Aflevering 38

Gepubliceerd op 20 september 2012

NTFR 2012/2180 - Internationale erf(belasting)problematiek onder de loep

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 geschreven door prof. dr. F. Sonneveldt
Op het gebied van de internationale estate planning hebben zich de laatste periode enige gedenkwaardige gebeurtenissen voorgedaan. Zo ondertekenden onlangs het Europese Parlement en de Raad een Erfrechtverordening en werd eind vorig jaar door de Europese Commissie een uitgebreid pakket aan maatregelen gepresenteerd om oplossingen aan te dragen voor de problematiek van de grensoverschrijdende erfbelasting. Daarnaast werd bekend dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna OESO) de herziening van het OESO-Successiemodelverdrag 1982 ter hand heeft genomen. In deze Opinie wordt op deze gebeurtenissen en enkele daarmee samenhangende tendensen ingegaan en wordt hier en daar een kritische kanttekening gemaakt.

NTFR 2012/2182 - Belastingplan 2013

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012
Naast de Miljoenennota met de begrotingsstukken ontvangt de Staten-Generaal ieder jaar ook het Belastingplan. Het Belastingplan is een fiscaal wetsvoorstel dat voor een belangrijk deel de wijzigingen regelt die van jaar tot jaar nodig zijn aan de inkomstenkant van de Rijksbegroting. Ook krijgt de fiscale beleidsagenda deels vorm in het Belastingplan. Voor 2013 bestaat het Fiscaal pakket uit vijf wetsvoorstellen:

NTFR 2012/2184 - Het met bijzondere kennis behaalde uitpondingsvoordeel is belast als ROW

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3324, datum uitspraak 08-03-2012, publicatiedatum 25-04-2012
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. drs. E.J.H. Vermeulen
Deze uitspraak betreft de verwijzingszaak na HR 24 december 2010, nr. 09/02964, NTFR 2011/104. Belanghebbende heeft in 2002 een gebouw bestaande uit negen afzonderlijke woningen gekocht. Een paar maanden later heeft belanghebbende de appartementsrechten met betrekking tot drie van de woningen verkocht. De inspecteur heeft het resultaat dat is behaald met de verkoop van de appartementen als ROW aangemerkt. Hof Leeuwarden oordeelde dat bij belanghebbende reeds voor het moment van aankoop kennis aanwezig was dat een deel van de bewoners hun appartement zou willen kopen. De Hoge Raad oordeelde dat onvoldoende blijkt waarin het bijzondere karakter van de door het hof in aanmerking genomen kennis schuilt en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam. Het hof is van oordeel dat ten tijde van de aankoop van de woningen belanghebbende kon voorzien dat hij de appartementen in 2002 met een voordeel zou kunnen verkopen. Dit gelet op de op de huuropbrengst gebaseerde gemiddelde kostprijs van een tot de woningen behorend appartement en de geschatte verkoopprijs van een appartement-in-onverhuurde staat. Belanghebbende werd door de makelaar als eerste en vooralsnog als enige in staat gesteld om dat uitpondingsvoordeel te behalen en belanghebbende wist dat hij in deze unieke (voor hem gunstige) positie verkeerde. De deskundigheid en ervaring van belanghebbende als onroerendezaakhandelaar en zijn bijzondere (familie)relatie met de makelaar hebben gewichtige factoren gevormd bij het behalen van dit voordeel. Belanghebbende beschikte dan ook over bijzondere kennis die er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat hij in 2002 met de uitponding van de woningen voordeel heeft behaald. Het uitpondingsvoordeel vormt dan ook ROW.

NTFR 2012/2186 - Privaatrechtelijke dienstbetrekking aanwezig ondanks dat medewerkers zelf geen loon ontvangen

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende maakt onderdeel uit van geloofsgemeenschap G. De geloofsgemeenschap G bestaat uit 2.000 personen verdeeld over twaalf lokale geloofsgemeenschappen. Tot G behoren zestien stichtingen, waaronder stichting H die als overkoepelende stichting functioneert, en stichting I. Belanghebbende en I zijn beide aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. Belanghebbende maakt als fondswervende instelling ten behoeve van I gebruik van de regeling van art. 9, lid 1, onderdeel h, Wet VPB 1969. De activiteiten van belanghebbende bestaan met name uit het verrichten van inventarisatie- en balanswerkzaamheden, winkelinrichting, callcenterdiensten en schoonmaakwerkzaamheden. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van circa 700 medewerkers van de geloofsgemeenschap. Een medewerker kan gemiddeld vier uren per week worden ingezet. De opbrengsten van de projecten worden bestemd voor christelijke activiteiten. De medewerkers hebben een verklaring ondertekend waarin zij als vrijwilliger afstand hebben gedaan van iedere aanspraak op loon. In geschil is of er een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestaat tussen belanghebbende en de medewerkers. Het geschil spitst zich toe op de vraag of een verplichting tot loonbetaling bestaat.

NTFR 2012/2188 - Bestelauto met passagiersstoel niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6090, datum uitspraak 09-08-2012, publicatiedatum 30-08-2012
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een bloemenzaak en gebruikt daarvoor een bestelauto. Deze bestelauto staat aan belanghebbende ook voor privédoeleinden ter beschikking. In de verbeterde aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 heeft belanghebbende geen onttrekking wegens privégebruik van de bestelauto opgenomen. Het hof is van oordeel dat de vraag of aan het criterium ‘dat de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen’ is voldaan, objectief dient te worden benaderd aan de hand van de aard en/of inrichting van die auto. Functioneel bezien dient de passagiersstoel – en derhalve het vervoer van Y voor het helpen op veilingen – niet te worden toegerekend aan het vervoer van de bloemen en planten. Er is dan ook geen sprake van een bestelauto die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.

NTFR 2012/2189 - Nieuw verzamelbesluit aanmerkelijk belang

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012
De staatssecretaris heeft een nieuw verzamelbesluit over aanmerkelijk belang uitgebracht. Daarin zijn onder meer de toezeggingen verwerkt die waren gedaan bij de wetswijziging per 2010 (doorschuiving bij bedrijfsoverdracht) en is goedkeurend beleid opgenomen voor de omzetting van een verlies in een belastingkorting en voor de transparantie van NSW-lichamen. Het besluit uit 2006 (besluit van 23 november 2006, nr. CPP2006/2674M, NTFR 2006/1736) is ingetrokken.

NTFR 2012/2190 - Antwoorden op Kamervragen over mantelzorgcompliment en erfbelasting I

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens zijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Kamervragen beantwoord van Recourt, Groot en Wolbert (allen PvdA) over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers. De staatssecretaris geeft aan dat er met de Kamer geen specifieke afspraken zijn gemaakt over de voorlichting over de partnervrijstelling in de erfbelasting. Het daadwerkelijk ontvangen van een mantelzorgcompliment, in verband met in het jaar voorafgaande aan het overlijden verleende zorg, is één van de voorwaarden waardoor een alleenstaande ouder en een meerderjarig kind voor de erfbelasting als elkaars partner aangemerkt kunnen worden, zodat zij in aanmerking komen voor de partnervrijstelling. Ook moeten zij ten minste zes maanden op hetzelfde adres zijn ingeschreven en een notarieel samenlevingscontract hebben. Zonder notarieel samenlevingscontract moeten ze vijf jaar op hetzelfde adres zijn ingeschreven. Voor 2010 en 2011 is op grond van overgangsrecht de voorwaarde van een samenlevingscontract niet van toepassing. De internetsites van de SVB (uitvoerder mantelzorgcompliment) en de Belastingdienst geven informatie over het belang van een mantelzorgcompliment voor de partnervrijstelling. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal bezien of zij de voorlichting aan mantelzorgers over erfbelasting en vrijstelling verder kan verbeteren. Ten slotte kan ook het notariaat een belangrijke voorlichtende rol vervullen.

NTFR 2012/2191 - Antwoorden op Kamervragen over mantelzorgcompliment en erfbelasting II

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012
De staatssecretaris heeft, mede namens zijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Kamervragen van Omtzigt (CDA) beantwoord over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers en de gebrekkige voorlichting hierover. De SVB en de Belastingdienst hebben hun voorlichting over de gevolgen voor de erfbelasting van het wel/niet aanvragen van een mantelzorgcompliment intussen verbeterd. Een mantelzorgcompliment wordt alleen gegeven bij een extramurale indicatie en niet bij een intramurale indicatie (opname in een verpleegtehuis). Daarbij is overwogen dat in geval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Ook als de zorgvrager met een intramurale indicatie toch thuis wordt verzorgd (extramuraal), kan het verzorgende kind geen mantelzorgcompliment krijgen om redenen van uitvoeringstechnische en budgettaire aard.

NTFR 2012/2192 - Ontgaan overdrachtsbelasting door aangaan en ontbinden geregistreerd partnerschap geen fraus legis

ECLI:NL:GHARN:2011:BU5781, datum uitspraak 15-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Y had de juridische eigendom van zes onroerende zaken (registergoederen 1 tot en met 6), waarvan de economische eigendom voor de helft berustte bij Y en de andere helft bij belanghebbende. Verder waren belanghebbende en Y ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van vier onroerende zaken (registergoederen 7 tot en met 10). Op 23 december 2003 zijn belanghebbende en Y een geregistreerd partnerschap aangegaan onder de voorwaarde van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, met uitzondering van de tien onroerende zaken. Op 24 december 2003 is het geregistreerd partnerschap tussen belanghebbende en Y ontbonden. Bij akte van 29 december 2003 hebben belanghebbende en Y de tot de gemeenschap van goederen behorende onroerende zaken verdeeld. Belanghebbende heeft de eigendom van de registergoederen 1 tot en met 6 toebedeeld gekregen en Y de eigendom van de registergoederen 7 tot en met 10. Voor de heffing van overdrachtsbelasting is ter zake van deze verdeling een beroep gedaan op de uitgezonderde verkrijging als bedoeld in art. 3, lid 1, onderdeel b, Wet BRV. Volgens Rechtbank Arnhem staat het leerstuk van fraus legis daaraan in de weg. Het hof ziet dat echter anders. Nu de wetgever gedurende het wetgevingsproces inzake het geregistreerd partnerschap is gewezen op de hier aan de orde zijnde ontgaansmogelijkheid en de wetgever daarvan tijdens dat wetgevingsproces heeft kennisgenomen maar geen aanleiding zag tot aanpassing van voorgestelde wetgeving, kan volgens het hof niet worden geoordeeld dat doel en strekking van art. 3, lid 1, onderdeel b, Wet BRV zouden worden miskend indien ter zake van de verkrijging door belanghebbende geen overdrachtsbelasting zou worden geheven. De naheffingsaanslag moet daarom worden vernietigd.

NTFR 2012/2194 - Samenloop ontnemingsmaatregel en belastingheffing mogelijk

ECLI:NL:PHR:2012:BX0942, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 19-04-2013
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In deze conclusie van A-G IJzerman gaat het om de toelaatbaarheid van belastingheffing over inkomsten uit criminele activiteiten in samenhang met een strafrechtelijke ontnemingsmaatregel ter zake van wederrechtelijk verkregen voordeel. Voorts heeft belanghebbende in cassatie geklaagd over overschrijding van een redelijke termijn van berechting en heeft hij in verband daarmee vergoeding van geleden immateriële schade verzocht. In dit kader speelt ten eerste de formele vraag in welk stadium van de fiscale procedure een belanghebbende moet ageren in verband met overschrijding van een redelijke termijn van berechting en ten tweede in hoeverre de minister van Veiligheid en Justitie ter zake van de schadevergoedingskwestie in de lopende fiscale procedure moet worden betrokken.

NTFR 2012/2195 - Ambtelijk verzuim door geen nader onderzoek te verrichten

ECLI:NL:HR:2013:BX6666, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
In geschil is of de inspecteur kon overgaan tot navordering van inkomstenbelasting wegens winst uit aanmerkelijk belang. Met name is in geschil of de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door voorafgaand aan de aanslagoplegging onvoldoende onderzoek in te stellen naar de juistheid van de door belanghebbende gedane aangifte 1997/1998.

NTFR 2012/2197 - Goedkeuring wijzigingsprotocol WABB-verdrag; nota n.a.v. verslag

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012
Op 14 mei 2012 is een wetsvoorstel tot uitdrukkelijke goedkeuring van het op 27 mei 2010 door Nederland getekende Protocol tot wijziging van het WABB-verdrag bij de Tweede Kamer ingediend. Op 29 augustus 2012 zijn de nota naar aanleiding van het verslag en een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel verschenen. Met genoemd Protocol wordt het WABB-verdrag in overeenstemming gebracht met de internationale standaard op het gebied van inlichtingenuitwisseling en krijgen ook landen die geen lid zijn van de OESO en de Raad van Europa toegang tot het verdrag. Genoemde nota’s, alsmede het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2012/2198 - Aftrek kan niet worden geweigerd wanneer afnemer te goeder trouw heeft gehandeld

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
In 2007 heeft Tóth voor belastingplichtigen bouwactiviteiten verricht en daartoe ten dele een beroep gedaan op onderaannemers, onder wie L, een eenmansondernemer. In de contracten die L en Tóth daartoe sloten, was voorzien in de verplichting voor de onderaannemer een bouwlogboek bij te houden en een bewijs van uitvoering van de bouwwerkzaamheden op te stellen. Volgens het bouwlogboek stelde L acht tot veertien personen te werk op de bouwplaats. Het bewijs van uitvoering van de bouwwerkzaamheden werd overhandigd bij oplevering van de werken door Tóth aan zijn afnemers. Voor de bouwwerkzaamheden heeft L twintig facturen uitgereikt die Tóth heeft aanvaard en in zijn boekhouding en belastingaangiften opgevoerd. Tóth stelt dat hij de facturen in contanten heeft betaald. Vanaf 2003 is L zijn fiscale verplichtingen niet nagekomen. Hij had evenmin bij de belastingdienst gemeld dat hij vaste of tijdelijke werknemers in dienst had. Bij definitieve beslissing van 20 juni 2007 heeft de bevoegde gemeentelijke instantie de vergunning van de eenmansondernemer L ingetrokken. De belastingdienst heeft voor 2007 een bedrag van 5.600.000 HUF aan bijkomende btw van Tóth nageheven op grond dat de op de door L uitgereikte facturen vermelde btw niet aftrekbaar was doordat L vanaf 20 juni 2007 niet langer een belastingplichtige was en vanaf die datum dus niet langer rechtsgeldige facturen kon opstellen. Bovendien was een deel van de door L uitgereikte facturen gedateerd van vóór de aankoop van het facturenblok waaruit zij waren gescheurd, te weten 7 september 2007. Ten slotte had Tóth nagelaten zich te vergewissen van de hoedanigheid waarin de personen die de werkzaamheden hadden uitgevoerd, zich op de bouwplaats bevonden.

NTFR 2012/2199 - Aftrek bij uitsluitend gebruik voor belaste prestaties verloopt niet via de pro rata

Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Portugal Telecom, een moeiende holding, berekent haar, voor het moeien ter zake van diensten door consultants, gefactureerde bedragen verhoogd met btw door aan haar dochterondernemingen. Alle haar voor deze diensten berekende btw trekt zij af, nu zij deze gebruikt voor haar belaste technische beheers- en managementdiensten. De Portugese belastingdienst staat op het standpunt dat Portugal Telecom de btw over die diensten niet volledig in aftrek mag brengen, maar gebruik moet maken van de pro-rata-aftrek. Bijgevolg is Portugal Telecom een aanslag opgelegd, waarin het percentage van de aftrekbare voorbelasting op ongeveer 25% is vastgesteld. Op prejudiciële vragen van de rechter in het ontstane geding verklaart het Hof van Justitie voor recht dat art. 17, lid 2 en 5, Zesde Richtlijn zo moet worden uitgelegd dat een holdingvennootschap die bijkomstig bij haar hoofdactiviteit, bestaande in het beheer van deelnemingen in vennootschappen waarvan zij geheel of ten dele het maatschappelijk kapitaal in handen heeft, goederen en diensten verwerft die zij vervolgens aan deze vennootschappen in rekening brengt, het bedrag aan voorbelasting kan aftrekken op voorwaarde dat de in een eerder stadium verworven diensten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met economische handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Wanneer deze goederen en diensten door de holding worden gebruikt zowel voor economische handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat als voor economische handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, is aftrek slechts toelaatbaar voor het gedeelte van de btw dat evenredig is aan het bedrag van eerstbedoelde handelingen en mag de nationale belastingdienst een van de in art. 17, lid 5, Zesde Richtlijn opgesomde methoden voor vaststelling van het recht op aftrek toepassen. Wanneer deze goederen en diensten zowel voor economische activiteiten als voor andere dan economische activiteiten worden gebruikt, is art. 17, lid 5, Zesde Richtlijn niet van toepassing en worden de methoden voor aftrek en verdeling bepaald door de lidstaten, die bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moeten houden met het doel en de systematiek van de Zesde Richtlijn en daarbij een berekeningsmethode moeten bepalen die objectief weergeeft welk deel van de in een eerder stadium gedane kosten werkelijk toe te rekenen is aan elk van deze twee activiteiten.

NTFR 2012/2201 - Geen aftrek voorbelasting nu levering nog moet worden verricht en geen vooruitbetaling is overeengekomen

ECLI:NL:RBARN:2012:BX4172, datum uitspraak 09-08-2012, publicatiedatum 09-08-2012
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende heeft in oktober 2008 met C overeenstemming bereikt over een nieuw te bouwen bedrijfspand. Tot de gedingstukken behoort een factuur, gedagtekend op 20 oktober 2008, die betrekking heeft op de nieuwbouw van het bedrijfspand. Op de factuur is een aanneemsom exclusief btw van € 685.000 en € 130.150 aan btw vermeld. Op de factuur is een betaaltermijn van veertien dagen opgenomen. Belanghebbende heeft deze factuur niet betaald. De voorbelasting heeft belanghebbende, op advies van haar adviseur, in het vierde kwartaal van 2008 teruggevraagd. C heeft geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De bouw van het bedrijfspand is vanaf december 2008 gestart en uitgevoerd door H, een samenwerkingsverband tussen C en diens zwager. Vanaf januari 2009 zijn door H termijnfacturen uitgereikt ter grootte van het aannemingsbedrag van € 685.000. Belanghebbende heeft deze termijnbedragen aan H voldaan. De door H in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende niet in aftrek gebracht. De inspecteur heeft de door belanghebbende in het vierde kwartaal van 2008 geclaimde voorbelasting nageheven en daarbij een boete opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2012/2203 - OZB-navorderingsaanslagen zijn terecht op grond van art. 18a AWR opgelegd

ECLI:NL:HR:2012:BW4147, datum uitspraak 13-07-2012, publicatiedatum 13-07-2012
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft aan belanghebbende 27 WOZ-waardebeschikkingen als bedoeld in art. 25 Wet WOZ opgelegd voor het jaar 2003, alle ziende op het nog in aanbouw zijnde kantoorgebouw. Op basis van deze waardebeschikkingen heeft de gemeente voor elk van de 27 objecten aanslagen in de onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd. Na bezwaar heeft de gemeente bij uitspraak op bezwaar de waardebeschikkingen vernietigd wegens onjuiste objectafbakening en heeft daarop de opgelegde aanslagen OZB verminderd tot nihil. Vervolgens heeft de gemeente een nieuwe waardebeschikking vastgesteld waarin het kantoorgebouw als één object is aangemerkt. Gebaseerd op deze nieuwe waardebeschikking heeft de gemeente navorderingsaanslagen OZB opgelegd.