Aflevering 35

Gepubliceerd op 2 september 2010

NTFR 2010/1993 - ‘Gedoogheffing’ op drugs?

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 geschreven door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
In Nederland kun je bijna geen producten kopen waar geen belasting op drukt die direct aan het product (of de prijs ervan) is gerelateerd: accijnzen, verbruiksbelastingen en omzetbelasting spekken de staatskas enorm. In deze tijd van begrotingstekorten zijn dat welkome inkomsten. Het uitgangspunt dat op producten een direct aan dat product of de prijs ervan gerelateerde belasting drukt, geldt voor alle producten met uitzondering van één categorie: drugs. Waarom eigenlijk? En zou dat niet anders moeten?

NTFR 2010/1995 - Kamervragen over belastingteruggave aan overledene beantwoord

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010
De minister van Financiën beantwoordt Tweede Kamervragen over een belastingteruggave aan een persoon die al 25 jaar is overleden. De minister ziet geen reden om actie te ondernemen gezien de oorzaak van de actie en het bijzondere karakter ervan. Verder onderschrijft de minister de stelling niet dat de Belastingdienst geen goed controlesysteem heeft om fouten te voorkomen bij het opleggen van aanslagen.

NTFR 2010/1997 - Door NMa opgelegde mededingingsboete is niet aftrekbaar van fiscale winst

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2330, datum uitspraak 13-07-2010, publicatiedatum 26-07-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende (X bv) en A bv maken in 2004 deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft A bv een boete van € 80.416 opgelegd wegens overtreding van het kartelverbod. In geschil is of de NMa-mededingingsboete geheel, dan wel gedeeltelijk, aftrekbaar is van het fiscale resultaat.

NTFR 2010/1999 - Geen afwaarderingsverlies op onzakelijke tbs-vordering

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een restaurant. In 2001 verstrekt belanghebbende een aanzienlijke lening aan G bv ten behoeve van de exploitatie van een nieuw restaurant. In de loop van 2003 wordt belanghebbende (middellijk) aandeelhouder van G bv. Belanghebbende rekent de vordering op G bv tot zijn ondernemingsvermogen. In de jaren 2001, 2002 en 2003 waardeert belanghebbende de vorderingen op G bv af. De inspecteur heeft deze in aftrek gebrachte afwaarderingsverliezen gecorrigeerd en (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd.

NTFR 2010/2000 - Voorwaarden lening zijn onzakelijk; ongebruikelijke terbeschikkingstelling

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende heeft in 2001 geldleningen verstrekt aan B vof. Een zoon van belanghebbende (C) is vennoot in deze vof. In 2003 is de vof ontbonden en is de onderneming door zoon C voortgezet als eenmanszaak. In 2003 heeft belanghebbende een geldlening verstrekt aan zoon C en diens echtgenote. In 2006 heeft zoon C de onderneming beëindigd en is de zoon toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tussen partijen is in geschil of de in 2001 en 2003 verstrekte leningen moeten worden aangemerkt als in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstellingen, als bedoeld in art. 3.91, lid 3, Wet IB 2001.

NTFR 2010/2001 - Ongebruikelijke aandelenverkoop en onzakelijke huurovereenkomst leiden tot ongebruikelijke tbs

ECLI:NL:RBARN:2010:BM5113, datum uitspraak 20-05-2010, publicatiedatum 20-05-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben eind 2000 hun campingbedrijf ingebracht in E bv. De onroerende zaken bestaande uit het campingterrein met aanbehoren worden vanuit privé aan E bv verhuurd. In 2001 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de aandelen E bv verkocht en geleverd aan de moeder van belanghebbende (F). Belanghebbende en zijn echtgenote zijn bestuurders gebleven van E bv. Belanghebbende heeft de verhuurde onroerende zaken tot zijn box 3-inkomen gerekend. Naar aanleiding van een controle stelt de inspecteur dat de verhuur van de onroerende zaken aan de bv door belanghebbende is aan te merken als een terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001.

NTFR 2010/2003 - Verhoging WGA-premie voor 2011

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010
In deze regeling wordt bepaald dat de gemiddelde premie voor de werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) die voor het jaar 2011 zal gelden, wordt verhoogd met 0,09% van de premieplichtige loonsom. De verhoging geldt alleen voor het jaar 2011.

NTFR 2010/2006 - Gezamenlijke bankrekening is onvoldoende voor gemeenschappelijke huishouding

ECLI:NL:GHARN:2010:BN0907, datum uitspraak 22-06-2010, publicatiedatum 12-07-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van Bom
Belanghebbende is erfgenaam van zijn ongehuwde oom. Zij hebben samen een landbouwbedrijf gedreven. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de oom (die hulpbehoevend was) verzorgd. De oom had een eigen woning welke circa vijf meter was gelegen van de woning van belanghebbende. Belanghebbende wenst ter zake van zijn verkrijging toepassing van de vrijstelling ex art. 32, lid 1, onderdeel 4, letter e, SW 1956. Hoewel geen sprake was van een gemeenschappelijk hoofdverblijf, was er volgens belanghebbende wel sprake van een situatie die in financieel-economisch en sociaal opzicht gelijk gesteld kan worden met het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Het hof is het daar niet mee eens. Hoewel sprake was van een gemeenschappelijke bankrekening is volgens het hof namelijk niet aannemelijk dat de kosten van de huishouding gezamenlijk werden gedragen. Aldus kan van een gemeenschappelijke huishouding niet worden gesproken.

NTFR 2010/2007 - Levering onroerende zaak getoetst aan Don Bosco-criteria

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Aan belanghebbende is een onroerende zaak geleverd. Deze zal niet volledig worden gesloopt. Er is sprake van een ingrijpende verbouwing van een winkelpassage die resulteert in de totstandkoming van een nieuwe onroerende zaak. Volgens de inspecteur is de levering vrijgesteld van omzetbelasting en onderworpen aan overdrachtbelasting. Hof Amsterdam heeft de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2010/2008 - Onderneming mede voortgezet door familie waarvoor de vrijstelling niet geldt

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0250, datum uitspraak 02-04-2010, publicatiedatum 07-04-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende en zijn broer exploiteren sinds 1991 in maatschapsvorm een voorheen door hun ouders gedreven melkveehouderij. Beide broers zijn – met terugwerkende kracht – in 2001 toegetreden tot een andere maatschap die wordt gevormd door onder meer ooms. In 2002 hebben de ouders de grond, die de broers tot dan toe pachtten, aan hun zonen verkocht en geleverd. Ter zake is aanspraak gemaakt op de vrijstelling voor overdrachtsbelasting ex art. 15, lid 1, onderdeel b, Wet BRV. De inspecteur heeft echter een naheffingsaanslag opgelegd. Rechtbank Leeuwarden heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond geoordeeld. Het hof volgt de rechtbank in dit oordeel, overwegende dat reeds ten tijde van de verkrijging de onderneming werd voortgezet door buiten de voor de vrijstelling geldende familiekring vallende personen.

NTFR 2010/2009 - Verkrijging vloeit niet voort uit verdeling nalatenschap

ECLI:NL:RBARN:2010:BM6994, datum uitspraak 08-06-2010, publicatiedatum 08-06-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van Bom
Begin 2003 is de vader van belanghebbende overleden. Vader heeft bij testament beschikt over zijn nalatenschap. Moeder heeft gebruik gemaakt van haar recht om de gemaakte boedelverdeling niet te aanvaarden, maar te kiezen voor het in het testament opgenomen legaat van het vruchtgebruik van de nalatenschap. In 2003 wordt het onverdeelde aandeel in de blote eigendom van de woning geleverd aan belanghebbende en haar broer en zus. Het recht van vruchtgebruik van de woning wordt aan moeder geleverd. Eind 2008 heeft moeder (om niet) afstand gedaan van het recht van vruchtgebruik op de woning en neemt belanghebbende het onverdeelde aandeel van moeder en haar broer en zus in de woning over. Belanghebbende stelt dat zij over deze verkrijging geen overdrachtsbelasting is verschuldigd.

NTFR 2010/2010 - Geen recht op vrijstelling overdrachtsbelasting omdat onderneming mede door een derde wordt voortgezet

ECLI:NL:RBARN:2010:BN0376, datum uitspraak 06-07-2010, publicatiedatum 06-07-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende, diens vader en de heer B zijn tezamen een vof aangegaan. De heer B is geen familie van belanghebbende en diens vader. De vader heeft de economische eigendom van het bedrijfspand ingebracht in de vof. Per 31 december 2006 is de vader uit de vof getreden. De vader heeft zijn aandeel in het bedrijfsvermogen overgedragen aan belanghebbende en de heer B. Daarnaast hebben belanghebbende en de heer B ieder voor 50% de juridische eigendom van het bedrijfspand verkregen. In geschil is of ter zake van deze verkrijging overdrachtsbelasting is verschuldigd. Meer specifiek is in geschil of de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel b, Wet BRV kan worden toegepast.

NTFR 2010/2011 - Geen grond voor naheffing nu loonbelasting was afgedragen

ECLI:NL:HR:2010:BN3840, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft tijdig aangifte gedaan van de loon- en omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2005. De verschuldigde bedragen heeft zij eind januari 2006 in één bedrag overgemaakt. De ontvanger heeft een deel van het bedrag geboekt als betaling van de omzetbelasting (€ 7.155). Op 24 februari 2006 is een naheffingsaanslag loonbelasting van € 1.774 opgelegd. Op 17 maart 2006 is het resterende deel van het eind januari 2006 overgemaakte bedrag (€ 1.774) teruggestort op de rekening van belanghebbende. Volgens de Hoge Raad bestond voor naheffing geen grond, nu belanghebbende eind januari 2006 de door haar af te dragen loonheffing van € 1.774 had betaald. Evenmin kon de naheffing erop gegrond worden dat sprake zou zijn van een terugbetaling die niet buiten de wil van belanghebbende geschiedde, reeds omdat dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag nog niet was terugbetaald.

NTFR 2010/2012 - Bestaat voor naheffing geen grond, dan is de daarmee samenhangende boetebeschikking onrechtmatig

ECLI:NL:HR:2010:BN3849, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft tijdig aangifte gedaan van de loon- en omzetbelasting over het derde kwartaal van 2005. De verschuldigde bedragen heeft zij eind oktober 2005 in één bedrag overgemaakt. De ontvanger heeft een deel van het bedrag geboekt als betaling van de loonbelasting (€ 2.297). Op 24 november 2005 is een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 1.187 opgelegd alsmede een boete. Op 1 december 2005 is het resterende deel van het eind oktober 2005 overgemaakte bedrag (€ 1.187) alsnog gekoppeld aan de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2005. Op dezelfde dag zijn de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd. Hof Amsterdam (NTFR 2010/856) heeft in verband met de gevraagde vergoeding van de bezwaarkosten geoordeeld dat de boete niet onrechtmatig was. Volgens de Hoge Raad bestond voor naheffing geen grond, nu belanghebbende eind oktober 2005 de door haar af te dragen omzetbelasting van € 1.187 had betaald. Voor het opleggen van een boete ontbreekt dan eveneens de grondslag, zodat de boetebeschikking onrechtmatig was. Om die reden heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de bezwaarkosten.

NTFR 2010/2013 - Proceshandelingen in incidentele hoger beroep worden op eenzelfde wijze vergoed als proceshandelingen in principale hoger beroep

ECLI:NL:HR:2010:BN3847, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft tijdig aangifte gedaan van de loon- en omzetbelasting over het derde kwartaal van 2005. De verschuldigde bedragen heeft zij eind oktober 2005 in één bedrag overgemaakt. De ontvanger heeft een deel van het bedrag geboekt als betaling van de omzetbelasting (€ 2.893). Op 24 november 2005 is een naheffingsaanslag loonheffing van € 1.773 opgelegd alsmede een boete. Op 5 december 2005 is het resterende deel van het eind oktober 2005 overgemaakte bedrag (€ 1.773) teruggestort op de rekening van belanghebbende. Volgens de Hoge Raad bestond voor naheffing geen grond, nu belanghebbende eind oktober 2005 de door haar af te dragen loonheffing van € 1.773 had betaald. Voor het opleggen van een boete ontbreekt dan eveneens de grondslag, zodat de boetebeschikking onrechtmatig was. Om die reden heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de bezwaarkosten. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de proceshandelingen aangaande de beantwoording van het incidentele hoger beroep, omdat deze op eenzelfde wijze moeten worden behandeld als proceshandelingen aangaande het principale hoger beroep.

NTFR 2010/2014 - De rechtbank heeft de zaak terecht teruggewezen naar de inspecteur

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2983, datum uitspraak 29-07-2010, publicatiedatum 04-08-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Rechtbank Haarlem heeft in haar uitspraak beslist dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat de inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar moet doen. Voor het hof is in geschil of de rechtbank de zaak voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar terecht heeft terugverwezen naar de inspecteur. Wanneer de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient hij in de regel de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Hiervan kan worden afgeweken als daarvoor goede grond bestaat, waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken. Het hof verenigt zich met de beslissing van de rechtbank om de zaak terug te wijzen naar de inspecteur.

NTFR 2010/2017 - Ook volgens hof is rijnvaartschipper belasting- en premieplichtig in Nederland

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9484, datum uitspraak 08-06-2010, publicatiedatum 29-06-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van drs. S.P. de Buck
Belanghebbende exploiteert een binnenscheepvaartonderneming; hij vaart als kapitein op een motortankschip in het gebied Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen en in Duitsland. Het schip wordt bevracht in Duitsland. Belanghebbende stond in het onderhavige jaar in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven in Nederland. Tevens staat hij sinds 1 februari 2002 in Duitsland in het bevolkingsregister ingeschreven met als woonadres het schip. Belanghebbende verblijft hoofdzakelijk aan boord van het schip. In geschil is of Nederland gerechtigd is inkomstenbelasting te heffen over de winst uit onderneming en of belanghebbende in Nederland premies is verschuldigd.

NTFR 2010/2018 - Internationale belastingheffing; intrekking diverse besluiten

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010
In het besluit van 13 augustus 2010 wordt een tiental besluiten inzake de internationale belastingheffing ingetrokken. Het gaat om besluiten die inmiddels hun belang hebben verloren. Voor een opsomming van de ingetrokken besluiten zij verwezen naar het brondocument. In verband met een drietal slordigheden in het besluit is op 30 augustus 2010 een rectificatie uitgebracht. Ook deze rectificatie hebben we als brondocument opgenomen.

NTFR 2010/2019 - Aftrek terecht geweigerd

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Het HvJ EU verwerpt het verzoek van de Cie vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, door voor verzekeringshandelingen en financiële transacties, verricht door niet op het grondgebied van de Europese Unie gevestigde belastingplichtigen, teruggaaf te weigeren van de als voorbelasting betaalde btw, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens art. 169 tot en met 171 Btw-richtlijn, en krachtens art. 2, lid 1, Dertiende richtlijn.

NTFR 2010/2020 - HvJ wenst geen formalismen

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Een aannemer, PGC, sluit met een opdrachtgever, Betonút, een overeenkomst voor renovatiewerken aan een brug. PGC besteedt het werk uit aan een onderaannemer. Betonút geeft PGC op 20 november 2007 het certificaat van voltooiing van het werk, en PGC zendt Betonut vervolgens op basis daarvan facturen met als datum van voltooiing 20 november 2007. De onderaannemer factureert PGC voor het werk met als datum van voltooiing 14 december 2007. PGC sluit voorts op 3 oktober 2007 met Haider een overeenkomst voor de plaatsing van regengoten. Ook nu besteedt PGC de uitvoering van het werk uit aan een onderaannemer. Haider geeft het certificaat van voltooiing van deze werken af met als datum van voltooiing 11 december 2007. De aan Haider uitgereikte eindfactuur vermeldt deze datum als die van de voltooiing van het werk. De onderaannemer factureert PGC met 18 december 2007 als datum van voltooiing van het werk. PGC vermeldt in haar aangifte over het vierde kwartaal van 2007 de facturen van de onderaannemer en trekt de haar berekende btw af. Bij controle stelt de Hongaarse belastingdienst vast dat de door Betonút en Haider afgegeven certificaten van voltooiing en de facturen van PGC eerdere data vermelden dan de door de onderaannemer uitgereikte en de door PGC voor aftrek gebruikte facturen. PGC en de onderaannemer wijzen de belastingdienst erop dat de door de onderaannemer uitgereikte facturen onjuiste data van voltooiing bevatten. De onderaannemer annuleert op 29 september 2008 de drie onjuiste facturen met creditnota's met de nummers 2007/0000000124, 2007/0000000125 en 2007/0000000126 en vervangt ze door nieuwe facturen met de nummers JESB20080000016, JESB20080000017 en JESB20080000018. De datum van voltooiing van de werken op deze nieuwe facturen komt overeen met die op de door PGC uitgereikte facturen. Omdat de door de onderaannemer uitgereikte facturen niet de correcte datum vermelden, heft de belastingdienst bij PGC de btw na over de diensten van de onderaannemer, met een geldboete en vertragingsrente. De nieuwe, gecorrigeerde facturen kunnen wegens gebrek aan doorlopende nummering evenmin als basis voor aftrek dienen. Het belastingkantoor stelt een verschil in de nummering van de op dezelfde dag uitgereikte creditnota’s en gecorrigeerde facturen vast daar de nummers van de creditnota’s beginnen met de cijfers ‘2007', terwijl de nummers van de gecorrigeerde facturen beginnen met de vermelding ‘JESB2008'. Op vragen van de rechter in de hierop volgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ EU voor recht, dat art. 167, 178, sub a, 220, punt 1, en 226, Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling of praktijk waarbij de nationale autoriteiten een belastingplichtige het recht weigeren om van de door hem verschuldigde btw de verschuldigde of betaalde belasting op te zijnen behoeve verrichte diensten af te trekken op grond dat de oorspronkelijke factuur, in zijn bezit ten tijde van de aftrek, een onjuiste datum van voltooiing van de dienst vermeldt en er geen doorlopende nummering is van de achteraf gecorrigeerde factuur en de creditnota waarbij de oorspronkelijke factuur is ingetrokken, wanneer is voldaan aan de materiële voorwaarden voor aftrek, en de betrokken instantie vóór de vaststelling van haar beslissing van de belastingplichtige een gecorrigeerde factuur met de juiste datum van voltooiing van deze dienst heeft ontvangen, ook al is er geen doorlopende nummering van deze factuur en de creditnota waarbij de oorspronkelijke factuur is ingetrokken.

NTFR 2010/2021 - Op jaarafrekening nutsbedrijf vermelde 'btw' is niet belast op grond van art. 37 Wet OB 1968

ECLI:NL:HR:2010:BJ4914, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. T.G. Perié
Belanghebbende, een nutsbedrijf, berekent voor de leveringen van energie maandelijks 'voorschotbedragen' aan haar afnemers. Dat geschiedt door middel van acceptgiro's of door middel van automatische incasso's waarop onder meer bedragen aan omzetbelasting zijn vermeld. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting op aangifte voldaan. Eens per jaar verstrekt belanghebbende haar afnemers een eindafrekening (hierna: jaarafrekening). Hierop is een omzetbelastingbedrag vermeld. Volgens de inspecteur is belanghebbende de op de jaarafrekeningen vermelde omzetbelasting op de voet van art. 37 Wet OB 1968 verschuldigd geworden. Daarom heeft hij nageheven. De Hoge Raad vernietigt de naheffingsaanslag echter. De jaarafrekening moet worden aangemerkt als een herberekening van de eerder periodiek in rekening gebrachte bedragen. De op de jaarafrekening vermelde ‘btw’ die reeds is ontvangen en voldaan, vormt niet een bedrag aan omzetbelasting dat is begrepen in het bij de onderhavige factuur aan de afnemer in rekening gebrachte bedrag. Voor zover het op de jaarafrekening vermelde bedrag aan ‘btw’ tevens een bedrag aan omzetbelasting omvat dat begrepen is in het door de afnemers bij te betalen bedrag, betreft het omzetbelasting die belanghebbende wegens verrichte leveringen verschuldigd was geworden en welke bedragen aan omzetbelasting door middel van de onderhavige factuur voor het eerst aan de afnemers in rekening werden gebracht. In beide gevallen kan niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van het op een factuur vermelden van omzetbelasting die niet anders dan op grond van art. 37 Wet OB 1968 verschuldigd is geworden.

NTFR 2010/2022 - Terrein dat bestemd is om door koper te worden bebouwd, vormt een bouwterrein (Don Bosco)

ECLI:NL:HR:2011:BN0622, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
De onderhavige zaak is door de Hoge Raad aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie EU (HvJ EU) in de zaak Don Bosco (19 november 2009, Don Bosco, zaak C-461/08, NTFR 2009/2583). In dat arrest beantwoordt het HvJ EU prejudiciële vragen van de Hoge Raad (NTFR 2008/1955). De feiten van de onderhavige zaak vertonen grote gelijkenis met die van Don Bosco. Belanghebbende heeft opdracht gegeven een onroerende zaak te laten slopen en levert de zaak aan een derde voordat de sloop is voltooid. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de levering vrijgesteld is van omzetbelasting en om die reden de door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting nageheven. Hof Arnhem was van oordeel dat nu de opstallen slechts gedeeltelijk waren gesloopt, de levering niet is uitgezonderd van de vrijstelling. Ten overvloede overweegt het hof dat de onroerende zaak ten tijde van de levering geen bouwterrein was. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel heeft het hof verworpen.

NTFR 2010/2023 - Terrein Don Bosco is ook naar nationaal recht een bouwterrein

ECLI:NL:PHR:2011:BN0646, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Na Hof van Justitie EU (HvJ EU) 19 november 2009, Don Bosco, zaak C-461/08, NTFR 2009/2583, neemt A-G Van Hilten conclusie in deze zaak. In het arrest beantwoordt het HvJ EU prejudiciële vragen van de Hoge Raad (NTFR 2008/1955). De zaak betreft een levering van een perceel met oudere panden, waarvan de sloop met het oog op (nieuwe) bebouwing was aangevangen. De inspecteur heeft belanghebbende ter zake van de verkrijging van het perceel een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Hof Amsterdam (NTFR 2004/1798) oordeelde dat de levering op grond van art. 11, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968 is vrijgesteld van omzetbelasting. Dit hof overwoog dat de sloopwerkzaamheden tot een zo ondergeschikte wijziging van de onroerende zaak hebben geleid dat niet kan worden gesproken van de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak. Voorts heeft het hof geoordeeld dat geen sprake is van de levering van een bouwterrein als bedoeld in art. 11, lid 4, Wet OB 1968, omdat geen onbebouwde grond is geleverd. Het hof heeft het beroep ongegrond verklaard.

NTFR 2010/2024 - Verigen Transplantation Service International AG

Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Deze zaak betreft de toepassing van btw op een techniek van manipulatie van menselijk weefsel waarbij cellen worden gehaald uit bij een patiënt afgenomen kraakbeenmateriaal, in een laboratorium worden vermeerderd en voorbereid als implantaat voor de betrokken patiënt.

NTFR 2010/2028 - Legesverordening 2007 gemeente Pijnacker-Nootdorp onverbindend verklaard

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN1669, datum uitspraak 23-06-2010, publicatiedatum 19-07-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft in 2007 een aanvraag bouwvergunning ingediend. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag is door de inspecteur een legesnota ten bedrage van € 364.933,81 opgelegd. In geschil is of de Legesverordening jegens belanghebbende onverbindend dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt dat art. 229b Gem.w. aan verordeningen als de onderhavige de eis stelt dat de tarieven zo worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten. Daarbij mag de kostendekking van de hele verordening niet boven de 100% komen. Uit een overgelegd overzicht blijkt een kostendekkendheid van 108,52%. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat de geraamde kosten hoger waren dan in dit overzicht is opgenomen, terwijl belanghebbende wel aannemelijk maakt dat de schatting van de baten in het overzicht substantieel te laag is. De extra opbrengst waar belanghebbende op doelt brengt de kostendekkendheid van alle in de Legesverordening geregelde rechten tezamen op ongeveer 185%. Gelet hierop is sprake van een vooraf kenbare overschrijding van de opbrengstlimiet van een zodanige omvang, dat zij dient te leiden tot algehele onverbindendverklaring van de Legesverordening (vergelijk HR 10 april 2009, nr. 43.747, NTFR 2009/1191).

NTFR 2010/2029 - Gemeente is gebonden aan compromis inzake waarde van samentel

ECLI:NL:HR:2010:BN3865, datum uitspraak 13-08-2010, publicatiedatum 13-08-2010
Aflevering 35, gepubliceerd op 02-09-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De door de gemeente aan belanghebbende gegeven WOZ-beschikking heeft betrekking op twee woningen die als één onroerende zaak zijn aangemerkt. Voor het hof hebben de partijen de objectafbakening nadrukkelijk buiten de rechtsstrijd gelaten en met betrekking tot de waarde een compromis (€ 380.000) gesloten. In cassatie probeert de gemeente deze beslissingen open te breken, echter vergeefs. De Hoge Raad oordeelt daarbij nog dat een specificatie van de waarde over de twee woningen niet vereist is om een rechtsgeldig compromis te sluiten over de waardering van een samenstel als bedoeld in art. 16, letter d, Wet WOZ. De beslissing van het hof inzake de proceskosten houdt echter geen stand. Het hof is namelijk zonder motivering afgeweken van het forfait. De rechter dient echter te motiveren welke bijzondere omstandigheden een hogere proceskostenvergoeding rechtvaardigen.