Aflevering 4

Gepubliceerd op 26 januari 2012

NTFR 2012/151 - Wie betaalt de rekening van open normen?

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 geschreven door mr. A.J. van Lint
Door het gebruik van open normen in de belastingwetgeving is het uiteindelijk vaak de rechter die de daadwerkelijke inhoud van een wettelijke regeling bepaalt. De fiscale beroepsbeoefenaars en de wetenschap lijken hier in het algemeen redelijk tevreden over.Zie bijvoorbeeld E.J.W. Heithuis, P. Kavelaars en B.F. Schuver, Inkomstenbelasting, 7e druk, Kluwer, Deventer 2011, p. 151 en J.M. Jansen, ‘Is codificatie van goed koopmansgebruik gewenst?’, WFR 2005, p. 915 e.v. Deze wijze van normstelling brengt evenwel hoge kosten met zich. Het is de vraag of de burger en het bedrijfsleven die opdraaien voor de kosten van de gang naar de rechter hier ook zo gelukkig mee zijn. Nu steeds meer convenanten worden gesloten in het kader van horizontaal toezicht, komt daar nog eens bij dat met name de belastingplichtigen die onder een convenant vallen voor deze kosten opdraaien. Zij kunnen een pleitbaar standpunt, waarvan zij weten dat de inspecteur dat niet deelt, niet zonder meer in de aangifte verwerken, maar dienen dit vooraf met de inspecteur te bespreken. Door deze meldingsplicht komen deze belastingplichtigen vooraan in het traject te zitten. Hiermee komt de rekening voor de rechtsvinding veelal te liggen bij de ‘convenantsbelastingplichtigen’. Dit kan een obstakel vormen om deel te nemen aan horizontaal toezicht. Ook los van horizontaal toezicht is het de vraag of het gebruik van open normen wel zo wenselijk is als vrij algemeen wordt aangenomen. Gegeven het feit dat die open normen er in ieder geval onder de vingerende wetgeving volop zijn, komt de vraag op of de fiscus zijn grensverkennende activiteiten bij de rechtsvinding, mede in het kader van horizontaal toezicht, niet drastisch dient in te beperken.

NTFR 2012/152 - De toekomst van de Europese btw

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 geschreven door mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Op 1 december 2010 vroeg de Europese Commissie (hierna: de Commissie) input aan derde partijen voor een ingrijpende herziening van het Europese btw-systeem, via het Groenboek getiteld: The future of VAT. Towards a simpler, more robust and efficient VAT system.Greenpaper on the future of VAT. Towards a simpler, more robust and efficient VAT system, SEC (2010), 1455 final (hierna: Groenboek). Het Groenboek werd vergezeld van een working document met daarin een uitgebreide toelichting op het Groenboek. Staff working document, COM (2010), 695 final (hierna: working document). Daarbij mocht een visie worden gegeven op alle aspecten van het btw-systeem, wat leek te impliceren dat de Commissie ambitieuze plannen had met het Europese btw-systeem. Een jaar later presenteerde de Commissie haar plannen voor de btw.Communication from the Commission to the European Parliament, the Council and the Economic and Social Committee on the future of VAT. Towards a simpler, more robust and efficient VAT system tailored to the single market, COM (2011), 851 (hierna: voorstellen). Deze plannen reflecteren de ambitie, die uit het Groenboek bleek, niet. Concrete voorstellen zijn beperkt tot informatie-uitwisseling en het beschikbaar stellen van informatie. De roep tot harmonisatie wordt niet beantwoord en er zijn zelfs plannen die een tegengestelde beweging laten zien. In de eerste helft van 2014 presenteert de Commissie haar plannen voor de btw-heffing bij intracommunautaire handel. Het is te hopen dat de Commissie in een dergelijk voorstel wel belangrijke stappen kan nemen, maar met 27 lidstaten die niet willen dat hun btw-opbrengst wordt aangetast,Voorstellen, p. 4. lijkt dat een lastige operatie te worden. In deze bijdrage zal ik ingaan op de zestien onderwerpen van de Commissie uit het Groenboek en de voorstellen over die onderwerpen (of het ontbreken daarvan).

NTFR 2012/153 - Winst uit onderneming moet met tegenwoordige arbeid zijn genoten om tot arbeidskortingsgrondslag te behoren

ECLI:NL:RBLEE:2011:BU6410, datum uitspraak 27-10-2011, publicatiedatum 30-11-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft als commanditair vennoot winst uit onderneming genoten uit een film-cv. De inspecteur neemt de negatieve winst uit onderneming in aanmerking voor het berekenen van de arbeidskortingsgrondslag. Voor de rechtbank is in geschil of de arbeidskorting juist is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat enkel het genieten van winst uit onderneming niet voldoende is om deze winst tot de arbeidskortingsgrondslag te doen behoren. Het moet gaan om winst uit onderneming, die met tegenwoordige arbeid wordt genoten. Zowel het woord ‘tegenwoordige’ als het woord ‘arbeid’ heeft hierin naar het oordeel van de rechtbank zelfstandige betekenis. Niet is in geschil dat belanghebbende geen arbeid heeft verricht in de desbetreffende onderneming.

NTFR 2012/154 - Rechtbank zet streep door correctie wegens verzwegen omzet

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar in de vorm van een eenmanszaak een aannemingsbedrijf. Bij een boekenonderzoek kwam naar voren dat diverse bescheiden in de administratie ontbraken. De rechtbank acht de ontbrekende stukken dermate belangrijk dat de conclusie gerechtvaardigd is dat belanghebbende niet heeft voldaan aan art. 52 AWR. De inspecteur heeft een correctie aangebracht ter zake van niet-aangegeven omzet. De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat er vanaf de privérekening een bedrag van € 10.000 is gestort op de zakelijke rekening van belanghebbende niet automatisch meebrengt dat gesproken kan worden van mogelijk verzwegen omzet. Te meer omdat belanghebbende een geloofwaardige verklaring over de herkomst van het bedrag heeft afgelegd.

NTFR 2012/155 - Aan werknemers doorbetaalde bemiddelingsprovisie vormt belastbaar loon

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende treedt op als tussenpersoon en adviseur bij het afsluiten van financiële producten. Ook werknemers van belanghebbende kunnen die producten van haar afnemen. De bemiddelingswerkzaamheden worden in dat geval door de werknemer zelf verricht. Vervolgens betaalt belanghebbende de bemiddelingsprovisie, die zij van de financiële dienstverlener ontvangt en die is begrepen in de (periodieke) premie die de financiële dienstverlener in rekening brengt aan de werknemer, door aan de werknemer. De doorbetaling eindigt als de dienstbetrekking eindigt. Belanghebbende betaalt ook enkele cliënten de provisie terug. Belanghebbende heeft over de aan de werknemers doorbetaalde provisies geen loonbelasting ingehouden. Ter zake daarvan heeft de inspecteur een naheffingsaanslag in de loonbelasting. Hof Den Haag heeft de naheffingsaanslag verminderd.

NTFR 2012/156 - Mandaatbesluiten in verband met groen beleggen

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Financiën hebben het Mandaatbesluit Agentschap NL Regeling groenprojecten 2010 en het mandaatbesluit Dienst Regelingen Regeling groenprojecten 2010 in de Staatscourant gepubliceerd. De besluiten treden in werking met ingang van 16 december 2011 en werken terug tot en met 15 maart 2010, de datum waarop de Regeling groenprojecten 2010 is ingevoerd.

NTFR 2012/158 - Hoge Raad verwijst zaak over aftrek uitkering aan anbi-aandeelhouder

ECLI:NL:HR:2012:BQ0525, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende houdt zich bezig met de ontwikkeling en realisatie van woningbouwprojecten. Haar (middellijk) aandeelhouder is Stichting F. De stichting is een toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet. De feitelijke werkzaamheden van de stichting bestaan nagenoeg geheel in de verhuur van woningen in de sociale huursector. Op 29 december 2004 hebben de stichting als ‘ontvanger’ en belanghebbende als ‘fondswerver’ een schriftelijke ‘overeenkomst tot bestemming gelden’ (met ontbindende voorwaarde) gesloten. Belanghebbende heeft in 2004 een belastbare winst behaald van € 1.581.117. Op 10 juni 2005 heeft zij dat bedrag op basis van de genoemde overeenkomst overgemaakt aan de stichting. De door belanghebbende bepleite aftrek van dit bedrag op grond van art. 9, lid 1, letter i, Wet VPB 1969 is door het hof geweigerd. Deze beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad zet uiteen dat – anders dan het hof heeft geoordeeld – de stichting een het algemeen nut beogende instelling is. Zij beoogt namelijk, als toegelaten instelling, het algemeen nut en met haar feitelijke werkzaamheden wordt het algemene belang in minstens gelijke mate gediend als een particulier belang. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat aftrek op de voet van genoemde wetsbepaling slechts mogelijk is voor gelden die zijn verkregen met werkzaamheden die na een schriftelijke overeenkomst zijn verricht (hier 29 december 2004). Niet is vereist dat het fondswervende karakter van de belastingplichtige voor het publiek kenbaar is. Dat de belastingplichtige een eigen commercieel doel heeft, staat evenmin aan het fondsverwervende karakter in de weg. Een (subsidiair) beroep op de giftenaftrek van art. 16 Wet VPB 1969 heeft echter geen kans van slagen, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2012/159 - Inbreng onroerendgoedcomplex in dochtermaatschappij ter voldoening volstortingsverplichting leidt tot verliesneming

ECLI:NL:GHARN:2011:BU4955, datum uitspraak 08-11-2011, publicatiedatum 18-11-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid. Zij houdt voorts alle aandelen in A nv die niet tot de fiscale eenheid behoort. In verband met een reorganisatie binnen het concern – waarbij productieactiviteiten zijn overgebracht – zijn onroerende zaken van het C-project ver(nieuw)bouwd. Ultimo 2002 heeft A nv een nieuw aandeel (nominaal € 0,01) uitgegeven en geplaatst bij belanghebbende. Ter voldoening aan haar stortingsverplichting heeft belanghebbende het C-project ingebracht in A nv. De inbrengwaarde is berekend op € 4.155.000. In verband hiermee heeft belanghebbende een verlies genomen van € 13.345.000. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd. Het hof stelt voorop dat hoewel de verplichting tot volstorting een aandeelhoudersverplichting is, dat niet betekent dat de gevolgen daarvan buiten aanmerking moet worden gelaten. De uitgifte en volstorting zijn niet onzakelijk. Van een op aandeelhoudersmotieven terug te voeren vermogensverschuiving is hier geen sprake. Vervolgens beoordeelt het hof de standpunten van partijen met betrekking tot de waarde van het C-project ten tijde van de inbreng. Omdat beide partijen volgens het hof bij hun waardering uitgaan van onjuiste uitgangspunten, komt het hof tot de conclusie dat beide partijen niet erin slagen de door hen bepleite waarde aannemelijk te maken. Daarom stelt het hof de waarde in goede justitie vast op € 15.000.000, zodat belanghebbende een verlies mag nemen.

NTFR 2012/162 - Onjuiste uitnodiging rechtbank is geen reden voor terugwijzing, wel voor proceskostenvergoeding

ECLI:NL:HR:2012:BV0627, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende is niet verschenen ter zitting van de rechtbank. Bij het hof (NTFR 2011/1206) is niet gebleken dat belanghebbende rechtmatig voor die zitting was uitgenodigd. Het hof vindt desondanks geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Belanghebbende is immers door de gang van zaken niet in zijn verdediging geschaad, nu hij in hoger beroep zowel schriftelijk als mondeling zich heeft kunnen uitlaten over al hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht, aldus het hof. Volgens de Hoge Raad hoefde het hof de zaak niet terug te wijzen naar de rechtbank. Wel had het hof een proceskostenveroordeling en teruggave van het in hoger beroep betaalde griffierecht moeten uitspreken.

NTFR 2012/163 - Geen ambtelijk verzuim bij navordering over inkomsten uit onroerende zaken

ECLI:NL:GHARN:2011:BU7730, datum uitspraak 29-11-2011, publicatiedatum 13-12-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende heeft in de jaren 2003 t/m 2007 inkomsten uit onroerende zaken genoten. Voor 2003 heeft hij deze inkomsten verantwoord als winst uit onderneming. Voor 2004 t/m 2007 heeft hij de (negatieve) inkomsten verantwoord als tbs-resultaat. Bij het vaststellen van de aanslagen zijn de aangiften gevolgd. Nadien heeft de nieuwe belastingadviseur van belanghebbende een herziene aangifte IB 2007 gedaan, omdat volgens hem sprake is van box 3-vermogen. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur nagevorderd over de jaren 2004 t/m 2007. De navorderingsaanslagen 2004 t/m 2006 worden door belanghebbende bestreden met (onder meer) de stelling dat sprake is van een ambtelijk verzuim aan de zijde van de inspecteur. Het hof is het echter niet eens met die stelling. De aangiften maakten namelijk een verzorgde indruk en een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de duiding van de (negatieve) inkomsten uit onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden juist was.

NTFR 2012/165 - Hof stuurt zaak terug naar de rechtbank vanwege betwisting intrekking beroep

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU2082, datum uitspraak 25-10-2011, publicatiedatum 27-10-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van Zandhuis
In het proces-verbaal van de zitting van Rechtbank Leeuwarden staat dat belanghebbende het beroep heeft ingetrokken. In hoger beroep weerspreekt belanghebbende deze intrekking. Het hof overweegt in de lijn van HR 23 september 2011, nr. 11/00372, NTFR 2011/2179, dat bij betwisting van de rechtsgeldige intrekking van het beroep de rechtbank haar constatering van die intrekking moet neerleggen in een uitspraak. Nu belanghebbende de betwisting niet aan de rechtbank maar aan het hof heeft gericht ziet het hof aanleiding het dossier toe te zenden aan de rechtbank zodat zij haar beslissing over de intrekking alsnog in een uitspraak kan neerleggen.

NTFR 2012/166 - Publicatie over gevoerd beleid ten aanzien van WOZ-waarde horecapanden leidt niet tot schending van gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:RBARN:2011:BU3587, datum uitspraak 08-11-2011, publicatiedatum 08-11-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende is eigenaar van twee bedrijfspanden gelegen op een A2-locatie in Arnhem. In geschil is de WOZ-waarde op de waardepeildatum van deze bedrijfspanden. Rechtbank Arnhem acht ten aanzien van bedrijfspand 2 voldoende aannemelijk dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Ten aanzien van bedrijfspand 1 overweegt de rechtbank dat het taxatierapport van de heffingsambtenaar minder goed bruikbaar is, aangezien in de vergelijking alleen huurprijzen en niet ook verkoopprijzen zijn betrokken. Ook is ten onrechte uitgegaan van een huurcijfer dat bijna twee jaar na de waardepeildatum tot stand is gekomen. Belanghebbende heeft twee taxatierapporten overgelegd die zijn opgemaakt in verband met een transactie tussen gelieerde partijen. De rechtbank acht deze taxatierapporten niettemin bruikbaar omdat de daarbij betrokken partijen tegengestelde belangen hadden. De rechtbank vermindert de WOZ-waarde van bedrijfspand 1 conform de waarde die volgt uit het meest uitgebreide taxatierapport. Voorts beroept belanghebbende zich op een krantenbericht over door gemeente Arnhem gevoerd beleid ten aanzien van horecapanden op de Korenmarkt. De taxateur van de heffingambtenaar verklaart echter dat die berichtgeving onjuist is, dat hij persoonlijk alle panden in de binnenstad taxeert en dat hij dat op uniforme wijze doet. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen.

NTFR 2012/169 - Eindafrekening bij zetelverplaatsing valt onder standstill-bepaling

ECLI:NL:HR:2012:BV0641, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. F. Emmerink
Belanghebbende, die in 2001 een effectenportefeuille met stille reserves bezat, heeft in december 2001 haar feitelijke leiding verplaatst naar de Nederlandse Antillen. De inspecteur heeft de nationale eindafrekeningsbepaling(en) toegepast. Volgens belanghebbende is dit in strijd met het Europeesrechtelijke vrije kapitaalverkeer. De Hoge Raad deelt die zienswijze niet. Ook al zou art. 56 EG-Verdrag op zichzelf beschouwd in de weg staan aan de onderhavige heffing, dan brengt de standstill-bepaling namelijk mee dat die heffing geen door het EG-Verdrag verboden beperking oplevert. De regeling van de art. 15c en 15d Wet VPB 1969 (tekst 2001) is op de voornaamste punten identiek aan de op 31 december 1993 van kracht zijnde wettelijke regeling (art. 8, lid 1, Wet VPB 1969 in verbinding met art. 16 Wet IB 1964). Belanghebbende zou onder de werking van de laatstgenoemde bepalingen op gelijke wijze in de belastingheffing zijn betrokken.

NTFR 2012/171 - In privéhuis werkzame prostituee verricht mogelijk zelfstandig jegens de klant een prestatie tegen vergoeding

ECLI:NL:HR:2012:BV0258, datum uitspraak 06-01-2012, publicatiedatum 06-01-2012
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende exploiteerde een zogenoemd privéhuis. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat het gelegenheid geven tot het gedurende een bepaalde tijd verkeren met een prostituee in een daartoe geëigende ruimte, één dienst vormt. Over de betaalde vergoeding – derhalve ook over het daarin begrepen, aan de prostituee toekomende bedrag – is belanghebbende volgens het hof omzetbelasting verschuldigd. In cassatie wordt deze beslissing met succes aangevochten door belanghebbende. Gelijk belanghebbende betoogt, had het hof namelijk, voordat het kon toekomen aan een oordeel of jegens een afnemer één of meer zelfstandig te onderscheiden handelingen tegen vergoeding worden verricht, moeten onderzoeken of een rechtsbetrekking bestaat tussen de prostituee en de klant op grond waarvan de prostituee zelfstandig jegens de klant een prestatie tegen een vergoeding verricht, dan wel of slechts een rechtsbetrekking bestaat tussen belanghebbende en de klant voor alle handelingen – ook die van de prostituee – die jegens de klant worden verricht.

NTFR 2012/172 - Spiritueel behandelaar verricht (belaste) prestaties onder bezwarende titel

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8452, datum uitspraak 25-11-2011, publicatiedatum 16-12-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende houdt zich op zelfstandige basis bezig met het op spiritueel vlak behandelen van personen met lichamelijke en/of geestelijke aandoeningen. In het onderhavige tijdvak heeft hij ten behoeve van een groot aantal personen zelfstandig spirituele behandelingen uitgevoerd tegen betaling. Niet iedereen betaalde. In een enkel geval werden rekeningen van belanghebbende rechtstreeks aan de crediteur voldaan. In geschil is of de door belanghebbende uitgevoerde verrichtingen onder de heffing van omzetbelasting vallen. Het hof beslist dat de verrichtingen plaatshebben in het kader van de zelfstandige uitoefening van het beroep van spiritueel behandelaar en dat belanghebbende dientengevolge ondernemer voor de omzetbelasting is, met dien verstande dat de verrichtingen aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen als sprake is van prestaties onder bezwarende titel. Volgens het hof is hiervan sprake. Belanghebbende brengt voor zijn verrichtingen een bepaald bedrag aan de klanten in rekening, maar hij laat het, afhankelijk van de financiële positie van de klant, in de regel erbij zitten wanneer dat bedrag in voorkomend geval geheel of gedeeltelijk niet wordt betaald. De verrichtingen zijn dan ook aan de heffing van omzetbelasting onderworpen.

NTFR 2012/174 - Hoofdelijke aansprakelijkstelling bij niet verwijtbaarheid niet geoorloofd.

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Vlaamse Oliemaatschappij NV (hierna: VOM) verzorgt voor een ‘service fee’ voor opdrachtgevers de lossing, de op- en overslag van per schip aangekomen olieproducten. De producten worden in depots opgeslagen tot ze worden verkocht aan klanten, hoofdzakelijk benzinestations. VOM exploiteert aldus een ‘belastingentrepot’ in de zin van de Accijnsrichtlijn. Als entrepothouder beschikt VOM over een vergunning voor het beheer van een entrepot, ander dan douane-entrepot, voor de opslag van minerale oliën. Krachtens deze vergunning zijn de in dit entrepot opgeslagen goederen onder een btw-schorsingsregeling geplaatst. Wanneer deze producten het entrepot verlaten en hetzij niet meer onder de entrepotregeling vallen, hetzij voorwerp zijn van een levering onder bezwarende titel, wordt de btw over deze producten verschuldigd. Ghebra NV, een groothandel in brandstoffen, liet haar olieproducten in het entrepot van VOM opslaan. Op 20 juni 2003 werd Ghebra NV failliet verklaard. Uit een controle van de belastingadministratie blijkt dat Ghebra in maart en april 2003 vanuit het entrepot van VOM leveringen van brandstof onder bezwarende titel heeft verricht. Deze leveringen, waardoor de entrepotregeling werd beëindigd, zijn aan btw onderworpen. Nadat de curator van Ghebra haar had meegedeeld dat de Belgische Staat geen betaling van deze btw zou verkrijgen omdat niet voldoende activa aanwezig waren, heeft de belastingadministratie op 11 april 2006 tegen VOM een dwangbevel tot betaling van deze btw uitgevaardigd. Op 31 mei 2006 heeft VOM verzet tegen dit dwangbevel aangetekend bij de rechtbank van eerste aanleg te Brugge. Op een prejudiciële vraag van de Belgische rechter verklaart het HvJ EU voor recht dat art. 21, lid 3, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet is toegestaan te bepalen dat de houder van een entrepot ander dan douane-entrepot hoofdelijk gehouden is tot voldoening van de btw die verschuldigd is over een levering die vanuit dit entrepot onder bezwarende titel is verricht door de belastingplichtige eigenaar van deze goederen, zelfs indien deze entrepothouder te goeder trouw is of hem geen fout of nalatigheid kan worden verweten.

NTFR 2012/175 - Hof behoefde stelling over schending Europees recht niet te behandelen maar wel die over proceskostenvergoeding

ECLI:NL:HR:2011:BU8920, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 23-12-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een BPM-aangifte gedaan ter zake van de registratie van een in Duitsland gekochte auto. Zij berekende de verschuldigde BPM op basis van een taxatierapport op € 13.612. De inspecteur is op basis van een hertaxatie uitgegaan van € 16.124. Hof Arnhem (NTFR 2010/2477) heeft beslist dat de verschuldigde BPM € 13.154 bedraagt. Dit bedrag wordt in cassatie niet bestreden. Gelet hierop, heeft het hof volgens de Hoge Raad – anders dan belanghebbende stelt – geen rechtsregel geschonden door niet inhoudelijk in te gaan op de stelling dat toepassing van art. 49, lid 1, letter b, Wegenverkeerswet 1994 in strijd is met Europees recht (art. 28 EG-Verdrag). Die stelling kon immers geen gevolgen hebben voor de hoogte van de verschuldigde BPM. Wel klaagt belanghebbende terecht erover dat het hof heeft verzuimd een oordeel te geven over de aanspraak van belanghebbende op vergoeding van proceskosten voor een deskundige.

NTFR 2012/177 - Tariefbepaling leges welstandcommissie gemeente Loenen is onverbindend

ECLI:NL:GHARN:2011:BV0372, datum uitspraak 20-12-2011, publicatiedatum 09-01-2012
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor het innemen van een ligplaats met een vervangend woonschip is belanghebbende door de (voormalige) gemeente Loenen leges in rekening gebracht. De leges bedragen € 292,95 maar zijn verhoogd met € 492,50 voor kosten van de welstandscommissie. In de verordening is daaromtrent bepaald dat ‘indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor het advies is gevraagd van de Welstand (…) de leges worden verhoogd met de kosten van het door de commissie uitgebrachte advies’. Volgens het hof is die bepaling onverbindend, aangezien daarin niet op voldoende wijze duidelijkheid wordt geboden in het beloop van de verhoging van de leges met de kosten van het advies van de welstandscommissie. Daarom vermindert het hof de legesnota tot € 292,50.

NTFR 2012/179 - Ontvanger weigert gegevens te verstrekken aan aansprakelijk gestelde; herstel in beroepsfase

ECLI:NL:HR:2012:BV1382, datum uitspraak 20-01-2012, publicatiedatum 20-01-2012
Aflevering 4, gepubliceerd op 26-01-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor loonbelastingschulden van A bv. Pas na het instellen van beroep heeft belanghebbende bij de ontvanger op grond van art. 49, lid 5, IW, verzocht om inzage te verlenen in het dossier van A bv. De ontvanger heeft dit geweigerd omdat belanghebbende dit verzoek niet al in de bezwaarfase heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat dit inzagerecht niet is beperkt tot de bezwaarfase. Aan schending van deze rechtsregel wordt evenwel geen gevolg verbonden. In de beroepsfase dient de ontvanger immers de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Voert een aansprakelijk gestelde in beroep bezwaren aan die betrekking hebben op de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld, dan behoren tot de aan de rechtbank te zenden stukken steeds de bescheiden van art. 49, lid 5, IW. Verder oordeelt de Hoge Raad nog dat schoonmaakwerkzaamheden moeten worden beschouwd als werk van stoffelijk aard.