Aflevering 5

Gepubliceerd op 2 februari 2012

NTFR 2012/189 - Familiestichting: afgezonderd particulier vermogen of toch niet?

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Met de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 zijn toerekeningsbepalingen geïntroduceerd voor (vooral) Angelsaksische trusts, Antilliaanse SPF’s, Stiftungs, Anstalts, Treuhands en ‘foundations’ (hierna: het APV-regime). Het APV-regime beoogt het creëren van onbelast, zwevend vermogen tegen te gaan. De essentie van het APV-regime is dat het vermogen van de zo-even genoemde rechtsfiguren (afgezonderd particulier vermogen) gedurende het leven van de inbrenger, fiscaal aan de inbrenger wordt toegerekend en na diens overlijden aan zijn erfgenamen.

NTFR 2012/192 - Ook voor kunstenaar met arbeidshandicap gelden de broncriteria

ECLI:NL:HR:2012:BV0660, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende is kunstenaar. Hof Leeuwarden heeft geoordeeld dat van zijn activiteiten redelijkerwijs geen winst te verwachten is en dat daarom geen sprake is van een onderneming. In cassatie stelt belanghebbende onder meer dat dit criterium bij belastingplichtigen met een arbeidshandicap, zoals hij, niet mag worden gehanteerd. De Hoge Raad is het niet eens met belanghebbende. In het kader van de beoordeling of sprake is van een onderneming, gelden voor het antwoord op de vraag of van de activiteiten van een belastingplichtige redelijkerwijs voordeel is te verwachten, voor personen met een arbeidshandicap geen andere criteria dan voor personen die een dergelijke handicap niet hebben.

NTFR 2012/194 - Brief over (fiscale) positie zzp'er n.a.v. SER-advies

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer een overzicht gestuurd van de stand van zaken van de maatregelen uit de kabinetsreactie op het SER-advies ‘Zzp’ers in beeld’. De afgeronde maatregelen betreffen de uitbreiding van de fiscale facilitering van de vrijwillige voortzetting van deelname aan een pensioenregeling en een verbetering in de informatievoorziening betreffende sociale verzekeringen. De overige maatregelen worden in de loop van 2012 verwacht.

NTFR 2012/196 - Bloot eigendom op onverdeeldheid onroerend goed valt onder tbs-regeling

ECLI:NL:HR:2012:BV0264, datum uitspraak 13-07-2012, publicatiedatum 13-07-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
De grootvader van belanghebbende is overleden in 1985. Bij testament zijn belanghebbende en zijn twee zusters benoemd tot erfgenamen en erven zij voor gelijke delen de blote eigendom van het onverdeelde gedeelte (‘helft A’) van het onroerend goed. Het vruchtgebruik van het onroerend goed behorende tot ‘helft A’ is opvolgend gelegateerd aan de grootmoeder van belanghebbende (overleden in januari 1986), zijn vader (overleden in 2004) en zijn moeder, telkens onder de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de eerdergenoemde. In juni 1986 richt de vader van belanghebbende een bv op. Deze vennootschap heeft vijftien gewone aandelen geplaatst met een nominale waarde van f 1.000 per aandeel. Deze aandelen zijn aan de vader van belanghebbende uitgegeven. Naast de gewone aandelen heeft de bv 7% preferente aandelen geplaatst. Eind 1987 schenkt de vader van belanghebbende aan elk van zijn drie kinderen vijf gewone aandelen. In 1995 verkoopt de vader het vruchtgebruik van het onroerend goed aan de bv. In 1997 koopt belanghebbende de tien aandelen van zijn twee zussen. Vanaf dat moment houdt belanghebbende alle gewone aandelen in de bv. In de – overeenkomstig de aangifte – opgelegde aanslag is geen rekening gehouden met de blote eigendom. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende gehouden blote eigendom van ‘helft A’ valt onder de tbs-regeling als bedoeld in art. 3.92 Wet IB 2001. Het hof deelde dat standpunt.

NTFR 2012/200 - Belgisch overlevingspensioen behoort tot premie-inkomen; België moet wijken

ECLI:NL:PHR:2011:BV2494, datum uitspraak 21-12-2011, publicatiedatum 11-08-2021
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende is weduwe, heeft de Nederlandse nationaliteit en is woonachtig in Nederland. Wijlen haar echtgenoot was grensarbeider en als vrachtwagenchauffeur werkzaam voor een Belgische werkgever. In 2003 kwam hij door een verkeersongeval om het leven. Belanghebbende is zelf nimmer in België werkzaam geweest. Belanghebbende heeft van de SVB een Anw-uitkering ontvangen. Zij ontving in die jaren ook een overlevingspensioen voor nagelaten betrekkingen van de Belgische Rijksdienst voor Pensioenen (hierna: RVP). Wijlen haar echtgenoot had bij leven premies betaald voor dit recht op overlevingspensioen. Door de RVP is op het overlevingspensioen een solidariteitsbijdrage afgehouden. Belanghebbende heeft de inspecteur vergeefs om vrijstelling van premie volksverzekeringen verzocht. De inspecteur heeft de vrijstelling niet verleend en definitieve aanslagen opgelegd. Hof Den Haag heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.

NTFR 2012/201 - Reactie op brief over verhoging pensioenleeftijd

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageert in een brief aan de Tweede Kamer op een brief van het Verbond van Verzekeraars over het wetsvoorstel Verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW. In zijn reactie kondigt hij een nota van wijziging aan op het zojuist vermelde wetsvoorstel.

NTFR 2012/204 - Scholingsuitgaven met het oog op healingwerkzaamheden zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0069, datum uitspraak 17-11-2011, publicatiedatum 04-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV scholingsuitgaven in verband met door zijn echtgenote gevolgde cursussen op het gebied van intuïtieve ontwikkeling, reading en healing in aftrek gebracht. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van scholingskosten omdat niet aannemelijk is dat de cursussen zijn gevolgd met als doel het verwerven van inkomen uit werk en woning. Niet aannemelijk is dat de echtgenote van belanghebbende de intentie heeft gehad in de toekomst een klantenbestand op te bouwen met het oog op het verwerven van positieve inkomsten uit reading- en healingwerkzaamheden. Het is meer aannemelijk dat zij de cursussen is begonnen uit persoonlijke interesse.

NTFR 2012/205 - Beleidsbesluit over middeling en gemoedsbezwaarden

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012
De staatssecretaris van Financiën brengt een beleidsbesluit uit waarin hij goedkeurt dat gemoedsbezwaarden die geconfronteerd zijn met een verplichte afkoop van een bepaalde pensioenvervangende spaarregeling een middelingstijdvak van acht jaren mogen hanteren. Dit laatste in plaats van de wettelijke termijn van drie jaren.

NTFR 2012/206 - Ondanks zakelijk doel toch beperking renteaftrek ex art. 10a Wet VPB 1969

ECLI:NL:HR:2013:BV1426, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende is tot het najaar van 1999 tophoudster van een concern en hield (middellijk) alle aandelen in een Belgisch coördinatiecentrum dat vorderingen had op diverse concernvennootschappen. Eind 1999 is het concern waartoe belanghebbende behoorde overgenomen door concern F. Concern F – met name actief op het gebied van consumentenverpakkingen – heeft besloten de concernonderdelen die zich bezig hielden met industriële verpakkingen te verkopen. Eind 2000 meldde zich een Amerikaanse koper die de aandelen in belanghebbende en haar Belgische dochters (waaronder het coördinatiecentrum) wilde overnemen van concern F. De consumentenvorderingen van het Belgische coördinatiecentrum waren niet in de verkoop begrepen en moesten binnen concern F blijven. Daartoe zijn via een aantal tussenstappen de consumentenvorderingen aan belanghebbende overgedragen, waarbij de koopsom is omgezet in een schuld van belanghebbende aan het Belgische coördinatiecentrum. Om de overdraagbaarheid van de aandelen in belanghebbende te vergroten, heeft belanghebbende haar vermogen verkleind door de consumentenvorderingen als dividend uit te keren aan haar moedermaatschappij (behorende tot concern F). Vervolgens zijn de aandelen in belanghebbende in maart 2001 verkocht aan de Amerikaanse koper. In 2001 was belanghebbende ruim € 13.000.000 rente verschuldigd aan het Belgische coördinatiecentrum.

NTFR 2012/207 - Teruggaaf dividendbelasting op grond van EU-rechtelijke effectiviteitsbeginsel

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende is in Spanje gevestigd en houdt 5,48% in een in Nederland gevestigde vennootschap. In 2003 t/m 2005 is aan haar dividend uitgekeerd waarop 15% dividendbelasting is ingehouden. Op grond van latere jurisprudentie van het HvJ EU heeft zij eind 2006 om teruggave verzocht; dat is buiten de termijn van bezwaar tegen de inhouding, maar binnen de driejaarstermijnen van art. 10 Wet DB 1965 en art. 25a(2) Wet VPB 1969 jo art. 5 Uitv.besch. VPB 1971. Niet in geschil is dat EU-rechtelijk de dividendbelasting ten onrechte geheven is. De inspecteur heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens bezwaartermijnoverschrijding.

NTFR 2012/208 - Bedinging onder deelnemingsvrijstelling vallend winstrecht is niet aannemelijk

ECLI:NL:GHARN:2011:BV0371, datum uitspraak 20-12-2011, publicatiedatum 09-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende, een moedermaatschappij van een fiscale eenheid die actief is in de bouwsector, heeft in 1997 een deelneming verkocht. Deze deelneming participeerde in twee projecten. Belanghebbende stelt dat zij bij de verkoop van de deelneming in 1997 een onder de deelnemingsvrijstelling vallend winstrecht heeft verworven. Rechtbank en hof zien dat anders. Het hof acht weliswaar aannemelijk dat partijen een regeling zijn overeengekomen op grond waarvan aan belanghebbende – uiteindelijk – een recht op een derde deel van het positieve grondexploitatieresultaat toekwam ter zake van één van de (te ontwikkelen) projecten van de deelneming, maar het hof acht niet aannemelijk dat dit recht door belanghebbende is verkregen als tegenprestatie voor de verkoop van de aandelen in de deelneming. Volgens het hof is aannemelijk dat dit recht voortvloeide uit de – ook na de overdracht van de aandelen – voortgezette betrokkenheid van de aandeelhouder van belanghebbende bij de ontwikkeling van het project.

NTFR 2012/210 - Vervallen schenkingen (schuldig erkende bedragen) niet als schuld in aanmerking genomen

ECLI:NL:HR:2011:BU7268, datum uitspraak 09-12-2011, publicatiedatum 09-12-2011
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
Bij onderhandse akten heeft de moeder van belanghebbende (erflaatster) over meerdere jaren bedragen schuldig erkend aan belanghebbende, voor in totaal € 208.316. In 2006 is erflaatster overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam. Bij het opleggen van de aanslag successierecht heeft de inspecteur de schuldig erkende bedragen niet als schuld op de verkrijging in aftrek toegelaten. Hof Arnhem (NTFR 2011/1433) volgt de inspecteur. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat de schenkingen niet bij leven zijn uitgevoerd, zodat deze op grond van art. 7:177 BW bij overlijden komen te vervallen. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Daaraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat rente over de schuldig erkende bedragen was bedongen, ook niet indien die rente bij leven van erflaatster was betaald.

NTFR 2012/211 - Geen procesbelang als financieel belang ontbreekt

ECLI:NL:HR:2012:BV0655, datum uitspraak 23-03-2012, publicatiedatum 23-03-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. A.A. Fase
In deze conclusie van A-G IJzerman spelen twee vragen. De formele voorvraag is of belanghebbende voldoende procesbelang heeft behouden, nu de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag tijdens het beroep heeft verminderd tot nihil. De op zichzelf interessante inhoudelijke vraag is of de huidige stand van het EU-recht met zich meebrengt dat belanghebbende, inwoner van België, ook zonder gebruik te hebben gemaakt van de keuzemogelijkheid van art. 2.5, lid 1, Wet IB 2001 om zich te laten aanmerken als binnenlands belastingplichtige, toch de betaalde hypotheekrente met betrekking tot zijn in België gelegen eigen woning ten laste van zijn Nederlandse inkomen kan blijven brengen.

NTFR 2012/212 - Hof neemt betwist feit ten onrechte als vaststaand aan

ECLI:NL:HR:2012:BV0642, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd. Volgens het hof (NTFR 2009/624) is dit terecht, nu het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag IB 2002 op een te laag bedrag is vastgesteld. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op een feitelijke stelling van de inspecteur, die volgens het hof door belanghebbende niet zou zijn weersproken. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft belanghebbende in zijn stukken wel degelijk deze stelling van de inspecteur betwist. Het oordeel van het hof is derhalve onvoldoende gemotiveerd. Verder heeft de Hoge Raad nog geoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde procedurele klachten – onder meer dat de cautie achterwege is gebleven – niet meebrengen dat van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM geen sprake is geweest.

NTFR 2012/213 - KB-Lux: schatting waarbij rente tijdsevenredig is toegerekend, is redelijk (I)

ECLI:NL:HR:2012:BV0657, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De moeder van belanghebbende is geïdentificeerd als houder van een KB-Luxrekening. Na het overlijden van de moeder in 1998, is de rekening aangehouden door belanghebbende. Aan belanghebbende zijn over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen IB/PVV met boeten opgelegd. Hof Amsterdam (NTFR 2011/1020) heeft de navorderingsaanslag IB 1998 verminderd omdat de volledige rente over dat jaar is toegerekend aan zowel belanghebbende als haar in 1998 overleden moeder. Het hof heeft in het kader van de redelijke schatting de rente tijdsevenredig toegerekend aan belanghebbende en haar moeder. De staatssecretaris heeft daartegen – tevergeefs – cassatieberoep ingesteld. Hij stelt dat het hof art. 33 Wet IB 1964 heeft geschonden, nu bij een juiste rechtstoepassing de totale rente slechts bij één persoon in aanmerking kan worden genomen. De Hoge Raad acht een tijdsevenredige toerekening wel toelaatbaar. De beoordeling van de redelijkheid van een schatting staat immers niet in een rechtstreeks verband met art. 33 Wet IB 1964. De zaak wordt verwezen voor de boeten.

NTFR 2012/214 - KB-Lux: schatting waarbij rente tijdsevenredig is toegerekend, is redelijk (II)

ECLI:NL:HR:2012:BV0658, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende is geïdentificeerd als houder van een KB-Luxrekening. Na haar overlijden in 1998 is de rekening aangehouden door haar dochter. Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Hof Amsterdam heeft de navorderingsaanslag IB 1998 verminderd omdat de volledige rente over dat jaar is toegerekend aan zowel belanghebbende als haar dochter. Het hof heeft in het kader van de redelijke schatting de rente tijdsevenredig toegerekend aan belanghebbende en haar dochter. De staatssecretaris heeft daartegen – tevergeefs – cassatieberoep ingesteld. Hij stelt dat het hof art. 33 Wet IB 1964 heeft geschonden, nu bij een juiste rechtstoepassing de totale rente slechts bij één persoon in aanmerking kan worden genomen. De Hoge Raad acht een tijdsevenredige toerekening wel toelaatbaar. De beoordeling van de redelijkheid van een schatting staat immers niet in een rechtstreeks verband met art. 33 Wet IB 1964.

NTFR 2012/215 - Tweede uitspraak op bezwaar is niet mogelijk

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak van 1 maart 2007 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Nadat was gebleken dat wel was gemotiveerd, heeft de inspecteur bij uitspraak van 8 mei 2007 het bezwaar ongegrond verklaard. Naar aanleiding van deze tweede uitspraak heeft belanghebbende op 12 juni 2007 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Het beroep kan uitsluitend gericht zijn tegen de (eerste) uitspraak van 1 maart 2007. Met het doen van die uitspraak is de bezwaarfase geëindigd. Een nadere beslissing die de inspecteur – zonder tussenkomst van de rechter – neemt, is niet aan te merken als een beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld.

NTFR 2012/216 - Terechte omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege gebrekkige administratie en het niet doen van de vereiste aangifte

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8792, datum uitspraak 05-12-2011, publicatiedatum 21-12-2011
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende dreef tot 2001 een onderneming op het gebied van catering. In 2001 is belanghebbende een vervoersbedrijf begonnen. Belanghebbende heeft over de jaren 2000 tot en met 2002 aangiften IB/PVV gedaan. Conform deze aangiften zijn aanslagen opgelegd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek waarbij de Belastingdienst concludeert dat de administratie van het cateringbedrijf niet voldoet aan de administratieplicht, zijn navorderingsaanslagen en boeten opgelegd. Belanghebbende is door de rechtbank strafrechtelijk veroordeeld in verband met de handel in verdovende middelen in 2003. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat voor het jaar 2000 niet aan de administratieplicht is voldaan. De administratie van belanghebbende schiet dusdanig tekort, dat deze dient te worden verworpen en niet kan dienen als grondslag voor de fiscale winstberekening. Ook voor de jaren 2001 en 2002 is terecht omkering van bewijslast toegepast, omdat door belanghebbende in omvangrijke mate inkomsten zijn verzwegen en aldus niet de vereiste aangifte is gedaan. De inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de inkomens gebaseerd op via het Openbaar Ministerie verkregen, door banken verstrekte gegevens, in het bijzonder stortingen op bankrekeningen van belanghebbende. Het door de inspecteur gebruikmaken van deze gegevens, is geen onrechtmatig verkregen bewijs. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende voor het jaar 2001 doen blijken dat de inspecteur voor dat jaar van een te hoog negatief privé-inkomen is uitgegaan. De navorderingsaanslag over het jaar 2001 dient dan ook te worden verminderd. Voor de jaren 2000 en 2002 heeft belanghebbende evenwel niet aangetoond dat de bestreden uitspraken onjuist zijn. De inspecteur heeft de door het hof gevraagde bewijsstukken inzake de boeten niet ingebracht, zodat de boeten dienen te vervallen.

NTFR 2012/217 - E-mailbericht vormt tijdig ingediend beroepschrift

ECLI:NL:GHARN:2011:BV0375, datum uitspraak 20-01-2011, publicatiedatum 09-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. V.M. Maat
De uitspraak op bezwaar inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB 2007 is gedagtekend 28 september 2010. In een e-mailbericht van 29 september 2010 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht de heffingsrente te verminderen. Volgens het hof had dit bericht als beroepschrift moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. Het tijdstip van indiening bij de inspecteur is bepalend voor het tijdstip van indiening, zodat het beroep tijdig is ingediend. Dat er sprake is van een elektronisch verzonden bericht staat niet aan ontvankelijkheid in de weg. Aan belanghebbende is namelijk niet medegedeeld dat zijn geschrift is geweigerd, zodat ervan mag worden uitgegaan dat het elektronisch verzonden geschrift rechtsgeldig is ingediend. De rechtbank heeft terecht het beroep ontvankelijk geacht. Voor het overige wordt belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2012/220 - Verwijzingen in KB-Luxzaken voor boeten (I)

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012
Aan belanghebbenden zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV met boeten opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen. Hof Amsterdam heeft die navorderingsaanslagen en boeten verminderd. Belanghebbenden hebben cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad doet deze zaken af overeenkomstig de lijn die is uitgezet in HR 15 april 2011, NTFR 2011/945. Dit betekent dat de zaken voor de boeten worden verwezen.

NTFR 2012/221 - Verwijzingen in KB-Luxzaken voor boeten (II)

ECLI:NL:HR:2012:BV1890, datum uitspraak 27-01-2012, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012
Aan belanghebbenden zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen VB met boeten opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen. Hof Amsterdam heeft die navorderingsaanslagen en boeten verminderd. Belanghebbenden hebben cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad doet deze zaken af overeenkomstig de lijn die is uitgezet in HR 15 april 2011, NTFR 2011/946. Dit betekent dat de zaken voor de boeten worden verwezen.

NTFR 2012/223 - Geen heffingsvrij vermogen voor niet-opterende buitenlands belastingplichtige

ECLI:NL:HR:2011:BT1514, datum uitspraak 09-12-2011, publicatiedatum 09-12-2011
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende, inwoner van Duitsland, heeft (indirect) belegd in Nederlands vastgoed. Zonder te opteren voor binnenlandse belastingplicht, heeft hij aanspraak gemaakt op het heffingsvrije vermogen in box 3. Belanghebbende heeft minder dan 90% van zijn gezinsinkomen in Nederland genoten. De inspecteur heeft de aanspraak niet gehonoreerd. Voor de rechtbank (NTFR 2010/905) heeft belanghebbende zich vergeefs beroepen op Europees recht (art. 63 VwEU). Ook in cassatie heeft belanghebbende geen succes. De Hoge Raad zet uiteen dat het heffingsvrije vermogen, door zijn koppeling aan het totale ter bepaling van de rendementsgrondslag in aanmerking te nemen vermogen, in algemene zin verband houdt met de fiscale draagkracht van de belastingplichtige. Daarom is het een belastingvoordeel dat voortvloeit uit de inaanmerkingneming van de persoonlijke situatie en de gezinssituatie.

NTFR 2012/224 - Heffingsvrij vermogen en ouderentoeslag zijn belastingvoordelen die voortvloeien uit de persoonlijke– en gezinssituatie

ECLI:NL:HR:2011:BR7049, datum uitspraak 09-12-2011, publicatiedatum 09-12-2011
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende, inwoner van België, bezit in Nederland gelegen vastgoed. Zonder te opteren voor binnenlandse belastingplicht, heeft zij aanspraak gemaakt op het heffingsvrije vermogen in box 3 vermeerderd met de ouderentoeslag. De inspecteur heeft die aanspraak niet gehonoreerd. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2010/2593) terecht. In cassatie is (onder meer) aan de orde of het heffingsvrije vermogen en de ouderentoeslag behoren tot de belastingvoordelen die voortvloeien uit de inaanmerkingneming van de persoonlijke situatie en de gezinssituatie. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Het heffingsvrije vermogen houdt namelijk, door zijn koppeling aan het totale ter bepaling van de rendementsgrondslag in aanmerking te nemen vermogen, in algemene zin verband met de fiscale draagkracht van de belastingplichtige. Dit geldt ook voor de ouderentoeslag.

NTFR 2012/225 - Overeenkomst met Denemarken over de uitwisseling van inlichtingen

Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012
Dit besluit bevat een bekendmaking van het in december 2011 tussen Nederland en Denemarken gesloten Memorandum van Overeenstemming over de uitwisseling van inlichtingen op het gebied van de directe belastingen. Het memorandum geeft onder meer categorieën weer voor de automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen. Tevens geeft de overeenkomst richtlijnen voor de aanwezigheid van belastingambtenaren op het grondgebied van de andere staat.

NTFR 2012/226 - A-G Van Hilten adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen inzake BUA

ECLI:NL:HR:2012:BU3773, datum uitspraak 21-12-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 5, gepubliceerd op 02-02-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende heeft mobiele telefoons aan haar personeel ter beschikking gesteld en heeft tegen vergoeding spijzen en dranken aan haar personeel verstrekt. De op de mobiele telefoons betrekking hebbende omzetbelasting heeft belanghebbende niet in aftrek gebracht in verband met art. 1, lid 1, onderdeel c, Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA). Ter zake van de verstrekking van spijzen en dranken heeft belanghebbende de in art. 3 BUA opgenomen ‘kantineregeling’ toegepast. Toepassing van het BUA is volgens belanghebbende echter in strijd met de Zesde Richtlijn.