Aflevering 39

Gepubliceerd op 27 september 2012

NTFR 2012/2218 - Fiscale herwaardering bij personenvennootschappen

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 geschreven door mr. dr. M.L.M. van Kempen
In de regel worden bedrijfsmiddelen gewaardeerd op kostprijs minus afschrijvingen of lagere bedrijfswaarde. Herwaardering naar hogere waarde in het economische verkeer is doorgaans niet wenselijk. Dat kan bijvoorbeeld anders zijn ingeval er nog te verrekenen verliezen zijn. Tevens kan in de landbouwsfeer waardering op de hogere WEVABWaarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming. de voorkeur verdienen om op voorhand de landbouwvrijstelling te kunnen claimen, omdat het onzeker wordt geacht of de landbouwvrijstelling nog bestaat ten tijde van de toekomstige realisatie van de stille reserve. In de praktijk wordt een wenselijke fiscale herwaardering vaak vormgegeven via een personenvennootschap. In deze Opinie bespreek ik onder welke omstandigheden herwaardering bij personenvennootschappen naar mijn mening is toegestaan dan wel verplicht is.

NTFR 2012/2220 - Wetsvoorstel 'Overige fiscale maatregelen 2013'

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012
Het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2013 (OFM 2013) maakt deel uit van het fiscaal pakket voor 2013. In lijn met eerdere jaren is het OFM 2013 een wetsvoorstel voor overige fiscale maatregelen die geen of nauwelijks gevolgen hebben voor het budgettaire en koopkrachtbeeld voor 2013. Het gaat om maatregelen waarvoor inwerkingtreding per 1 januari 2013 wenselijk is. Voorts betreft het maatregelen die weliswaar later in werking treden, maar vanwege de benodigde voorbereidingstijd voor de Belastingdienst of voor belastingplichtigen moeten worden opgenomen in een wetsvoorstel dat op 1 januari 2013 in werking treedt.

NTFR 2012/2226 - Inkomsten van orthopedisch chirurg vormen geen bron van inkomen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2314, datum uitspraak 12-07-2012, publicatiedatum 25-07-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende was tot 1995 als orthopedisch chirurg in dienst bij een ziekenhuis. Om aan de eisen voor registratie als orthopedisch chirurg te kunnen blijven voldoen, verricht belanghebbende om niet werkzaamheden als orthopedisch chirurg. In 2003 heeft belanghebbende geen inkomsten genoten uit overige werkzaamheden. In 2004 heeft hij in totaal € 1.580 ontvangen voor het viermaal opmaken van een deskundigenbeoordeling ten behoeve van de vaststelling van de omvang van letselschade. In zijn aangifte IB/PVV heeft hij deze inkomsten aangegeven als inkomsten uit overige werkzaamheden. Hij heeft de kosten die noodzakelijk zijn om de registratie van eiser als orthopedisch chirurg in stand te houden (registratiekosten) hierop in aftrek gebracht. Het hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende, zij het ook in de toekomst, uit werkzaamheden als orthopedisch chirurg redelijkerwijs inkomsten kon verwachten die kosten in de orde van grootte zoals die door hem zijn opgevoerd, te boven zullen gaan. De registratiekosten kunnen evenmin als scholingsuitgaven in aftrek worden gebracht, omdat belanghebbende niet aan de voorwaarde heeft voldaan dat het verwerven van de kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt kunnen de onderhavige kosten niet als scholingsuitgaven in aanmerking komen.

NTFR 2012/2227 - Geen wettelijke zzp-definitie, wel een VAR-webmodule

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012
Het kabinet heeft in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet dat het niet wenselijk is te komen tot een afzonderlijke wettelijke definitie van het begrip zzp'-er. Wel zal de VAR worden vervangen door een webmodule. Deze zal transparantie en zekerheid bieden over de uitleg van de Belastingdienst van de jurisprudentie over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Opdrachtgevers krijgen dan ook aansprakelijkheid maar deze zal worden beperkt tot de feiten en omstandigheden waarop de opdrachtgever beslissende invloed heeft, zoals de arbeidsvoorwaarden. De webmodule wordt in de loop van 2014 geplaatst bij de Kamer van Koophandel.

NTFR 2012/2228 - Nederlandse tandarts heeft geen recht op toepassing 30%-regeling

ECLI:NL:HR:2012:BW7159, datum uitspraak 21-09-2012, publicatiedatum 21-09-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende, een Nederlander, is als ondernemer – tandarts – in Nederland werkzaam. Zijn verzoek om toepassing van de 30%-regeling is afgewezen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel, is volgens het hof en A-G Niessen (NTFR 2012/1353) geen sprake. De Hoge Raad deelt die zienswijze en verwijst daartoe naar de conclusie van de advocaat-generaal.

NTFR 2012/2230 - Wetsvoorstel 'Herziening fiscale behandeling eigen woning'

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012
Het wetsvoorstel ‘Herziening fiscale behandeling eigen woning’ vloeit voort uit het Begrotingsakkoord 2013 en maakt deel uit van het fiscaal pakket voor 2013. De belangrijkste maatregel is dat voor leningen die na 1 januari 2013 zijn aangegaan voor de eigen woning alleen recht op aftrek van eigenwoningrente bestaat als in maximaal dertig jaar, ten minste annuïtair en volledig wordt afgelost. Het kabinet heeft in zijn reactie op de motie-Kuiper c.s. de maatregel al verder uitgeschreven. Thans zijn alle details ingevuld en is het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden.

NTFR 2012/2231 - Vrijval HIR van ontvoegde fiscale eenheid terecht bij fiscale eenheid belast

ECLI:NL:HR:2012:BX6705, datum uitspraak 09-11-2012, publicatiedatum 09-11-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is moeder van een fiscale eenheid met beleggende dochters. Eén van die gevoegde dochters heeft in 2006 een pand verkocht ter zake waarvan een herinvesteringsreserve (HIR) is gevormd. Tot begin 2007 probeert belanghebbende te herinvesteren. Als zij het aanbod krijgt de aandelen in de HIR-dochter te verkopen aan een derde, doet zij dat in maart 2007. Zij rekent de HIR niet tot haar belastbare winst 2007; de inspecteur wél. In geschil is of de HIR vrijvalt in de winst 2007 van belanghebbende (de winst van de eenheid), of – na ontvoeging – in de winst 2007 van de ontvoegde HIR-dochter. De feitenrechters hebben de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2012/2232 - A-G Wattel concludeert tot verwijzing voor nader onderzoek naar verdragswoonplaats

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende, een Nederlandse bv, heeft de verkoopwinst op twee in Nederland gelegen panden in 1998 en 1999 gepassiveerd in een vervangingsreserve. Nadat de inspecteur ambtshalve een aanslag 2001 aan haar had opgelegd, heeft belanghebbende alsnog aangifte gedaan waarin zij – in afwijking van haar aangiften 1998, 1999 en 2000 – geen vervangingsreserve meer opnam, maar hetzelfde bedrag als agioreserve opnam. De inspecteur concludeerde dat belanghebbende met ingang van 2001 geen vervangingsvoornemen meer koesterde, zodat de vervangingsreserve aan de winst van 2001 moest worden toegevoegd. Daarom heeft hij over 2001 nagevorderd. De feitenrechters hebben de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2012/2233 - Navorderingsaanslag recht van successie tijdig opgelegd

ECLI:NL:HR:2012:BX7158, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
In 2001 is de echtgenote van belanghebbende overleden. Belanghebbende en de zoon zijn erfgenamen en hebben in 2002 aangifte gedaan voor het recht van successie. Overeenkomstig deze aangifte heeft de inspecteur aanslagen opgelegd. De zoon heeft tegen de aan hem opgelegde aanslag bezwaar gemaakt. Daarbij is de uitleg van het testament in geschil. Uiteindelijk is de aanslag van de zoon op 2 januari 2009 verminderd. In verband hiermee is op grond van art. 52 SW 1956 aan belanghebbende op 17 februari 2009 een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of deze aanslag binnen de wettelijke termijn is opgelegd. In navolging van Hof Den Bosch (25 maart 2011, nr. 10/00448, NTFR 2011/1720) oordeelt ook de Hoge Raad dat dit het geval is. Art. 52 SW 1956 ziet op gevallen – zoals in dit geval – waarin een relatie bestaat tussen de omvang van de verkrijging van degene wiens aanslag wordt verminderd, en de omvang van de verkrijging van degene van wie belasting wordt nagevorderd. Een navorderingsaanslag kan dan worden opgelegd nadat de aan de andere verkrijger opgelegde aanslag is verminderd. Daarvan uitgaande en met inachtneming van het beginsel dat de heffing van successierecht zich richt naar hetgeen uiteindelijk wordt verkregen, moet aansluiting worden gezocht bij art. 66, lid 2, SW 1956, waarin is bepaald dat de termijn ingaat na de dag waarop de vermindering is verleend. Deze termijn is in acht genomen, zodat de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

NTFR 2012/2234 - Aan een reeds opgelegde navorderingsaanslag kan een nieuw – later – 'nieuw feit' ten grondslag worden gelegd

ECLI:NL:HR:2012:BX7190, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Belanghebbende heeft in december 1996 een liquidatie-uitkering genoten van zijn – volgens de VPB-aangifte feitelijk in België gevestigde – bv. In zijn aangifte IB 1996 heeft belanghebbende vermeld dat hij medio 1996 naar België is verhuisd. Van de liquidatie-uitkering is (daarom) geen melding in de aangifte gemaakt. De primitieve aanslag is (op dit punt) conform de aangifte vastgesteld. Bij de onderhavige navorderingsaanslag, gedagtekend 8 december 2000, is nagevorderd over de liquidatie-uitkering. Daarbij is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende inwoner van België was en dat de bv in Nederland was gevestigd. Later heeft hij het standpunt ingenomen dat belanghebbende inwoner van Nederland is gebleven. Hof Den Haag (14 september 2011, nr. 10/00220, NTFR 2012/279) deelde dat standpunt en oordeelde dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs in cassatie. De feiten en omstandigheden op grond waarvan de inspecteur tot de conclusie kwam dat belanghebbende het gehele jaar 1996 inwoner van Nederland was en Nederland derhalve wel heffingsbevoegd was ter zake van de liquidatie-uitkering, vormen namelijk een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Daaraan doet niet af dat aan de navorderingsaanslag aanvankelijk een ander feit ten grondslag was gelegd en dat de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden de inspecteur pas bekend zijn geworden na het opleggen van de navorderingsaanslag en na het verstrijken van de navorderingstermijn.

NTFR 2012/2235 - Vakantie gemachtigde geen reden voor termijnverlenging conclusie van repliek in cassatie

ECLI:NL:HR:2012:BX7198, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
De Hoge Raad heeft de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 2 maart 2012 in de gelegenheid gesteld een conclusie van repliek in te dienen. Bij brief van 17 maart 2012 heeft de gemachtigde verzocht om verlenging van de termijn omdat hij op 18 maart 2012 op vakantie zou gaan. Dit verzoek is door de Hoge Raad afgewezen. Hierover heeft de gemachtigde zich beklaagd, echter zonder succes. Er is volgens de Hoge Raad namelijk geen sprake van een bijzondere omstandigheid die verlenging van de termijn rechtvaardigt. Inhoudelijk doet de Hoge Raad de zaak af met een verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2012/2236 - Beroepstermijn vangt pas aan als uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. J. van de Merwe
De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend 15 november 2006. In juni 2009 heeft belanghebbende daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn. Het hof is ervan uitgegaan dat de uitspraken op bezwaar niet zijn verzonden. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende door de ontvangst in april/mei 2007 van een dwangbevel en een exploot, op de hoogte had kunnen zijn van de uitspraken op bezwaar en dat haar beroep in juni 2009 niet binnen een redelijke termijn nadien is gedaan. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Hoge Raad is het daarmee niet eens. Als een uitspraak niet is bekendgemaakt, vangt de beroepstermijn niet aan. Die termijn vangt pas aan op de dag van ontvangst door belanghebbende. Daarvan is geen sprake bij ontvangst van een dwangbevel of exploot. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek of, en zo ja wanneer, de uitspraken op bezwaar zijn bekendgemaakt op de in art. 3:41 Awb voorgeschreven wijze.

NTFR 2012/2237 - Na vernietiging naheffingsaanslag door de rechtbank kan de inspecteur geen nieuwe naheffingsaanslagen opleggen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5068, datum uitspraak 26-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing opgelegd. Belanghebbende diende bezwaar in tegen de naheffingsaanslagen. Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar heeft Rechtbank Haarlem gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen zijn vernietigd.

NTFR 2012/2238 - Exploitant timmerbedrijf is te kwader trouw omdat hij welbewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan adviseur

ECLI:NL:GHARN:2012:BX6079, datum uitspraak 21-08-2012, publicatiedatum 30-08-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende exploiteert sinds 1 maart 2006 een timmerbedrijf. Daarvoor was hij in dienstbetrekking werkzaam. De aangiften IB/PVV voor 2006 en 2007 zijn ingediend door de (toenmalige) adviseur van belanghebbende. In de aangiften is een winst van nihil vermeld. Wel is loon verantwoord en een ingehouden loonheffing. De primitieve aanslagen zijn conform de aangiften vastgesteld. Nadien heeft de inspecteur nagevorderd. Volgens belanghebbende is de inspecteur daartoe niet bevoegd, omdat een nieuw feit ontbreekt en geen sprake is van kwade trouw. Evenals Rechtbank Arnhem stelt het hof belanghebbende in het ongelijk. Het grootste deel van de navordering ziet namelijk op het corrigeren van de ten onrechte verrekende loonheffing. Daarvoor is geen nieuw feit vereist. Wat de correctie van de winst uit onderneming betreft, is belanghebbende volgens het hof te kwader trouw. Aannemelijk is namelijk dat hij zijn vorige adviseur welbewust de juiste informatie heeft onthouden.

NTFR 2012/2243 - Begunstigend beleid rioolheffing voor garageboxen niet van toepassing wegens onjuiste rechtsopvatting

ECLI:NL:HR:2012:BX7784, datum uitspraak 21-09-2012, publicatiedatum 21-09-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012
Belanghebbende, een bv, is eigenaar van 85 garageboxen, die onderdeel uitmaken van in totaal 126 geschakelde garageboxen. De garagebozen worden verhuurd. Voor elke garagebox afzonderlijk krijgt belanghebbende een aanslag over 2009 in de rioolheffing opgelegd van € 127,75. De gemeente Groningen heeft intern beleid op grond waarvan een garagebox gelegen binnen een straal van 300 meter van een woning geen afzonderlijke aanslag rioolheffing krijgt.

NTFR 2012/2245 - Feitelijke onderworpenheid van belang voor woonplaats

ECLI:NL:HR:2012:BW0196, datum uitspraak 10-08-2012, publicatiedatum 10-08-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. M. van Leeuwaarden Adv. LLM
De naar Nederlands-Antilliaans recht opgerichte B nv heeft in 2000 haar gehele vermogen ingebracht in belanghebbende, een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap. Van belanghebbende is ter zake van die inbreng kapitaalsbelasting nageheven. Belanghebbende acht de EU-vestigingseis in art. 37, lid 5, Wet BRV (oud) onverenigbaar met het discriminatieverbod in art. 10, lid 4, Verdrag Nederland-Zwitserland. Voor die toepassing is beslissend of B inwoner was van Zwitserland. De Hoge Raad (HR 3 december 2010, nr. 09/01401, NTFR 2011/330) heeft in de eerste cassatieronde het cassatieberoep van belanghebbende gegrond verklaard en de zaak verwezen naar Hof Den Haag, dat echter niet aannemelijk achtte dat B in Zwitserland als inwoner daadwerkelijk in de belastingheffing is betrokken. Het hof heeft daarbij niet onderzocht of B naar het Zwitserse recht als inwoner van Zwitserland diende te worden beschouwd, maar slechts het feitelijk handelen van de Zwitserse fiscus beoordeeld. De Hoge Raad acht dit juist. Ook los van de uitlatingen van de Zwitserse fiscus heeft het hof nog onderzocht of de feitelijke leiding van B in Zwitserland werd uitgeoefend. Aangezien belanghebbende geen bewijs daarvoor heeft bijgebracht, acht het hof niet aannemelijk dat B in Zwitserland als inwoner in de belastingheffing is betrokken.

NTFR 2012/2247 - Stilzwijgende goedkeuring Protocol tot wijziging belastingverdrag met India

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012
De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 14 september 2012 een Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met India, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Dit protocol is op 10 mei 2012 tot stand gekomen. Met het protocol wordt de bepaling inzake inlichtingenuitwisseling uit het verdrag vervangen door een bepaling die is gebaseerd op de meest recente OESO-standaard. Vooralsnog is alleen sprake van uitwisseling ‘op verzoek’. De nieuwe bepaling ziet, anders dan de huidige bepaling, niet alleen op de belastingen waarop het verdrag van toepassing is, maar ook op de door Nederland of India geheven belasting van elke soort of benaming. Daarnaast kunnen inlichtingen worden uitgewisseld voor de inkomensgerelateerde regelingen waarvan – voor Nederland – de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst.

NTFR 2012/2248 - Hof van Justitie geeft aanwijzingen omtrent bewijspositie leverancier bij afhaaltransacties

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Mecsek-Gabona, een Hongaarse groothandel in graan, tabak, zaden en foerage heeft op 28 augustus 2009 aan Agro-Trade, een in Italië gevestigde vennootschap, een partij koolzaad verkocht. De afnemer zou zorgen voor vervoermiddelen en vervoer naar een andere lidstaat en heeft de kentekens meegedeeld van de vrachtwagens. Het koolzaad is in de CMR-vrachtbrieven vermeld na het wegen van de vrachtwagens en de vervoerders hebben de door hen geviseerde vervoersdocumenten overgelegd. Mecsek-Gabona heeft een kopie gemaakt van het eerste exemplaar van de vrachtbrieven en de vervoerders hebben het origineel bewaard. De veertig CMR-vrachtbrieven, met opeenvolgende serienummers, zijn vanaf het postadres van Agro-Trade in Italië per post teruggestuurd. Op 4 september 2009 zijn twee facturen uitgereikt zonder berekening van btw voor geleverd koolzaad. De eerste factuur is enkele dagen na de levering betaald aan Mecsek-Gabona door een natuurlijke persoon met de Hongaarse nationaliteit. De tweede factuur is niet betaald. Na inzage van het register van belastingplichtigen door Mecsek-Gabona op 7 september 2009 is gebleken dat Agro-Trade op die datum over een btw-identificatienummer beschikte. Tijdens de controle van de belastingaangifte van Mecsek-Gabona heeft de Hongaarse belastingdienst de Italiaanse autoriteiten om inlichtingen verzocht. Van Agro-Trade is geen spoor te vinden en het adres van de opgegeven zetel betreft een eengezinswoning waar geen vennootschap met de naam Agro-Trade is ingeschreven. Aangezien Agro-Trade nooit btw had betaald, kende de Italiaanse belastingdienst deze vennootschap ook niet. Op 14 januari 2010 is het Italiaanse btw-identificatienummer van deze vennootschap met terugwerkende kracht tot 17 april 2009 uit het register geschrapt. Omdat de Hongaarse fiscus Mecsek-Gabona niet geslaagd acht in het leveren van bewijs voor het nultarief is btw nageheven. Op vragen van de verwijzende Hongaarse rechter in de volgende procedure verklaart het HvJ voor recht dat het niet in strijd is met art. 138, lid 1, Btw-richtlijn dat de verkoper het nultarief van een intracommunautaire levering wordt geweigerd, mits aan de hand van objectieve elementen vaststaat dat deze verkoper de op hem rustende bewijsplicht niet is nagekomen of hij wist of had moeten weten dat de door hem verrichte handeling deel uitmaakt van fraude door de afnemer en hij niet alle hem ter beschikking staande redelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat hij zelf bij deze fraude betrokken raakte. De verkoper kan de vrijstelling van een intracommunautaire levering in de zin van art. 138, lid 1, Btw-richtlijn niet worden geweigerd op de enkele grond dat de belastingdienst van een andere lidstaat na de levering van het goed het btw-identificatienummer van de afnemer met terugwerkende kracht – tot vóór die levering – heeft geschrapt.

NTFR 2012/2249 - Wordt bouwkundige identiteit onherkenbaar gewijzigd, dan is sprake van vervaardiging I

ECLI:NL:HR:2013:BX6640, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
In onderhavige zaak gaat het om de verbouwing van een pand. Bij de verbouwing is het pand (verticaal) opgedeeld in drie separate eenheden, elk met een winkelruimte op de begane grond en een woonruimte op de verdiepingen erboven. Bij notariële akte is het pand gesplitst in zes appartementsrechten. Aan belanghebbende is één winkelruimte en één woonappartement (met huisnummers 1 en 3A) toebedeeld.

NTFR 2012/2250 - Wordt bouwkundige identiteit onherkenbaar gewijzigd, dan is sprake van vervaardiging II

Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
De hoofdrol in deze zaak wordt gespeeld door een drietal appartementen en de vraag of belanghebbende ter zake van de levering daarvan omzetbelasting is verschuldigd. De appartementen – die op het tijdstip van de levering nog niet als zodanig waren gebruikt – bevinden zich in een gebouw dat enkele jaren vóór die leveringen is verbouwd. Vóór de verbouwing was het gehele gebouw een kantoorgebouw, dóór de verbouwing zijn op de bovenverdiepingen van het gebouw vier appartementen gecreëerd, terwijl de begane grond kantoorruimte bleef. Bij notariële akte zijn de bovenverdiepingen in vier appartementsrechten gesplitst. Voor de beantwoording van de in geschil zijnde vraag is doorslaggevend of door de verbouwing één of meer nieuw vervaardigde onroerende zaken zijn ontstaan, in welk geval de leveringen op grond van art. 11, lid 1, aanhef en onderdeel a, onder 1°, Wet OB 1968 zijn onderworpen aan omzetbelasting.

NTFR 2012/2253 - Na verwijzing: betaalde BPM komt in mindering op naheffingsaanslag

ECLI:NL:GHARN:2012:BX5621, datum uitspraak 14-08-2012, publicatiedatum 24-08-2012
Aflevering 39, gepubliceerd op 27-09-2012 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende heeft op 9 september 2007 met een niet-geregistreerde auto gebruikgemaakt van de openbare weg in Nederland. Hiervoor is op 9 juli 2008 de onderhavige naheffingsaanslag (€ 19.280) met vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. Op 31 december 2007 heeft intussen een ondernemer voor de auto aangifte BPM gedaan (€ 12.565) met het oog op registratie ervan. Op 2 juli 2008 is het bedrag van € 12.565 aan BPM betaald. In HR 16 december 2011, nr. 10/05075, NTFR 2012/328 heeft de Hoge Raad uiteengezet dat de wetgever voor motorrijtuigen geen dubbele heffing van BPM heeft beoogd. Daarom moet worden aanvaard dat indien met betrekking tot een personenauto het belastbare feit van gebruik zich voordoet en nadien, maar voordat een naheffingsaanslag BPM wordt opgelegd, voor diezelfde auto verschuldigde BPM wordt betaald, slechts BPM kan worden nageheven voor zover meer BPM is verschuldigd dan reeds is betaald. Een en ander heeft volgens de Hoge Raad echter geen gevolgen voor de eventuele toepassing van boetebepalingen.