Aflevering 6

Gepubliceerd op 11 februari 2010

NTFR 2010/286 - Het HvJ EU en belemmeringen in de Europese fiscale rechtsvorming

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
Met enige regelmaat doet zich een Europeesrechtelijk probleem voor waarbij betrokkenen maar ook de fiscale wetenschap en de fiscale praktijk zo snel mogelijk een antwoord zouden willen hebben van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EUSinds het Verdrag van Lissabon dat 1 december 2009 in werking is getreden, is niet langer sprake van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) maar van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). De Europese Gemeenschappen zijn thans vervangen door een Europese Unie.). Een voorbeeld daarvan is de vraag in hoeverre de vrijheid van kapitaalverkeer toepasbaar is bij meerderheidsdeelnemingen in relatie tot derde landen. Het antwoord op deze vraag is volgens sommigen nog steeds niet ondubbelzinnig door het HvJ EU gegeven en nationale gerechten beantwoorden deze vraag dan ook verschillend. Men zou wensen dat het HvJ EU deze en aan aantal andere belangwekkende Europeesrechtelijke vragen (bijvoorbeeld over diverse aspecten van de Nederlandse fiscale eenheidsregeling of fusie- en splitsingsregelingen) nu eens in één keer op een duidelijk kenbare manier zou beantwoorden. Maar de onmogelijkheid daarvan ligt besloten in de omstandigheid dat het HvJ EU weliswaar de eenvormige toepassing van het Europese recht in de Europese Unie bewaakt, maar primair en vooraleerst net als de Hoge Raad geschillen beslecht.

NTFR 2010/287 - De relaxbranche onder fiscaal vuur

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 geschreven door Th.J.M. van Schendel
In 2008 en 2009 zijn veel uitspraken gepubliceerd over de fiscale kwalificatie van de verdiensten van prostituees. Zijn zij in dienstbetrekking werkzaam bij de exploitant van de seksinrichting, zijn zij resultaatgenieters of misschien wel zelfstandige ondernemers? In deze bijdrage geef ik een beoordeling, mede aan de hand van de recente uitspraak van Rechtbank Den Haag 9 december 2009, nr. 08/06465. Deze uitspraak is in zoverre bijzonder dat in afwijking van de meerderheid van andere beslissingen, de rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de prostituees in een dienstbetrekking werkzaam waren. De omzetbelasting komt in deze bijdrage niet aan de orde. Ik beperk mij tot de loonheffingen.

NTFR 2010/288 - Rapport over klachtbehandeling Belastingdienst

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010
Via een nieuwsbericht maakt het Ministerie van Financiën bekend dat het aantal klachten over de Belastingdienst de afgelopen jaren is gedaald. Dat blijkt uit het rapport ‘De Belastingdienst: lessen uit de praktijk’ dat de directeur-generaal Belastingdienst uit handen van de Nationale ombudsman ontving. Naast het nieuwsbericht treft u het persbericht van de Nationale ombudsman en het rapport als brondocument aan.

NTFR 2010/289 - Foutenleer vindt ook toepassing ten aanzien van fiscaal toegestane reserves

ECLI:NL:HR:2010:BL0075, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft ten onrechte een vervangingsreserve op haar balans per 31 december 1999 opgenomen. Hof Amsterdam (NTFR 2009/287) heeft geoordeeld dat deze fout met toepassing van de foutenleer in het jaar 2000 kan worden hersteld. De Hoge Raad verenigt zich met dit oordeel.

NTFR 2010/290 - Stijging WEVAB grasland is niet vrijgesteld voor melkveehouder

ECLI:NL:GHARN:2010:BL0265, datum uitspraak 12-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende exploiteert in maatschapsverband een melkveehouderij. Tot het ondernemingsvermogen behoort grasland. Dit grasland is op 12 april 1996 aan een derde verkocht en op 15 april 2002 geleverd. De WEVAB van het grasland bedroeg per 12 april 1996 € 199.136 en per 15 april 2002 € 398.211. Voor de berekening van het gedeelte van de winst dat onder de landbouwvrijstelling valt wenst belanghebbende uit te gaan van de WEVAB per 15 april 2002 (€ 398.211). De inspecteur, Rechtbank Arnhem en het hof zijn het daar niet mee eens. Volgens het hof is sprake van een door belanghebbende gesloten overeenkomst onder ontbindende voorwaarde. Het belang bij de waardeverandering van het grasland ging in de periode 12 april 1996 – 15 april 2002 belanghebbende niet meer aan. Eventuele wijzigingen in de WEVAB in die periode kwamen niet voor rekening en risico van belanghebbende. Van een vrijgesteld voordeel voor belanghebbende is dan ook geen sprake.

NTFR 2010/292 - Schadevergoeding in verband met overtreding concurrentiebeding is negatief loon

ECLI:NL:HR:2010:BL1942, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende was tot 1999 in dienstbetrekking werkzaam bij A bv. In de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen. Vanaf 1999 is belanghebbende in dienst getreden bij een andere werkgever. In verband met schending van het non-concurrentiebeding is A bv een gerechtelijke procedure gestart. Voor de kantonrechter is een vaststellingsovereenkomst gesloten op grond waarvan belanghebbende een bedrag van f 30.000 aan A bv moet betalen. Hof Amsterdam heeft dit bedrag als negatief loon aangemerkt.

NTFR 2010/293 - Verstrekte kleding vormt loon in natura

ECLI:NL:HR:2010:BL1945, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende exploiteert een aantal winkels in dameskleding. Zij verplicht haar werknemers om tijdens werktijd door hen uit te kiezen kleding van het bedrijf te dragen. Vanwege deze kledingsverplichting kent belanghebbende een kortingsregeling, inhoudende dat de werknemers de kleding kunnen kopen met een korting van 60% op de brutoverkoopbedragen. De kleding is geen werkkleding in de zin van art. 15a, lid 1, letter b, Wet LB 1964. De inspecteur merkt de kledingverstrekking aan als loon, voor zover de waarde ervan meer bedraagt dan het maximum van de vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf. De inspecteur is daarbij uitgegaan van de waarde in het economische verkeer van de kleding. De Hoge Raad onderschrijft het standpunt van de inspecteur. Nu kleding, niet zijnde werkkleding, niet van vrije verstrekking is uitgesloten, geldt daarvoor de hoofdregel van art. 17, lid 1, Wet LB 1964. Onderhavige kleding die geschikt is om ook buiten werktijd te worden gebruikt, die voor onbepaalde tijd wordt verstrekt en eigendom wordt van de werknemers, voldoet echter niet aan de voorwaarden die in art. 17, lid 1, Wet LB 1964 aan een vrije verstrekking worden gesteld. De inspecteur heeft daarom terecht de kledingverstrekking naar de waarde in het economische verkeer in de belastingheffing betrokken.

NTFR 2010/294 - Inspecteur maakt dienstbetrekking tussen exploitant en prostituees niet aannemelijk

ECLI:NL:RBSGR:2009:BK6807, datum uitspraak 09-12-2009, publicatiedatum 06-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende exploiteert een privéhuis en beschikt daartoe over een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat sprake is van een dienstbetrekking tussen de exploitant en de prostituees. Daarbij overweegt de rechtbank onder meer dat de omstandigheid dat belanghebbende in verband met de vergunning toezicht uitoefent geen betekenis heeft voor het antwoord op de vraag of aan hem de bevoegdheid toekomt de prostituees bindende aanwijzingen en instructies te geven met betrekking tot (de inhoud van) de door hen te verrichten werkzaamheden. Dit geldt ook voor de controle op leeftijd en legaal verblijf in Nederland. De overige genoemde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om te concluderen tot het bestaan van een gezagsverhouding. Verder heeft de inspecteur onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Belanghebbende is dus niet gehouden ter zake van de verdiensten van de prostituees loonbelasting en premies volksverzekeringen in te houden en af te dragen.

NTFR 2010/295 - Nota van wijziging Wet uniformering loonbegrip

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een nota van wijziging ingediend inzake het wetsvoorstel 'Wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip' (Wet uniformering loonbegrip).

NTFR 2010/296 - Besluit over de gevolgen van compensatieregelingen voor beleggingsverzekeringen opnieuw uitgebracht

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010
De staatssecretaris van Financiën brengt het besluit over de gevolgen van de compensatieregelingen die diverse levensverzekeraars zijn overeengekomen met verzekeringnemers over kapitaal- of lijfrenteverzekeringen in de vorm van beleggingsverzekeringen opnieuw uit. Hij breidt het besluit van 6 juli 2009, nr. CPP2009/1028M, uit omdat de compensatieregelingen ook betrekking kunnen hebben op situaties waarin goudenhanddruk-stamrechten zijn overeengekomen met levensverzekeraars.

NTFR 2010/297 - Solidariteitsheffing maakt geen deel uit van premieplichtig loon

ECLI:NL:HR:2010:BH9189, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende heeft in 1997 wegens een slechte bedrijfseconomische situatie een ingrijpende herstructurering moeten doorvoeren. In het kader van een sociaal plan is een stichting opgericht. Deze stichting heeft onder meer tot doel het verstrekken van aanvullingen op de uitkeringen van overcomplete werknemers van belanghebbende die, bij beëindiging van het dienstverband met belanghebbende, deelnemer in de stichting zijn geworden. Op grond van in de cao gemaakte afspraken is op het loon van de blijvende werknemers een solidariteitsheffing van 9% op het basismaandsalaris in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft het totaal aan solidariteitsheffingen afgedragen aan de stichting. Het UWV heeft de solidariteitsheffing aangemerkt als een premieplichtig loonbestanddeel. In cassatie stelt belanghebbende dat de solidariteitsheffing niet tot het premieloon behoort. De Hoge Raad stelt belanghebbende in het gelijk. Indien een werkgever, of een daartoe opgerichte stichting, een sociaal plan opstelt en uitvoert, en werknemers uit hoofde van hun dienstbetrekking (bijvoorbeeld op grond van een cao) een deel van hun loon afdragen als bijdrage in de kosten van de uitvoering van dat sociaal plan, dient die afdracht te worden aangemerkt als negatief loon.

NTFR 2010/300 - Sanctie 16e standaardvoorwaarde verenigbaar met Fusierichtlijn

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende heeft haar onderneming op de dag van haar en haar dochters oprichting met toepassing van art. 14, lid 1, Wet VPB 1969 ingebracht in haar dochter. Met terugwerkende kracht tot de datum van oprichting van beide is tussen hen een fiscale eenheid tot stand gekomen. Daardoor had het uitzakken van de onderneming van belanghebbende bij nader inzien plaatsgevonden binnen een fiscale eenheid. Omdat de belanghebbende en haar dochter ingevolge art. 15 Wet VPB 1969 (oud; tekst tot 2003) werden beschouwd als één belastingplichtige, leidde de bedrijfsfusie niet tot fiscale winst, zodat aan toepassing van art. 14 Wet VPB 1969 niet werd toegekomen.

NTFR 2010/301 - Geen beroep op beleid dat berust op onjuiste rechtsopvatting

ECLI:NL:HR:2010:BL0088, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende is in 2005 onder meer in dienst bij B. Zijn reiskosten bedragen € 2.069. De Belastingdienst voerde tot 2006 beleid dat wethouders en gedeputeerden in aanmerking komen voor aftrek van hun beroepskosten. Dit beleid was gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat wethouders en gedeputeerden niet zijn aan te merken als werknemers in de zin van de Wet LB 1964. Onder verwijzing naar dit beleid wil belanghebbende zijn reiskosten aftrekken. De Hoge Raad is met het hof van oordeel dat belanghebbende geen beroep kan doen op beleid dat berustte op een onjuiste rechtsopvatting. Indien het bestuursorgaan het beleid waarvan is gebleken dat het op een onjuiste rechtsopvatting berust, echter niet binnen een redelijke termijn beëindigt, kan het voortgezette beleid gewoon worden toegepast. Ook ten aanzien van de gevallen die vergelijkbaar zijn met de in het beleid genoemde groep (wethouders en gedeputeerden).

NTFR 2010/302 - Enkel overleggen van afschrift van uitspraak op bezwaar vormt geen motivering beroepschrift

ECLI:NL:HR:2009:BJ9616, datum uitspraak 18-12-2009, publicatiedatum 18-12-2009
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Belanghebbende heeft als bijlage bij het beroep de uitspraak op bezwaar meegezonden zonder verdere toelichting in het beroepschrift. Volgens de Hoge Raad is daarmee niet voldaan aan de eis dat het beroepschrift de gronden van het beroep moet bevatten (art. 6:5, lid 1, letter d, Awb). De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2010/303 - Cassatieberoep niet-ontvankelijk vanwege ontbreken van gronden

ECLI:NL:HR:2009:BJ9630, datum uitspraak 18-12-2009, publicatiedatum 18-12-2009
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Het cassatieberoepschrift van belanghebbende bevat niet de gronden van beroep. De Hoge Raad heeft belanghebbende zowel bij aangetekende als bij gewone brief in de gelegenheid gesteld alsnog de gronden in te dienen. Belanghebbende heeft niet gereageerd, zodat het cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

NTFR 2010/304 - Cassatieberoep ongegrond omdat klachten zich niet tegen oordeel van rechtbank richten

ECLI:NL:HR:2009:BJ9620, datum uitspraak 18-12-2009, publicatiedatum 18-12-2009
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Het beroepschrift van belanghebbende bevat niet de gronden van beroep. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld de gronden alsnog binnen een bepaalde termijn in te dienen. Belanghebbende heeft daaraan geen gehoor gegeven. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. In cassatie richten de klachten van belanghebbende zich niet tegen het oordeel van de rechtbank dat de gronden niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend. Het cassatieberoep wordt om die reden ongegrond verklaard.

NTFR 2010/305 - Kopie van uitspraak op bezwaar kan als pro-formaberoepschrift worden aangemerkt

ECLI:NL:HR:2009:BJ9626, datum uitspraak 18-12-2009, publicatiedatum 18-12-2009
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Belanghebbende komt in beroep tegen een uitspraak van de inspecteur van 27 september 2006. Het beroepschrift met dagtekening 6 november 2006, is blijkens het ontvangststempel op 8 januari 2007 bij de rechtbank ingekomen. De rechtbank verklaart het beroep vanwege termijnoverschrijding kennelijk niet-ontvankelijk. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de uitspraak op bezwaar met daarop een stempelafdruk met de tekst ‘ontvangen dd 6 nov 2006 De rechtbank sector bestuursrecht te Haarlem'. In de verzetsprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat deze kopie niet als bewijs van een tijdige indiening van het beroepschrift kan dienen. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. De rechtbank heeft echter nagelaten te beoordelen of deze kopie op zichzelf is aan te merken als een (pro forma) beroepschrift. Dit betekent dat belanghebbende niet kennelijk niet-ontvankelijk is in haar beroep. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak op verzet en verklaart het verzet gegrond. De zaak wordt verwezen naar een andere rechtbank die de ontvankelijkheid van het beroep moet beoordelen.

NTFR 2010/306 - Hof moet minimaal veertien dagen gunnen voor indienen appelschrift tegen rechtbankuitspraak waarvan vertraagd is kennisgenomen

ECLI:NL:HR:2010:BL0078, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. A.A. Fase
De rechtbank heeft op 27 februari 2008 uitspraak gedaan en deze aangetekend verzonden aan partijen. De hogerberoepstermijn eindigt derhalve op 9 april 2008. Belanghebbende heeft geen kennis genomen van deze uitspraak. De op 4 april 2008 per gewone post verzonden uitspraak heeft belanghebbende uiterlijk op 8 april 2008 ontvangen. Het hof verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak. Op grond van art. 6:11 Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is. Nu belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid met vertraging heeft kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank, moet hem ten minste nog veertien dagen vanaf 8 april 2008 worden gegund om een hogerberoepschrift in te dienen.

NTFR 2010/307 - Rechter kan berekeningswijze heffingsrente niet toetsen op billijkheid

ECLI:NL:GHAMS:2010:BK8945, datum uitspraak 07-01-2010, publicatiedatum 13-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In 2007 heeft belanghebbende zijn aandelen verkocht en dividend ontvangen. In november 2007 verzoekt belanghebbende daarom om een voorlopige aanslag. Op 28 december 2007 heeft belanghebbende de door hem berekende verschuldigde belasting aan de Belastingdienst overgemaakt. Op 5 januari 2008 wordt er aan belanghebbende een voorlopige aanslag opgelegd. Daarbij is heffingsrente berekend over de periode 1 juli 2007 tot en met 5 januari 2008. Het hof oordeelt dat uit de ontstaansgeschiedenis van art. 30f AWR kan worden afgeleid dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop inkomsten daadwerkelijk worden genoten. De wetgever acht de nadelen die aan deze berekeningswijze zijn verbonden onvoldoende om af te zien van invoering van deze berekeningswijze. De rechter mag deze keuze niet op billijkheid toetsen. Ook de ‘spontane’ betalingen op 28 december 2007 leiden niet tot verkorting van de termijn waarover heffingsrente is berekend.

NTFR 2010/312 - Wetsvoorstel rechtsbescherming bij controlehandelingen, derde NvW, Advies RvS

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 geschreven door mr. E. Thomas
De Raad van State heeft een advies uitgebracht over de wijzigingen als gevolg van de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus van de Tweede Kamer leden Dezentjé Hamming (VVD) en Tang (PvdA). Geen van de door de Raad van State voorgestelde inhoudelijke suggesties zijn overgenomen.

NTFR 2010/313 - Brief inzake tipgelden

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 geschreven door mr. E. Thomas
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief inzake het tipgeldbeleid aan de Tweede Kamer doen toekomen. De staatssecretaris ziet geen aanleiding te komen tot verdere detaillering van de regeling van 1985.

NTFR 2010/314 - Inspecteur verspeelt navorderingsbevoegdheid door elektronische toelichting niet te lezen

ECLI:NL:HR:2010:BL1973, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010
Belanghebbende heeft elektronisch aangifte IB 2002 gedaan. Daarin heeft hij aanspraak gemaakt op studiekostenaftrek voor zijn zoon en op giftenaftrek voor giften aan zijn kinderen. In een toelichting zijn deze kosten gespecificeerd. De primitieve aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Nadien heeft de inspecteur in verband met bovenstaande – onjuiste – aftrekposten nagevorderd. Rechtbank Arnhem (12 juni 2007, nr. 06/04732) heeft deze navorderingsaanslag in stand gelaten. In appel had belanghebbende succes. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2008/1595) ontbreekt namelijk een nieuw feit. Belanghebbende heeft immers elektronisch toelichtende gegevens verstrekt. Dat in de werkwijze van de Belastingdienst in het kader van de vaststelling van aanslagen geen plaats is ingeruimd voor raadpleging van deze gegevens komt voor risico van de fiscus.

NTFR 2010/317 - Nadere uitleg van de onderwijsvrijstelling

Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Een vennoot van Eulitz GbR, exploitant van een ingenieursbureau in Duitsland, geeft les en examineert aan het opleidingsinstituut EIPOS, een vereniging. Deze vennoot is ook verantwoordelijk voor de algemene organisatorische en inhoudelijke leiding van een aantal opleidingen, maakt met de andere docenten afspraken over het tijdstip en de inhoud van hun cursussen en is voor al deze opleidingen het aanspreekpunt voor cursisten. Hij heeft zijn activiteiten uitgeoefend in het kader van diverse opleidingen die alle betrekking hebben op brandpreventie. Om tot deze opleidingen te worden toegelaten moeten de cursisten in het bezit zijn van een diploma van architect of ingenieur dat is uitgereikt door een universiteit of instelling voor hoger beroepsonderwijs, of ten minste twee jaar beroepservaring op het gebied van brandbeveiligingsplanning of op het gebied van de bouw aantonen. Cursisten die na afloop van de deskundigenopleiding het diploma behaalden, werden op verzoek tot deskundige in preventieve brandbeveiliging benoemd door de Industrie- und Handelskammer.

NTFR 2010/318 - Detachering personeel vormt geen onderdeel van overgang van algemeenheid van goederen

ECLI:NL:HR:2010:BL0671, datum uitspraak 29-01-2010, publicatiedatum 29-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende is een stichting die werkzaam is in de volkshuisvesting. Zij realiseert nieuwbouw en exploiteert en beheert woningen. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de omzetbelasting. Belanghebbende heeft nieuwbouwprojecten en de daarmee verband houdende contracten, financiering en subsidies, aan A overgedragen. Ook heeft A de bestaande huurcontracten en het beheer van de bij belanghebbende in gebruik zijnde panden overgenomen, alsmede het onderhoud. Zeven van de vijftien bij belanghebbende werkzame personen zijn direct in dienstbetrekking bij A gekomen. De overige acht personen zijn tegen vergoeding van de loonkosten ter beschikking gesteld aan A. De inspecteur meent dat de terbeschikkingstelling een met omzetbelasting belaste dienst is en legt een naheffingsaanslag op. Niet in geschil is dat, behoudens de detachering van de acht personeelsleden, voor de heffing van omzetbelasting sprake is van een algemeenheid van goederen in de zin van art. 31 Wet OB 1968. De vraag is of de detachering van de acht personeelsleden ook een onderdeel daarvan vormt. De Hoge Raad oordeelt dat daarvan geen sprake is. Een overgang van een algemeenheid van goederen kan slechts zien op (eenmalige) diensten en niet op andere diensten, waaronder doorlopende diensten zoals de verhuur van zaken of detachering van personeel.

NTFR 2010/319 - Levering van voer en uitmesten van paardenbox vormen één dienst

ECLI:NL:RBARN:2009:BK8754, datum uitspraak 13-10-2009, publicatiedatum 11-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
A drijft samen met zijn echtgenote een vof. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van een paardenpension, het opfokken en trainen van paarden en het geven van paardrijlessen. Voor de stalling van paarden wordt één pensionprijs in rekening gebracht. In de pensionprijs is tevens een vergoeding begrepen voor het uitmesten van de box en het voeren van het paard. De inspecteur stelt dat het uitmesten en voeren als één prestatie, te weten de verzorging van paarden, moet worden beschouwd waarop het hoge tarief van toepassing is. Aan de vof is een hierom naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

NTFR 2010/320 - Prestaties belanghebbende als exploitant seksclub zijn belast naar algemene tarief

ECLI:NL:RBSGR:2009:BK6814, datum uitspraak 09-12-2009, publicatiedatum 06-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende exploiteert een seksclub waarin klanten wordt aangeboden het gebruik van een kamer en de mogelijkheid tot seksuele omgang met een prostituee. Hij werft op eigen naam zowel klanten als prostituees. De aan klanten in rekening gebrachte prijzen gelden per tijdseenheid en worden in de communicatie met de klant niet nader uitgesplitst. Rechtbank Den Haag oordeelt dat voor de beantwoording van de vraag welke prestatie(s) door wie word(t)(en) verricht moet worden vastgesteld of de klant één prestatie ontvangt, te weten het krijgen van de gelegenheid om zich met een prostituee terug te trekken in een kamer om seksuele omgang te hebben, dan wel twee afzonderlijke prestaties, namelijk de verhuur van een kamer door belanghebbende aan de prostituee en de door de prostituee aan de klant verleende dienst. Dit dient volgens de rechtbank te worden bezien vanuit de afnemer, in casu de prostituant. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat vanuit de afnemer bezien sprake is van één dienst, bestaande uit het gelegenheid geven tot het hebben van seksuele omgang, en dat het belanghebbende is die deze dienst verricht. Deze prestatie is belast naar het algemene tarief, zodat belanghebbende over de totale ontvangen vergoeding omzetbelasting moet voldoen.

NTFR 2010/321 - Bestelauto met stoelen in de laadruimte aangemerkt als personenauto

ECLI:NL:GHLEE:2010:227, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is houder van een motorrijtuig. Hij betaalt hiervoor motorrijtuigenbelasting naar het ondernemerstarief van een bestelauto. Tijdens een controle wordt vastgesteld dat er stoelen aanwezig zijn in de laadruimte. Aanvankelijk stelt belanghebbende dat de stoelen tijdelijk in het clicksysteem, dat is aangebracht op de laadvloer, waren bevestigd. Later komt hij hierop terug en deelt hij mee dat de stoelen los in de laadruimte stonden. Er is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd. Rechtbank Leeuwarden oordeelde dat de inspecteur bewijs had geleverd van zijn stelling dat sprake is van een motorrijtuig dat ten tijde van de controle was ingericht voor personenvervoer.

NTFR 2010/323 - Aanvangstijdstip berekening te vergoeden invorderingsrente

ECLI:NL:GHSGR:2009:BK9652, datum uitspraak 20-10-2009, publicatiedatum 18-01-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 11-02-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2006 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd. Deze aanslag mocht in elf gelijke termijnen worden betaald. De eerste termijn verviel op 28 februari 2006 en de laatste op 31 december 2006. Belanghebbende betaalt op 24 februari 2006 in één keer het verschuldigde bedrag minus de betalingskorting. Vervolgens wordt de aanslag op 3 juli 2007 naar nihil verminderd en is aan belanghebbende invorderingsrente vergoed over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 3 juli 2007. In geschil is welk aanvangstijdstip moet worden genomen voor de berekening van de invorderingsrente. Volgens belanghebbende dient van een aanvangstijdstip van 1 maart 2006 te worden uitgegaan. Het hof beslist dat 1 januari 2007 het aanvangstijdstip is, omdat de aanslag in meerdere termijnen invorderbaar is. Dat belanghebbende in verband met de betalingskorting er voor heeft gekozen om de aanslag in één keer te betalen, maakt niet dat sprake is van een voor die aanslag geldende enige betalingstermijn.