Aflevering 5

Gepubliceerd op 4 februari 2010

NTFR 2010/237 - De schenkingsfictie van art. 15 Successiewet 1956: haastige wetgeving

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
De wetgever wilde de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 budgettair neutraal laten verlopen. Ter compensatie van de wijzigingen die geld zouden gaan kosten – de verlaging van de tarieven, de afschaffing van het recht van overgang en de versoepeling van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit – heeft de wetgever naar financieringsmaatregelen gezocht. Een daarvan is de introductie van de schenkingsfictie van art. 15 SW 1956 geweest (hierna: art. 15). Omdat de fictie in de praktijk tot veel verwarring blijkt te leiden, leek het mij nuttig er een beschouwing aan te wijden. De verwarring vloeit vooral voort uit de woorden ‘direct of indirect’ in het tweede lid, waarop ik hierna nader inga. Maar eerst roep ik een arrest van 24 jaar geleden in herinnering.

NTFR 2010/238 - Indirecte schenking van ab-aandelen

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Met ingang van 1 januari 2010 is de faciliteit voor het schenken en vererven van ab-aandelen in de Successiewet 1956 gewijzigd.Op grond van art. I, onderdeel AH, van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956), Stb. 2009, 564. In de Wet IB 2001 is de doorschuiffaciliteit voor de ab-claim per 1 januari 2010 op een vergelijkbare leest geschoeid als de faciliteit in de Successiewet 1956.Art. I, onderdeel P, van de Wet van 23 december 2009 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010), Stb. 2009, 610 Dat laatste betekent enerzijds een versoepeling ten opzichte van de doorschuiffaciliteit die tot en met 2009 gold (het is mogelijk geworden de ab-claim door te schuiven bij een schenking van ab-aandelen) en anderzijds een aanscherping (het doorschuiven van de ab-claim bij overlijden is alleen nog maar mogelijk, indien en voor zover de ab-vennootschap een materiële onderneming drijft). Het is een goede zaak dat de ingewikkelde bepalingen in de Successiewet 1956 – art. 35b t/m 35e – zo veel mogelijk gelijk zijn aan die in de Wet IB 2001 (art. 4.17a en 4.17c).

NTFR 2010/241 - Vijfde tweemaandsrapportage naar de Tweede Kamer

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010
In de vijfde tweemaandsrapportage bericht de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer over de resultaten van de Belastingdienst. Deze derde rapportage gaat in op de periode tot en met 31 oktober 2009. In het brondocument treft u alle informatie aan, waar nodig door de staatssecretaris voorzien van een toelichting.

NTFR 2010/242 - Uitkering voor kunstenaars (Wik) behoort niet tot winst uit onderneming

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende is kunstenaar. Als zodanig kwalificeert zij als ondernemer in de zin van de inkomstenbelasting. Als kunstenaar heeft zij recht op een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (Wik). In cassatie stelt belanghebbende dat de Wik-uitkering een sterk zakelijk verband houdt met de werkzaamheden die zij als kunstenaar verricht. De uitoefening van het beroep van kunstenaar is onontbeerlijk voor het verkrijgen van de uitkering. Zij verwijst hierbij naar de jurisprudentie betreffende (start)stipendia verstrekt aan (beginnende) kunstenaars die onder omstandigheden wel tot de winst uit onderneming worden gerekend. Ter bepaling van het karakter van de uitkering gaat A-G Van Ballegooijen in zijn conclusie in op de achtergronden van de Wik. Hij komt tot de conclusie dat de uitkering is bedoeld als een specifieke inkomensvoorziening voor kunstenaars met gunstiger voorwaarden dan de reguliere bijstand (onder andere geen sollicitatieplicht en ruimere mogelijkheid voor bijverdiensten). Vervolgens vergelijkt hij de uitkering ingevolge de Wik met (start)stipendia en uitkeringen ingevolge het Bijstandbesluit zelfstandigen 2004 (BBZ 2004). De advocaat-generaal meent dat de uitkering ingevolge de Wik niet, althans onvoldoende, samenhangt met de werkzaamheden die belanghebbende als kunstenaar verricht. De uitkering is veeleer gekoppeld aan het zijn van kunstenaar. Van absorptie van de uitkering door de bron winst uit onderneming is evenmin sprake. In beginsel dient de uitkering ingevolge de Wik te worden aangemerkt als een periodieke uitkering als bedoeld in art. 3.101 Wet IB 2001, mits – gelet op de wijze waarop de Wik is vormgegeven – sprake is van een uitkering en van periodiciteit. Over beide elementen kan worden getwijfeld (zie HR 7 oktober 2005, nr. 39.687, NTFR 2005/1307). Het beroep in cassatie betreft echter de hoogte van de arbeidskorting en niet de belastbaarheid van de uitkering. Het laatste vergt een onderzoek van feitelijke aard (naar de periodiciteit), waarvoor in cassatie geen plaats is.

NTFR 2010/244 - Vrijval optieverplichting door uitoefening behoort tot tbs-resultaat

ECLI:NL:HR:2010:BI1196, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft een pand verhuurd aan zijn bv. Eind 2000 heeft zij een optierecht tot koop – tot eind 2010 – van het pand aan de bv verleend. Hiervoor heeft de bv € 43.444 aan belanghebbende betaald. In juli 2002 heeft de bv de optie uitgeoefend en het pand direct doorverkocht aan een derde. De inspecteur heeft de vrijval van de optieverplichting gerekend tot het tbs-resultaat van belanghebbende. Rechtbank Breda stelde belanghebbende in het gelijk, maar in cassatie heeft de staatssecretaris succes. De Hoge Raad zet uiteen dat het strookt met de tbs-regeling om de tegenprestatie voor het verlenen van een koopoptie op enig moment tot het resultaat van de werkzaamheid te rekenen. De daartegenover staande verplichting zal volgens de Hoge Raad moeten worden aangemerkt als een in de tbs-regeling bedoelde schuld omdat die rechtstreeks samenhangt met het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel. Deze verplichting verdwijnt op een zeker moment uit het werkzaamheidsvermogen, met name door uitoefening, het verstrijken van de optietermijn of door het afkopen ervan. Een en ander betekent dat het werkzaamheidsvermogen van belanghebbende op 1 januari 2001 bestond uit het pand en de optieverplichting. Nu niet in geschil is dat de waarde in het economische verkeer van de verplichting op 1 januari 2001 is te stellen op de betaalde optiepremie, heeft de inspecteur, nu het pand door uitoefening van de optie is verkocht door belanghebbende, terecht de boekwaarde van de vrijgevallen verplichting ten bedrage van € 43.444 gerekend tot het inkomen van belanghebbende uit werk en woning.

NTFR 2010/245 - Resultaat vrijval optieverplichting door afkoop behoort tot tbs-resultaat

ECLI:NL:HR:2010:BI1155, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft een pand, waarvan zij voor tweederde deel onverdeeld eigenaar is, verhuurd aan zijn bv. Eind 2000 heeft belanghebbende een optierecht tot koop – tot eind 2010 – van zijn aandeel in de eigendom van het pand aan de bv verleend. Hiervoor heeft de bv f 390.000 aan belanghebbende betaald. Op 1 juli 2002 heeft belanghebbende de optieverplichting afgekocht. De inspecteur heeft het voordeel voor belanghebbende (verschil tussen optiepremie en afkoopsom) gerekend tot het tbs-resultaat van belanghebbende. Rechtbank Breda stelde belanghebbende in het gelijk, maar in cassatie heeft de staatssecretaris succes. De Hoge Raad zet uiteen dat het strookt met de tbs-regeling om de tegenprestatie voor het verlenen van een koopoptie op enig moment tot het resultaat van de werkzaamheid te rekenen. De daartegenover staande verplichting zal volgens de Hoge Raad moeten worden aangemerkt als een in de tbs-regeling bedoelde schuld omdat die rechtstreeks samenhangt met het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel. Deze verplichting verdwijnt op een zeker moment uit het werkzaamheidsvermogen, met name door uitoefening, het verstrijken van de optietermijn of door het afkopen ervan. Een en ander betekent dat het werkzaamheidsvermogen van belanghebbende op 1 januari 2001 bestond uit het pand en de optieverplichting. Nu niet in geschil is dat de waarde in het economische verkeer van de verplichting op 1 januari 2001 is te stellen op de betaalde optiepremie, heeft de inspecteur, nu de optie in het onderhavige jaar is afgekocht door belanghebbende, terecht het verschil tussen de boekwaarde van de vrijgevallen verplichting en het bedrag van de afkoopsom gerekend tot het inkomen van belanghebbende uit werk en woning.

NTFR 2010/246 - Tbs-regeling reeds van toepassing bij aanschaf pand (I)

ECLI:NL:HR:2010:BF2227, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 2001 gezamenlijk een pand gekocht, met de bedoeling dit na een ingrijpende verbouwing te gaan verhuren aan een bv, waarin de echtgenoot een aanmerkelijk belang heeft. In 2002 is de verbouwing stil komen te liggen vanwege problemen met de vergunningen. Het pand is in 2002 niet door de bv gebruikt en door de bv is geen gebruiksvergoeding aan belanghebbende betaald. Hof Den Bosch oordeelde dat in 2002 sprake is van een terbeschikkingstelling in de zin van de tbs-regeling en heeft de kosten in aftrek toegelaten. In cassatie betoogt de staatsecretaris dat de tbs-regeling pas van toepassing is wanneer een vermogensbestanddeel rendabel wordt gemaakt, dat wil zeggen feitelijk ter beschikking is gesteld. Volgens de Hoge Raad is die enge visie onjuist. Gelet op de bedoeling van de wetgever concludeert de Hoge Raad dat in gevallen waarin een onroerende zaak wordt aangeschaft met de gezamenlijke bedoeling van de belastingplichtige en de gelieerde vennootschap om die zaak in gebruik te geven aan die vennootschap en de zaak voor dat gebruik gereed wordt gemaakt, van terbeschikkingstelling sprake is op het moment waarop deze onroerende zaak is aangeschaft. Indien die gezamenlijke bedoeling niet in een overeenkomst is neergelegd, kan toch sprake zijn van terbeschikkingstelling, mits in dat geval de aanschaf en het gereedmaken zijn geschied onder zodanige omstandigheden dat, indien de (toekomstige) gebruiker ervan een niet-gelieerde persoon zou zijn geweest, met deze omtrent die aanschaf en het gereedmaken voorafgaand afstemming zou hebben plaatsgevonden. Voorts kan bij de aanschaf van een onroerende zaak van terbeschikkingstelling slechts sprake zijn indien van het moment van de aanschaf af geen andere aanwending van de onroerende zaak plaatsvindt.

NTFR 2010/247 - Tbs-regeling reeds van toepassing bij aanschaf pand (II)

ECLI:NL:HR:2010:BI9790, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende, aanmerkelijkbelangaandeelhouder van A bv die een optiek drijft, heeft in 2002 samen met zijn echtgenote een pand gekocht en laten verbouwen met het doel het ter beschikking te stellen aan de bv ten behoeve van de optiek. Per 1 juni 2003 is de optiek verhuisd naar het verbouwde pand. Daarnaast heeft belanghebbende nog andere panden aangekocht en aan de bv dan wel aan zijn andere bv’s verhuurd. Volgens Hof Den Bosch is het verbouwde pand gedurende het gehele jaar 2003 door belanghebbende ter beschikking gesteld in de zin van de tbs-regeling. Onder verwijzing naar de in het arrest met nummer 08/00327 gegeven criteria, onderschrijft de Hoge Raad deze beslissing van het hof. Gelet op deze criteria wordt het door de staatsecretaris met betrekking tot de overige onroerende zaken ingenomen standpunt – aanvang terbeschikkingstelling niet eerder dan bij de aanvang van de feitelijke terbeschikkingstelling – eveneens verworpen. Alsdan is niet in geschil dat de overige onroerende zaken op de werkzaamheidsbalans dienen te worden opgenomen voor de kostprijs inclusief de aanschaffingskosten.

NTFR 2010/248 - Aanvang tbs-regeling bij feitelijke ingebruikname grond

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende heeft, tezamen met zijn broer en zoon, op 21 december 2000 een bouwterrein gekocht. In de periode januari 2001 tot oktober 2001 is hierop een bedrijfspand met kantoorruimte en loods gebouwd. Het bedrijfspand is vanaf 1 oktober 2001 verhuurd aan Bouwbedrijf bv. Belanghebbende is middellijk aandeelhouder van deze vennootschap. Op 22 december 2004 zijn de aandelen in Bouwbedrijf bv verkocht, waardoor de terbeschikkingstelling van het pand door belanghebbende aan Bouwbedrijf bv is geëindigd. In geschil is wanneer de tbs-regeling is aangevangen en wat de inbrengwaarde in 2001 is.

NTFR 2010/250 - Nota naar aanleiding van verslag Wet uniformering loonbegrip

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de nota naar aanleiding van het verslag ingediend inzake het wetsvoorstel 'Wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip' (Wet uniformering loonbegrip; hierna: WUL, zie eerder NTFR 2009/1996).

NTFR 2010/251 - Eindheffing mogelijk bij afzien verlofuren Haïti-actie

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010
De staatssecretaris van Financiën publiceert een besluit met een goedkeuring om het wegens het afzien van verloftijd aan de samenwerkende hulporganisaties (SHO) overgemaakte bedrag desgewenst aan te merken als eindheffingsbestanddeel in de loonbelasting. De belasting over dit eindheffingsbestanddeel mag worden berekend met een percentage van 72,4%.

NTFR 2010/252 - Wetsvoorstel indexering eigenwoningforfait

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010
De staatssecretaris van Financiën stuurt een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer waarin hij voorstelt om de grens van € 1,01 miljoen, waarboven met ingang van 1 januari 2010 – rekening houdend met het effect van de Bijstellingsregeling 2010 – het hoogste percentage van het eigenwoningforfait geldt, niet te indexeren (EWF-maatregel). Dit voorstel is onderdeel van het zogeheten houdbaarheidspakket. Dat pakket geeft de zienswijze weer van het kabinet op de manier waarop de weg naar herstel van overheidsfinanciën weer kan worden ingezet. Daarnaast wil het kabinet met de EWF-maatregel ook een bijdrage vragen van hogere inkomens en meervermogenden aan de langetermijnhoudbaarheid van de collectieve voorzieningen. Wij hebben de brief met de beschrijving van het houdbaarheidspakket als brondocument bijgevoegd.

NTFR 2010/254 - Verkrijging woning door huurder: bewoning vormt geen waardedrukkende factor

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
Deze zaak ziet op de vraag of bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van een van een nalatenschap deel uitmakende onroerende zaak die ten tijde van het overlijden van de erflaatster door de verkrijger krachtens een huurovereenkomst werd bewoond, in waardedrukkende zin rekening dient te worden gehouden met die bewoning. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. A-G IJzerman deelt die opvatting. Op grond van een letterlijke lezing van de tekst van de eerste volzin van art. 21, lid 11, SW 1956 moet volgens hem ook in geval van bewoning waaraan een huurovereenkomst ten grondslag ligt, bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van de verkregen onroerende zaak ten aanzien van de verkrijgende huurder niet in waardedrukkende zin rekening worden gehouden met zijn bewoning, maar dient waardering te zijnen aanzien plaats te vinden naar de waarde in vrij opleverbare staat. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens de advocaat-generaal dat de wetgever een situatie als de onderhavige expliciet voor ogen heeft gehad en daarover heeft opgemerkt dat bewoning door de verkrijger krachtens een huurcontract niet als waardedrukkende factor in aanmerking dient te worden genomen. Naar verwachting blijft de wetgever bij deze koers. De advocaat-generaal verwijst daartoe naar het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 'Wijziging van de Successiewet en enige andere belastingwetten'.

NTFR 2010/255 - Beschikking ex art. 15 AWR kan ook aan een niet-belastingplichtige worden opgelegd

ECLI:NL:HR:2010:BJ5179, datum uitspraak 15-01-2010, publicatiedatum 15-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van prof. dr. A.O. Lubbers
Belanghebbende en haar echtgenoot wonen in België. Belanghebbende heeft in 2002 geen inkomen genoten. Haar echtgenoot ontving een (Nederlandse) AOW-uitkering. Belanghebbende heeft op verzoek een voorlopige teruggaaf 2002 van € 1.648 (de algemene heffingskorting) ontvangen. Dit ten onrechte, omdat belanghebbende noch haar echtgenoot IB/PVV verschuldigd was. Daarom is een definitieve aanslag IB 2002 aan belanghebbende opgelegd naar een inkomen van nihil, onder verrekening van de voorlopige teruggaaf van € 1.648. Hof Den Bosch (NTFR 2009/514) oordeelde dat de onderhavige aanslag niet aan belanghebbende kan worden opgelegd omdat zij niet (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig is in Nederland.

NTFR 2010/256 - Hof verzuimt gemotiveerd te beslissen op aangevoerde grief inzake schadevergoeding

ECLI:NL:HR:2010:BK9152, datum uitspraak 15-01-2010, publicatiedatum 15-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Aan belanghebbende is een aanslag premie ZFW opgelegd. In beroep bij de rechtbank Breda wordt belanghebbende in het gelijk gesteld. De aanslag wordt vernietigd, maar het verzoek om toekenning van een schadevergoeding op grond van art. 8:73 Awb wordt afgewezen. In hoge beroep klaagt belanghebbende onder meer over de afwijzing van de schadevergoeding. Hof Den Bosch oordeelt daarover slechts dat nu het (hoger) beroep ongegrond is, een schadevergoeding niet aan de orde is. De Hoge Raad vindt dit oordeel ontoereikend. Nu het beroep bij de rechtbank gegrond is verklaard en daarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, had het hof gemotiveerd moeten beslissen op de grief van de belanghebbende ter zake van de afgewezen schadevergoeding.

NTFR 2010/258 - Niet bijhouden van kasboek leidt tot omkering van de bewijslast

ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8774, datum uitspraak 05-11-2009, publicatiedatum 13-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende ontving vergoedingen voor diverse werkzaamheden, waaronder de bemiddeling van de verhuur van woningen, schoonmaakwerkzaamheden en het uitlenen van zijn adres als inschrijfadres voor verschillende bedrijven. Uit een controleonderzoek is gebleken dat belanghebbende geen kasboek bijhield. Nu belanghebbende de vergoedingen grotendeels contant ontving, voldeed de administratie niet aan de eisen van art. 52 AWR en is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft niet aan deze bewijslast voldaan. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen gebaseerd op een redelijke schatting. Ten aanzien van de boetes oordeelt het hof dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet. De boete van 25% is daarom passend en geboden.

NTFR 2010/259 - E-mail is onder omstandigheden aan te merken als juist ingediend bezwaarschrift

ECLI:NL:GHAMS:2009:BK7701, datum uitspraak 17-12-2009, publicatiedatum 30-12-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende heeft per e-mail bezwaar gemaakt tegen een aanslag reinigingsrecht. Twee dagen later ontvangt belanghebbende een ontvangstbevestiging van de gemeente waarin is aangegeven dat de e-mail is doorgezonden naar de verantwoordelijke afdeling Fiscale Zaken Ondernemingen. Het hof oordeelt dat de e-mail weliswaar een schriftelijke vastlegging van de bezwaren van belanghebbende vormt, maar dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had kunnen verklaren vanwege het ontbreken van een handtekening. In het ontvangstbericht heeft de gemeente echter expliciet aangegeven dat een uitspraak op bezwaar zou volgen. Er bestond kennelijk geen twijfel over de authenticiteit van de e-mail. Gelet op deze omstandigheden heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift terecht ontvankelijk verklaard. Over de aanslag reinigingsrecht oordeelt het hof als volgt. De omstandigheid dat belanghebbende minder dan de maximale hoeveelheid van negen vuilniszakken per week heeft aangeboden, maakt niet dat een verlaging van het tarief dient plaats te vinden. Er is geen sprake van een onredelijke of willekeurige heffing.

NTFR 2010/261 - Inlichtingen-uitwisselingsovereenkomst met San Marino getekend

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010
In dit nieuwsbericht wordt medegedeeld dat Nederland en San Marino op 27 januari 2010 een verdrag hebben getekend voor het uitwisselen van fiscale informatie. De overeenkomst regelt dat beide landen op verzoek informatie in belastingzaken zullen uitwisselen. Hiermee kan belastingontwijking worden tegengegaan. Het verdrag treedt in werking nadat het in beide landen door het parlement is goedgekeurd.

NTFR 2010/263 - Termijn van drie jaar voor teruggaafverzoek voldoende

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Op 7 oktober 2004 verzoekt Alstom Power Hydro (hierna: Alstom) de Letse belastingdienst (hierna: VID) teruggaaf van bedragen die zij naar haar mening over 1998 tot 1 oktober 2004 onverschuldigd heeft betaald. In zijn (gedeeltelijk afwijzende) teruggaafbeschikking stelt VID vast dat Alstom de in Letland voorgeschreven termijn van drie jaar heeft overschreden. Op de door de Letse rechter in de daarop volgende procedure, waarin Alstom wijst op het ontbreken van een verjaringstermijn in art. 18, lid 4, Zesde Richtlijn, gestelde prejudiciële vraag verklaart het HvJ EG voor recht dat deze bepaling niet in de weg staat aan de regeling van Letland, die voorziet in een verjaringstermijn van drie jaar voor de indiening van een verzoek om teruggaaf van het overschot van de btw dat de belastingdienst van die staat onverschuldigd heeft geïnd.

NTFR 2010/264 - Vof zonder personeel en kantoor vormt zelfstandig bedrijf

ECLI:NL:HR:2009:BB8345, datum uitspraak 04-12-2009, publicatiedatum 04-12-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende, een fiscale eenheid, is btw-ondernemer. Tot belanghebbende behoort L bv, die trainingen op het gebied van automatisering verzorgt. In februari 1990 heeft L bv samen met M bv een vof opgericht om voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam bedrijfsmatige computeropleidingen aan te bieden en te verzorgen voor stichtingen, overheidsinstellingen en banken (niet-aftrekgerechtigde afnemers). L bv en M bv fungeren als beherend vennoot. L bv is gerechtigd tot 99% van de winst en M bv tot 1%. Beide beherende vennoten zijn bevoegd de vof te binden. De vof heeft een eigen bankrekening, een eigen balans. De vof heeft geen personeel en is gevestigd in het kantoor van L bv. De cursisten van de vof nemen aan dezelfde cursus deel als de cursisten van L bv. Voor het verzorgen van de cursussen brengt L bv maandelijks een bedrag in rekening aan de vof. De cursisten van de vof ontvangen een factuur – zonder vermelding van een bedrag aan omzetbelasting – van de vof met het verzoek het factuurbedrag over te maken op de bankrekening van de vof. De inspecteur neemt aan dat de cursussen niet door de vof maar door L bv zijn gegeven, en heft omzetbelasting na. De Hoge Raad laat deze naheffingsaanslag niet in stand. Anders dan de inspecteur en Hof Den Bosch (NTFR 2007/1001) oordeelt de Hoge Raad dat de vof niet moet worden vereenzelvigd met belanghebbende, maar als zelfstandige ondernemer voor de omzetbelasting moet worden aangemerkt.

NTFR 2010/265 - Schadevergoeding voor te late oplevering woningen vermindert de vergoeding

ECLI:NL:HR:2010:BK9197, datum uitspraak 15-01-2010, publicatiedatum 15-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van dr. A. van Dongen
Belanghebbende houdt zich bezig met het bouwen en opleveren van woningen en appartementen. Bij te late oplevering is belanghebbende een bij de koop-/aannemingsovereenkomst afgesproken bedrag aan schadevergoeding verschuldigd. In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende schadevergoedingen aan haar opdrachtgevers moeten betalen. Volgens Hof Den Haag (NTFR 2008/1039) zijn deze schadevergoedingen aan te merken als een vermindering van de vergoeding als bedoeld in art. 29, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet OB 1968. Dit omdat de betalingen rechtstreeks verband houden met de prestaties die belanghebbende op grond van de koop-/aannemingsovereenkomsten heeft verricht.

NTFR 2010/266 - Schadevergoeding voor te late oplevering woningen vormt een prijsvermindering

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van dr. A. van Dongen
Belanghebbende houdt zich bezig met de bouw van woningen die zij vervolgens (op)levert aan haar opdrachtgevers. Op grond van de door belanghebbende met haar opdrachtgever gesloten koop-/aannemingsovereenkomst is belanghebbende een schadevergoeding verschuldigd bij te late oplevering. Belanghebbende heeft in de onderhavige drie tijdvakken wegens te late oplevering de schadevergoeding aan opdrachtgevers uitbetaald. In cassatie is in geschil of de schadevergoeding een prijsvermindering in de zin van art. 29, lid 1, onderdeel b, Wet OB 1968 vormt.

NTFR 2010/267 - Geen cassatie tegen oordeel dat inschrijfgelden woningstichting delen in de verhuurvrijstelling

Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
De staatssecretaris van Financiën deelt mee geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Leeuwarden 26 november 2009, nr. 08/00199, NTFR 2010/49. Het hof oordeelde in die uitspraak dat de inschrijfgelden die belanghebbende, een woningstichting, heeft ontvangen van woningzoekenden, moeten worden aangemerkt als een onderdeel van de huur en uit dien hoofde zijn vrijgesteld.

NTFR 2010/269 - Aan meerpalen bevestigde woonark vormt geen onroerende zaak

ECLI:NL:HR:2010:BK9136, datum uitspraak 15-01-2010, publicatiedatum 15-01-2010
Aflevering 5, gepubliceerd op 04-02-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een aan een pier gelegen woonark die bestaat uit een drijvende betonnen constructie met een houten opbouw. De woonark is aangesloten op de gemeentelijke riolering en op de nutsvoorzieningen. De woonark ligt vast door middel van twee aan meerpalen bevestigde metalen beugels. De meerpalen zijn vast verankerd in de bodem van de waterkavel van belanghebbende. In geschil is (onder meer) of de woonark een onroerende zaak vormt. Hof Arnhem (NTFR 2007/1940) heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Gelet op de verbinding met de in de bodem verankerde meerpalen is er volgens het hof sprake van een vereniging met de grond. De Hoge Raad kan dit oordeel niet onderschrijven. Een schip is in het algemeen een roerende zaak. Een verbinding tussen een schip en de onder dat schip gelegen bodem die toelaat dat het schip met de waterstand meebeweegt, brengt niet mee dat het schip met de bodem is verenigd in de zin van art. 3:3 BW. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek of de woonark wellicht met de oever is verbonden op een zodanige wijze dat sprake is van vereniging met die grond.