Aflevering 34

Gepubliceerd op 26 augustus 2010

NTFR 2010/1957 - Toeval in het belastingrecht

Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 geschreven door mr. L.J.A. Pieterse
Twijfel is onze natuurlijke staat, wordt wel gezegd, en die observatie zal, als zij terloops en wat ironisch wordt meegedeeld, doorgaans niet of nauwelijks op weerstand stuiten, zo is mijn indruk. Dat kan anders worden als die opvatting ons nadrukkelijker, dwingender ook, bijna als regel, wordt voorgehouden, bijvoorbeeld als twijfel en veranderlijkheid als principe worden gekarakteriseerd. Dan ontstaat bij menigeen toch een reserve, zou ik denken, ook bij degenen die belastingrecht als hun metier zien, al was het maar omdat een duidelijke lijn en vormen van consistentie als goede eigenschappen worden gezien. Die reserve kan gemakkelijk zijn wat onschuldige karakter verliezen en omslaan in een ‘kramp’, als een begrip met een geheel andere natuur met het belastingrecht in verband wordt gebracht, namelijk toeval. Toeval is, als tegenhanger van zekerheid en kenbaarheid, een vlek op ons rechtsstelsel, zo heet het, een kwaad zelfs, dat als het even kan moet worden vermeden, om het enigszins overdreven te zeggen. Dat was anders in oude beschavingen, waar een vergaande identificatie van recht met toeval viel waar te nemen, en de beslissingen van het orakel, het werpen van het lot, in wezen een spel dus, onverbrekelijk met het rechtsbewustzijn en de aanvaarding van de destinatie en de toekomst verbonden waren.Deze Opinie berust op tal van bronnen, die veelal onbewust hun werk gedaan hebben, zodat zij, ook voor de leesbaarheid, hier (beter) onvermeld kunnen blijven. Die acceptatie van het toeval en zijn, het mag niet ongezegd blijven, ongekende potentieel komt ons nu primitief voor, al kan niet worden ontkend dat het onverwachte nog steeds, en wel onmiskenbaar, een rol speelt in het belastingrecht, maar ook bij haar beoefenaren. Zo liet een prominent rechtsgeleerde, een voormalig lid van de Raad van State, onlangs in een interview weten dat zijn keuze voor de Rijksbelastingacademie geen bewuste keuze was, maar ‘meer toeval’. Een gelukkig toeval, want zijn bijdrage(n) aan de ontwikkeling van, en het denken over, het recht kunnen moeilijk onderschat worden. Ook, om een ander voorbeeld te noemen, de keuze van het onderwerp van een promotieonderzoek berust nogal eens op een (toevallige) samenloop van omstandigheden: in het voorwoord van een vorig jaar verschenen dissertatie las ik dat het object daarvan de latere doctor op een mooie nazomerdag tijdens een lunch in de binnentuin van onze oudste universiteit te binnen was gevallen. Even onvoorzienbaar kan een ontmoeting zijn met iemand die dat toevallige treffen later aangrijpt om zich als promotor aan te bieden, weet ik uit eigen ervaring. Ook in de wetenschap speelt toeval dus een, niet onzichtbaar te maken, rol. Maar de invloed daarvan zal waar en zoveel mogelijk worden uitgeschakeld, althans nauwkeurig worden onderscheiden van ‘variabelen’ die wel legitiem worden geacht. Dat zal vermoedelijk samenhangen met de wens om doelgericht en zo berekenend mogelijk met het recht om te gaan, maar ook met het verlangen om de verklaring van verschijnselen zoveel mogelijk te baseren op rationele factoren. Zo staat mij een rechterlijke uitspraak bij waarin de zienswijze van belanghebbende werd afgewezen en het gerechtshof er bij wijze motivering bijna angstvallig op wees dat de door de regelgever gekozen objectieve formulering ‘niet als toeval kan worden beschouwd’. Toch is het, om terug te keren naar de wetenschap, heel wel denkbaar dat – bijvoorbeeld – een college methodologie van het recht begint met het verhaal van de boogschutter die met zijn ogen dicht altijd de roos trof. Hij liet, zo wil de oosterse legende, zijn geest het werk doen, terwijl zijn bewonderaars dan vervolgens een roos tekenden om de nog natrillende pijl. Wie zich in deze sferische spiegel meent te herkennen, staat dat natuurlijk vrij, maar dit verhaal wil niet meer zijn dan een illustratie van het gegeven dat ook in de wetenschap ‘ontdekkingen’, opvattingen en visies op het normatieve vaak het gevolg zijn van de loop van coïncidentele gebeurtenissen.

NTFR 2010/1958 - Winst als gevolg van onttrekking moet in 2000 genomen worden

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2346, datum uitspraak 01-07-2010, publicatiedatum 28-07-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende exploiteert onroerende zaken. Eén van die onroerende zaken met een waarde van f 1.132.000 heeft zij verkocht aan haar middellijk aandeelhouder voor f 500.000. Zij zijn dit in 2000 overeengekomen en in december 2000 heeft de betaling van kosten aan de notaris en de verrekening van de koopsom plaatsgevonden. De onroerende zaak is op 4 januari 2001 geleverd. Aan het vermogen van belanghebbende is dan ook een bedrag van f 632.000 onttrokken dat een uitdeling van winst aan de aandeelhouder is. De vraag is in welk jaar de onttrekking tot de winst moet worden gerekend. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat goed koopmansgebruik eraan in de weg staat de onttrekking in 2001 tot de winst te rekenen. De onttrekking heeft immers in 2000 plaatsgevonden en het passeren van de transportakte in 2001 was niet meer dan het vervullen van een laatste formaliteit. Nu de gedraging van belanghebbende niet berust op een pleitbaar standpunt, is terecht een vergrijpboete opgelegd die passend en geboden is. Het hof vermindert de boete evenwel wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2010/1959 - Verkoopresultaat grond valt onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2553, datum uitspraak 08-07-2010, publicatiedatum 28-07-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende heeft zijn melkveehouderij in 2002 gestaakt. Belanghebbende heeft in 2002 een ligboxenstal met ondergrond, erf, pad en betonplein en aangesloten landerijen, die voor de onderneming werden gebruikt, verkocht. De koper is dit vervolgens gaan gebruiken in zijn zaadteeltbedrijf. In geschil is of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de door belanghebbende bij de verkoop van 12.38.70 ha grond gerealiseerde winst. Het hof is van oordeel dat bij de toepassing van de landbouwvrijstelling niet slechts dient te worden uitgegaan van de formele planologische bestemming van de percelen. De WEVAB dient te worden gesteld op de prijs die de beste koper na de beste voorbereiding bereid is voor de grond te betalen, ervan uitgaande dat de grond in het kader van een landbouwbedrijf blijft aangewend, de overige niet-agrarische bestemmingen weggedacht. In deze WEVAB (kan) zijn verdisconteerd de invloed van verwachtingen omtrent mogelijke toekomstige aanwending van de grond in een ander soort landbouwbedrijf. Belanghebbende heeft met de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat het verschil tussen de van de koper ontvangen koopprijs en de boekwaarde geheel is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de WEVAB, en daarmede geheel onder de landbouwvrijstelling valt.

NTFR 2010/1962 - Toepassing MKB-vrijstelling in verliessituaties niet in strijd met gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2677, datum uitspraak 21-07-2010, publicatiedatum 28-07-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende heeft in 2007, naast pensioeninkomsten, een verlies uit onderneming genoten. In geschil is of de inspecteur het door belanghebbende geleden verlies uit onderneming terecht heeft gekort met de MKB-winstvrijstelling. Het hof beslist, net als de rechtbank,dat het verlies terecht met de MKB-winstvrijstelling is gekort. Volgens het hof heeft de wetgever onder ogen gezien dat onverkorte toepassing van de MKB-winstvrijstelling er toe kan leiden dat winst die per saldo is behaald door een ondernemer met een of meer verliesjaren, effectief tegen een lager tarief zal worden belast, dan dezelfde winst zonder verliesjaren. Voor die gevallen heeft de wetgever een regeling willen treffen door het verlies op een lager bedrag vast te stellen. Aldus heeft de wetgever een redelijke rechtvaardiging voor de beperking van te verrekenen verliezen kunnen vinden in het uitgangspunt dat ondernemers, ongeacht het verloop van de resultaten van hun ondernemingen, in gelijke mate moeten worden belast en daarmee is tevens recht gedaan aan het beginsel dat een ondernemer voor het totaal van de door hem met zijn onderneming behaalde winst dient te worden belast. Dit geldt ook voor de door belanghebbende gestelde gevallen van pensioengenieters met jaarlijks een winst die kleiner is dan de zelfstandigenaftrek. De wetgever heeft door voor deze categorie van gevallen de regeling van de MKB-vrijstelling onverkort van toepassing te laten zijn de grenzen van de hem onder de werking van het IVBPR en het EVRM toekomende beoordelingsvrijheid niet overschreden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt dan ook verworpen.

NTFR 2010/1964 - Commanditaire deelname leidt niet tot box 1-inkomen

Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
In geschil is of de commanditaire deelname van belanghebbende in een vastgoed-cv behoort tot de grondslag van het inkomen uit werk en woning. Belanghebbende wil worden aangemerkt als ondernemer. Hij voert aan dat de beherend vennoot van de cv niet goed functioneerde en dat hij zich, tegen vergoeding, met de dagelijkse gang van zaken van de cv heeft moeten bezighouden. De inspecteur stelt dat de cv geen objectieve onderneming drijft.

NTFR 2010/1965 - Nieuw voorzieningenbesluit gepubliceerd

Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010
De minister heeft een nieuw besluit vastgesteld inzake het vormen van een voorziening na het zogenoemde Baksteenarrest. Twee oude besluiten zijn daarmee herzien. De herziening heeft geleid tot een korter besluit waarin de vragen en antwoorden zijn vervangen door `enige handvatten’ en voorbeelden. De bestaande goedkeuring voor de inhaal van kosten is gehandhaafd, nieuwe goedkeuringen worden niet gegeven.

NTFR 2010/1968 - Beperkte verrekening van houdsterverlies (art. 20, lid 4, Wet VPB 1969) niet strijdig met EU-recht

ECLI:NL:HR:2011:BN3537, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende hield in 2005 vier buitenslands onderworpen deelnemingen en had daarnaast twee leningen aan haar aandeelhoudster verstrekt. Haar verlies 2005 bestond uit kosten ter zake van onder meer bijdragen KvK, van het haar besturende trustkantoor, van haar belastingadviseur, van deponering van jaarstukken en bankkosten. De inspecteur heeft het verlies van belanghebbende bij beschikking ex art. 20b, lid 5, Wet VPB 1969 aangemerkt als houdsterverlies ex art. 20, lid 4, Wet VPB 1969.

NTFR 2010/1972 - Bij beoordeling van kwade trouw heeft het hof zich ten onrechte niet uitgelaten over bewustheid

ECLI:NL:HR:2010:BN3830, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende houdt zich bezig met projectontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. De aandeelhouder van belanghebbende heeft twee dochters. Belanghebbende heeft in 1996 een oud schoolcomplex gekocht. Belanghebbende heeft met de gemeente overeenstemming bereikt om op een deel van het complex een nieuw stadskantoor te bouwen en dit te gaan verhuren aan de gemeente. Uiteindelijk heeft belanghebbende dit deel van het complex overgeheveld naar de dochters van de aandeelhouder. De inspecteur ziet in de overheveling een verkapte uitdeling van f 3.525.000 en legt aan belanghebbende een navorderingsaanslag op. Tussen partijen staat vast dat navordering alleen mogelijk is indien belanghebbende te kwader trouw is. Hof Arnhem (NTFR 2008/1596) heeft wel aannemelijk geacht dat de waarde van het complex hoger was dan de prijs waarvan belanghebbende is uitgegaan, maar geoordeeld dat belanghebbende niet te kwader trouw was. De Hoge Raad acht dit oordeel onbegrijpelijk. Voor de aanwezigheid van kwade trouw is vereist dat belanghebbende bij het doen van de aangifte zich van het waardeverschil bewust was. Nu het hof zich daarover niet heeft uitgelaten, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.

NTFR 2010/1973 - Incidenteel appel kan zien op ander onderdeel van rechtbankuitspraak dan waartegen principaal is geappelleerd

ECLI:NL:HR:2010:BN3855, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende stelt beroep in bij de rechtbank tegen zowel een naheffingsaanslag BPM als een boetebeschikking. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag en vermindert de boete tot nihil. Belanghebbende stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank over de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank inzake de boete. Hof Den Haag (NTFR 2010/912) verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond omdat dit ziet op een ander onderdeel van de beslissing van de rechtbank dan waartegen belanghebbende (principaal) in hoger beroep is gekomen. Onder verwijzing naar HR 4 juni 2010, NTFR 2010/1380, acht de Hoge Raad dit oordeel onjuist. De indiener van het incidentele hoger beroep hoeft zich niet te beperken tot de onderdelen van de rechtbankuitspraak waarop het principale hoger beroep betrekking heeft.

NTFR 2010/1974 - In hoger beroep is een beroep op interne compensatie toegestaan

ECLI:NL:HR:2010:BN3831, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. R. den Ouden
De inspecteur heeft bij belanghebbende een bijtelling op de voet van de autokostenfictieregeling in aanmerking genomen ter zake van privégebruik van een Mercedes-Benz. Het hof heeft die bijtelling geschrapt, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto aan belanghebbende voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. Dit oordeel geeft volgens de Hoge Raad blijk van een onjuiste bewijslastverdeling. De inspecteur dient namelijk aannemelijk te maken dat de auto aan de betrokken belastingplichtige ter beschikking was gesteld. Indien hij daarin slaagt, geldt ingevolge art. 3.145, lid 1, Wet IB 2001 het vermoeden dat die auto ook voor privédoeleinden ter beschikking stond. Dit vermoeden houdt stand tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan vijfhonderd kilometer voor privédoeleinden is aangewend. Voorts is het hof ten onrechte voorbijgegaan aan het door de inspecteur in appel gedane beroep op interne compensatie. In hoger beroep kan door de wederpartij van degene die het hoger beroep heeft ingesteld, namelijk – in beginsel – een beroep worden gedaan op zogenoemde interne compensatie.

NTFR 2010/1976 - Verschoonbare termijnoverschrijding nu aannemelijk is dat beschikking niet is ontvangen

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM8207, datum uitspraak 10-06-2010, publicatiedatum 23-06-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. J. Snitker
Belanghebbende heeft meer dan zes weken na de dagtekening van de WOZ-beschikking bezwaar gemaakt, omdat, zo stelt hij, hij de beschikking niet heeft ontvangen. Evenals Rechtbank Utrecht acht het hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar de beschikking, voorzien van de juiste tenaamstelling en adressering, vóór de daarop aangegeven dagtekening voor verzending heeft aangeboden aan TNT Post. De beschikking is dus op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Het in de uitspraak van de rechtbank besloten liggende oordeel dat de enkele stelling van belanghebbende dat hij de beschikking nooit heeft ontvangen, niet kan leiden tot het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding vindt geen steun in het recht. Zo’n stelling moet worden beoordeeld op haar aannemelijkheid en kan dan wel degelijk een verschoonbare termijnoverschrijding opleveren. Anders dan de rechtbank acht het hof het niet bij voorbaat onaannemelijk dat de beschikking belanghebbende niet heeft bereikt. Het risico van niet-ontvangst ten gevolge van het zoekraken of een verstoring in de verzending/bezorging mag niet ten laste van belanghebbende worden gebracht. Immers, de heffingsambtenaar had de beschikking ook aangetekend kunnen versturen. Nu belanghebbende aanstonds na het ontvangen van de betalingsherinnering contact heeft opgenomen met de heffingsambtenaar, is belanghebbende ter zake van de te late indiening van het bezwaar niet in verzuim geweest. Het hof voorziet vervolgens zelf in de zaak en kent de reis- en verletkosten in verband met bezichtiging van tweede woning en referentieobjecten toe.

NTFR 2010/1977 - Wegingsfactor van 0,25 inzake proceskostenvergoeding in bezwaar is terecht

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3436, datum uitspraak 05-08-2010, publicatiedatum 11-08-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Naar aanleiding van een door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is de voorlopige aanslag verminderd tot nihil en heeft de inspecteur belanghebbende een proceskostenvergoeding van (0,25 x € 161 =) € 40,25 toegekend. Gebleken is dat de aangifte is ingediend op bladzijden afkomstig uit de uitgereikte aangifte én bladzijden afkomstig uit een ander aangiftebiljet. Daardoor werd de aangifte in twee delen gescand wat als gevolg had dat de voorlopige aanslag afweek van de aangifte. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat een simpel bezwaarschrift met een eenvoudige grief voldoende was om de inspecteur van een en ander op de hoogte te brengen. De gemachtigde heeft niet of nauwelijks een onderzoek hoeven in te stellen voordat hij het bezwaarschrift indiende. De zaak dient daarom als zeer licht te worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van het door hem bij de rechtbank betaalde griffierecht.

NTFR 2010/1980 - Geen herziening vanwege nieuwe rechtspraak

ECLI:NL:HR:2011:BM9272, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende verzoekt naar aanleiding van Hof van Justitie EU (HvJ EU) 19 november 2009, zaak C-461/08 (Don Bosco) NTFR 2009/2583 om herziening van haar zaak HR 7 maart 2003, nr. 37.525, NTFR 2003/520, BNB 2003/193. Volgens haar komen de feiten overeen en moet op grond van HvJ EU 13 januari 2004, zaak C-453/00 (Kühne & Heitz), NTFR 2004/116 haar zaak herzien worden. Het verzoek strekt tot teruggaaf van overdrachtsbelasting.

NTFR 2010/1981 - Verstrekken tegen betaling van bonnen door werkgever aan personeel is een dienst

Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Astra Zeneca, ondernemer voor de btw, betaalt haar personeel in dienstbetrekking een vaste jaarlijkse bezoldiging – het `voordeelfonds’–, dat een bedrag aan contanten omvat en, in voorkomend geval, vooraf door de werknemers gekozen voordelen, met dien verstande dat voor elk door een werknemer gekozen voordeel een bepaald bedrag op diens fonds wordt ingehouden. Tot de door Astra Zeneca aan haar werknemers aangeboden voordelen behoren aankoopbonnen die in een aantal zaken kunnen worden besteed. Die bonnen hebben een nominale waarde van 10 GBP, maar op het fonds van de werknemers wordt een lager bedrag (9,25 GBP à 9,55 GBP) ingehouden. Astra Zeneca stelt zich aanvankelijk op het standpunt, dat zij de btw op het verstrekken van aankoopbonnen aan haar werknemers niet in rekening dient te brengen en dat zij de btw die zij bij de aanschaf van die bonnen had voldaan, niet als voorbelasting mag aftrekken. Later stelt Astra Zeneca dat, nu de kosten voor de aanschaf van die bonnen deel uitmaken van haar overheadkosten, zij gerechtigd is de belasting op die aanschaf af te trekken, zonder dat zij verplicht is de btw op de levering van de betrokken bonnen aan haar werknemers in rekening te brengen, op grond dat de bonnen niet onder bezwarende titel werden verstrekt. Zij vindt de Engelse belastingdienst tegenover zich. Op vragen van de verwijzende Engelse rechter in de daarop volgende gerechtelijke procedure verklaart het Hof van Justitie EU (HvJ EU) voor recht: art. 2, punt 1, Zesde Richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat een onderneming, wanneer zij aankoopbonnen die zij tegen een prijs inclusief btw heeft aangeschaft, aan haar werknemers verstrekt, die in ruil daarvoor afzien van een gedeelte van hun bezoldiging in contanten, daarmee een dienst onder bezwarende titel verricht in de zin van die bepaling.

NTFR 2010/1982 - Beperking van de aftrek van voorbelasting als sanctie in beginsel toegestaan

Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Omdat de belastingplichtige voor de btw, Profaktor, niet haar verplichting heeft nageleefd haar omzet en het bedrag van de btw door middel van kasregisters bij te houden, heeft de Poolse belastingdienst bij wijze van sanctie overeenkomstig art. 111 Poolse btw-wet het bedrag van de aftrekbare voorbelasting met 30% verlaagd. Ter beantwoording van de prejudiciële vragen van de rechterlijke instantie in de daarop gevolgde gerechtelijke procedure verklaart het Hof van Justitie EU (HvJ EU) voor recht:

NTFR 2010/1983 - Geen recht op volledige aftrek btw bij verbouwing boerderij tot woning en kantoor

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3071, datum uitspraak 14-01-2010, publicatiedatum 04-08-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende heeft een adviesbureau. Zij heeft in 2002 een boerderij gekocht en deze verbouwd tot woning en kantoor, waarbij het kantoor is gevestigd in een deel van de voormalige stal. Belanghebbende heeft de omzetbelasting op de totale verbouwingskosten van de woning en het kantoor in aftrek gebracht. Vaststaat dat de verbouwing niet heeft geleid tot de vervaardiging van een onroerende zaak. De werkzaamheden bestaan uitsluitend uit aan belanghebbende verrichte diensten. Het hof is van oordeel dat het gebruik dat belanghebbende van de diensten maakt voor andere dan bedrijfsdoeleinden niet gelijk kan worden gesteld met een onder bezwarende titel verrichte dienst (art. 6, lid 2, Zesde Richtlijn). Een bestemming van de diensten voor de onderneming met onmiddellijke en volledige aftrek zou ertoe leiden dat op het gebruik van die diensten voor andere dan bedrijfsdoeleinden in het geheel geen omzetbelasting zou drukken. Dit gevolg is niet verenigbaar met de uitgangspunten en de systematiek van de heffing van omzetbelasting. De stelling van belanghebbende dat de vraag of de verbouwing van het pand tot het bedrijfsvermogen kan worden gerekend, dient te worden beantwoord naar de hoedanigheid van het aangekochte pand, is ongegrond. De levering van het pand en het realiseren van de verbouwing zijn twee afzonderlijke prestaties. Belanghebbende kan slechts 25% van de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen.

NTFR 2010/1986 - Bezwaar tegen leges huwelijksvoltrekking ontvankelijk maar ongegrond

ECLI:NL:RBARN:2010:BM2433, datum uitspraak 27-04-2010, publicatiedatum 27-04-2010
Aflevering 34, gepubliceerd op 26-08-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is in 2009 gehuwd. Een oom van de echtgenote van belanghebbende heeft het huwelijk gesloten. Deze oom is buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand in Tilburg. Namens de gemeente Nijmegen was een ambtenaar van de burgerlijke stand bij de huwelijksvoltrekking aanwezig. In verband met de huwelijksvoltrekking zijn aan belanghebbende leges in rekening gebracht. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen niet-ontvankelijk verklaard.