcon-kranen aan een zustermaatschappij van belanghebbende geleverd, die de kranen later heeft doorverkocht aan belanghebbende. De kranen zijn containerkranen die door middel van een onderstel met wielen op rails zijn gemonteerd en die desgewenst kunnen worden verplaatst. In geschil is of de kranen zijn aan te merken als onroerende zaken in de zin van art. 2, lid 1, WBRV.

NTFR 2009/897 - Plaats van dienst bij timesharevakantiewoningen

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009 met annotatie van mr. A.J. Blank
RCI Europe is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde ondernemer. Personen met timesharebelangen in vakantiewoningen kunnen lid worden van RCI. Het lidmaatschap biedt het lid de mogelijkheid zijn timesharegoed in te brengen in een pool, waarna er ruil met andere leden van de pool kan plaatsvinden. De belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk is van mening dat over de inschrijfgelden, lidmaatschapsgelden en ruilvergoedingen in het VK btw is verschuldigd. De belastingdienst van Spanje, waar de vakantiewoningen meestal zijn gelegen, meent dat er in Spanje btw is verschuldigd. De Engelse rechter stelde prejudiciële vragen. A-G Trstenjak concludeert dat over het inschrijfgeld en de lidmaatschapsvergoeding op grond van art. 9, lid 1, Zesde Richtlijn in het Verenigd Koninkrijk btw is verschuldigd. Er is geen rechtstreeks verband met een onroerend goed in de zin van art. 9, lid 2, sub a, Zesde Richtlijn.

NTFR 2009/907 - Belanghebbende maakt met taxatierapport juiste verschuldigde BPM aannemelijk

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH6948, datum uitspraak 05-02-2009, publicatiedatum 20-03-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Belanghebbende voert een auto Nederland in en doet aangifte BPM in verband met de registratie van de auto. Bij de aangifte heeft belanghebbende een taxatierapport en een berekening BPM gevoegd waarin is uitgegaan van een oorspronkelijke consumentenprijs van € 28.425 en een bruto BPM-bedrag van € 6.806. De ‘huidige verkoopwaarde bij verkoop aan particulieren in Nederland’ heeft belanghebbende berekend op € 12.701 met een BPM-bedrag van € 3.041. In het taxatierapport is een waarde bepaald van € 15.396 met een BPM bedrag van € 3.657. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren waarbij de getaxeerde ‘verkoopwaarde aan particulier’ is bepaald op € 20.250 en het verschuldigde BPM bedrag vastgesteld op € 4.848. In geschil is welk BPM-bedrag juist is.

NTFR 2009/908 - Fijnstofdifferentia vervangen door een stimuleringsregeling roetfilters

Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
De fijnstofdifferentiatie BPM is volgens de uitspraak van 14 oktober 2008 van Hof Den Haag onverbindend. De staatssecretaris van Financiën heeft naar aanleiding daarvan de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop hij met deze uitspraak wil omgaan. De fijnstofdifferentiatie is per 1 januari 2009 vervangen door een stimuleringsregeling roetfilters. Naast de wetswijziging is in het beleidsbesluit een goedkeuring opgenomen voor de dieselpersonenauto’s die in de periode vanaf 1 april 2008 tot 1 januari 2009 voor het eerst zijn geregistreerd.

NTFR 2009/912 - Verhuurder studentenpanden terecht aangeslagen voor rioolgebruiksrecht

ECLI:NL:GHLEE:2009:BI0359, datum uitspraak 03-04-2009, publicatiedatum 08-04-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 23-04-2009
Belanghebbende is eigenaar van diverse panden. Elk van de panden wordt aan meerdere studenten verhuurd, die ieder voor zich een eigen huishouding voeren. Zij hebben de keuken en/of sanitaire voorzieningen in gemeenschappelijk gebruik. Aan belanghebbende zijn 33 aanslagen rioolgebruiksrecht en afvalstoffenheffing opgelegd. Rechtbank Leeuwarden heeft het hiertegen gerichte beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.