Aflevering 1-2

Gepubliceerd op 10 januari 2019

NTFR 2019/1 - Vaarwel 2018 en welkom 2019

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
Aangekomen bij het einde van het oude jaar, neem ik even de tijd om de balans op te maken van het jaar 2018 en u een vooruitblik te bieden op het jaar 2019. Het einde van het jaar maakt altijd een beetje weemoedig en zorgt voor een besef van het verglijden der jaren, maar maakt ook weer benieuwd naar het nieuwe jaar. De terugblik geeft aan hoeveel er het afgelopen jaar op fiscaal gebied weer is gebeurd. Wie zou nog willen beweren dat fiscaliteit saai is? Het belastingrecht is voortdurend in beweging en vormt daarmee ook een vertaling van de dynamiek van allerlei fiscale ontwikkelingen. Hetgeen hierna is opgenomen is daarvan slechts een selectie, die uiteraard geheel voor rekening van de auteur komt.

NTFR 2019/2 - Belangrijkste wijzigingen belastingen 2019 (eindejaarsbericht)

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Het Ministerie van Financiën heeft een overzicht gepubliceerd van de belangrijkste wijzigingen voor de belastingheffing die per 1 januari 2019 gaan gelden. De inflatiecorrectie leidt voor 2019 tot een bijstelling van de daarvoor in aanmerking komende bedragen met 1,2%. De bijlage bij het eindejaarsbericht bevat een overzicht van belastingtarieven en dergelijke over de periode 2016-2019.

NTFR 2019/4 - Planningsbrief 2019 van Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de planningsbrief 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd met de planning per kwartaal van de stukken, wetsvoorstellen, brieven, rapportages en dergelijke die haar ministerie in 2019 aan de Tweede Kamer zal sturen. Volledigheidshalve merkt ze op dat slechts een deel van de stukken voorzienbaar is en dat de planning met enige onzekerheid omgeven is.

NTFR 2019/5 - Planningsbrief 2019

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Minister Hoekstra van Financiën heeft de Tweede Kamer een overzicht gestuurd van de stukken, wetsvoorstellen, brieven, rapportages en dergelijke die staatssecretaris Snel en hij voornemens zijn in 2019 naar de Kamer te verzenden. Deze planning is uiteraard door enige onzekerheid omgeven.

NTFR 2019/6 - Kamerbrief loonstrookjes en koopkracht 2019

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de Tweede Kamer een indruk gegeven van de loonstrookjes in januari 2019. In de brief over loonstrookjes en koopkracht 2019 zijn de fiscale maatregelen meegenomen die in januari op het loonstrookje zichtbaar worden, zonder rekening te houden met een eventuele loonstijging. De bedragen op de loonstrookjes die werknemers, gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden in januari 2019 ontvangen, zijn over de hele breedte hoger dan in december 2018. Verder komen in deze brief beleidswijzigingen aan bod die niet te zien zijn op het loonstrookje, zoals veranderingen in de toeslagen. De veranderingen in de inkomstenbelasting, toeslagen en de zorgpremie bepalen samen met de ontwikkeling van lonen en prijzen het koopkrachtbeeld van 2019. Deze cijfers zijn tot stand gekomen op basis van de decemberraming van het CPB.

NTFR 2019/7 - Eindejaarsregeling 2018

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
In de eindejaarsregeling 2018 zijn een aantal wijzigingen opgenomen van enkele uitvoeringsregelingen, onder andere op het terrein van de directe belastingen, de indirecte belastingen en het formele belastingrecht. De wijzigingen vloeien onder meer voort uit het Belastingplan 2019. Daarnaast worden een aantal zelfstandige wijzigingen in de uitvoeringsregelingen aangebracht en worden redactionele verbeteringen doorgevoerd. Ingevolge deze eindejaarsregeling wordt in wijzigingen voorzien met betrekking tot de volgende regelingen:

NTFR 2019/8 - Eindejaarsbesluit 2018

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Het Eindejaarsbesluit 2018 is gepubliceerd. In dit eindejaarsbesluit zijn een aantal wijzigingen opgenomen van enkele uitvoeringsbesluiten op het terrein van de directe belastingen, de indirecte belastingen, het douanerecht, het formele recht en het internationale belastingrecht. De wijzigingen vloeien onder andere voort uit de wijzigingen in de wetgeving bij het Belastingplan 2019 (BP 2019), Overige fiscale maatregelen 2019 (OFM 2019), Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019, de Wet modernisering kleineondernemersregeling, de Wet implementatie art. 1 richtlijn elektronische handel en de Wet implementatie ATAD1.

NTFR 2019/9 - Diverse beleidsbesluiten ingetrokken

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft met ingang van 29 december 2018 enkele beleidsbesluiten ingetrokken die hun belang hebben verloren door wetswijziging, omdat er sprake is van een interne werkinstructie of van voorlichtingsmateriaal, tijdsverloop, jurisprudentie, enzovoort.

NTFR 2019/10 - Kamerbrief over de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan onze economie

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Het kabinet heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de bezinning op het beleid voor het vestigingsklimaat. Het kabinet vindt het belangrijk dat Nederland een aantrekkelijk land is (en blijft) voor buitenlandse bedrijven met reële economische activiteiten. Deze bedrijven leveren een positieve bijdrage aan onze economie en samenleving via banen, innovatie en hun hoge productiviteit en toegevoegde waarde. Door prioriteiten te leggen op de acquisitie gaat het kabinet zich ook steeds meer richten op bedrijven die een wezenlijke bijdrage leveren aan de ambities van het kabinet: missiegedreven innovaties, digitalisering en verduurzaming. Door een aantrekkelijk vestigingsklimaat dat aansluit op de acquisitiedoelen en een effectief acquisitieapparaat kunnen we de bijdrage van buitenlandse bedrijven aan deze ambities – en dus aan onze economie en samenleving – vergroten.

NTFR 2019/13 - Bijstellingsregeling directe belastingen 2019

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft de Bijstellingsregeling directe belastingen 2019 gepubliceerd met de geïndexeerde bedragen voor 2019 in Wet IB 2001, Wet LB 1964, Wet VPB 1969, SW 1956, Awir, Kw.Inv.Rb., Uitv.besl. LB 1965, art. XXXVIII Belastingplan 2019 en Wet IB BES. De per 1 januari 2019 toe te passen tabelcorrectiefactor van art. 10.2 Wet IB 2001 bedraagt 1,012. De regeling treedt in werking per 1 januari 2019. De tabelcorrectiefactor wordt in beginsel toegepast op de bedragen zoals deze zonder de inflatiecorrectie per 1 januari 2019 zouden komen te luiden. Een aantal bedragen veranderen nog na deze inflatiecorrectie of kennen een afwijkende inflatiecorrectie. Deze bedragen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

NTFR 2019/14 - Bijstellingsregeling accijns, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, motorrijtuigenbelasting, belastingen op milieugrondslag en Provinciewet 2019

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft de Bijstellingsregeling accijns, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, motorrijtuigenbelasting, belastingen op milieugrondslag en Provinciewet 2019 gepubliceerd. Hij heeft aan de hand van de indexeringsbepalingen diverse bedragen in die wetten aangepast door deze te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in art. 10.2 Wet IB 2001. Voor 2019 is deze tabelcorrectiefactor bepaald op 1,012. Tevens geeft deze regeling uitvoering aan de in de Wet uitwerking Autobrief II (WUA II) opgenomen verlagingen van de bedragen genoemd in kolom IV van de tabellen in art. 9, lid 1 en 2, Wet BPM.

NTFR 2019/15 - Milieulijst 2019 vastgesteld

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 is aangepast. Als bijlage daarbij is de Milieulijst 2019 opgenomen. Daarin staat een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 1 januari 2019 de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (VAMIL) en/of de milieu-investeringsaftrek (MIA) geldt.

NTFR 2019/16 - Energielijst 2019 verschenen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 en de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010 zijn gewijzigd voor het jaar 2019. Als bijlage daarbij is opgenomen de Energielijst 2019, waarin een opsomming staat van investeringen waarvoor vanaf 2019 de energie-investeringsaftrek geldt.

NTFR 2019/17 - Hoge Raad verwijst zaak over aftrekbaarheid afwaardering vordering op uitgetreden firmant in personenvennootschap

ECLI:NL:HR:2018:2132, datum uitspraak 16-11-2018, publicatiedatum 16-11-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende vormt samen met zijn echtgenote en met zijn vader een vof. De vader is per 1 juli 2008 uitgetreden. Hij had toen een negatief kapitaal van € 116.603. Per 1 juli 2008 is dit negatieve kapitaal omgezet in een vordering van de vof op de vader. Op 1 januari 2011 bedroeg de vordering € 123.830. In 2011 heeft de vader zijn schuld aan de vof afgelost tot € 60.555. Het restantbedrag van € 60.555 was oninbaar. De afwaardering tot nihil van dit restantbedrag wensen de achterblijvende vennoten van de vof ten laste van de winst te brengen. Hof Den Bosch (7 december 2017, nrs. 16/03596 en 16/03597) heeft dat niet toegestaan. Volgens het hof is sprake van, kort gezegd, een onzakelijke lening. De hofuitspraak houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat de vader het negatieve kapitaal op grond van de vennootschapsovereenkomst moest aanzuiveren ten tijde van zijn uittreden uit de vof en dat de onderlinge rechtsbetrekkingen tussen de vennoten op zakelijke gronden berustten. Onder die omstandigheden vloeit een vordering uit hoofde van de verplichting van een uittredende vennoot tot aanzuivering van het negatieve kapitaal rechtstreeks voort uit de – zakelijke – vennootschappelijke verhoudingen. Een zodanige vordering kan niet worden gelijkgesteld aan een vordering uit hoofde van een geldverstrekking aan de uittredende vennoot. Indien de vordering van de personenvennootschap op de uittredende vennoot ten tijde van diens uittreden onvolwaardig is, kan dan ook niet worden gezegd dat het vermogensverlies dat bij die gelegenheid voor de personenvennootschap aan het licht treedt, zijn oorzaak vindt in de aanvaarding van een onzakelijk debiteurenrisico. Voor zover de nominale waarde van die vordering op het moment van haar ontstaan haar waarde in het economische verkeer overtreft, komt dat verlies ten laste van de winst van de achterblijvende vennoten. Dit geldt echter niet met betrekking tot een eventueel verder verlies dat door de achterblijvende vennoten van de vof na het uittreden van de vader wordt geleden op de vordering. Met betrekking tot dat verlies kan de rechtspraak over onzakelijke leningen wel aan de orde komen. Niet duidelijk is of het hof dit kader goed voor ogen heeft gehad en juist heeft toegepast. Daarom volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2019/18 - Woonboerderij van belastingadviseur vormt geen keuzevermogen maar verplicht privévermogen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2413, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Belanghebbende is werkzaam als accountant en belastingadviseur. In 2007 heeft hij de eigendom van een woonboerderij met een bijgebouw verworven. Na een ingrijpende verbouwing is belanghebbende in 2009 met zijn gezin de woonboerderij gaan bewonen. Het bijgebouw dient als kantoor voor de onderneming. In de keuken van de woonboerderij worden ook zakelijke klanten ontvangen. Belanghebbende heeft de woonboerderij en het kantoor in 2007 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. Volgens een boekenonderzoek uit 2010 voor de omzetbelasting is gebleken dat de woonboerderij tevens voor 20% voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. In 2011 heeft belanghebbende zijn onderneming ruisend ingebracht in een bv. Ter gelegenheid hiervan heeft belanghebbende de woonboerderij met verlies overgebracht naar zijn privévermogen. De inspecteur heeft dit verlies echter niet in aftrek aanvaard. Volgens hem vormt de woonboerderij verplicht privévermogen. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2018, nr. 17/00129, NTFR 2018/466) deelde de visie van de inspecteur. Volgens het hof heeft belanghebbende namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de woonboerderij voor meer dan 10% zakelijk, ten behoeve van de onderneming, door hem werd gebruikt. Voorts kan belanghebbende aan het boekenonderzoek niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de woonboerderij voor de inkomstenbelasting als ondernemingsvermogen mocht worden geëtiketteerd. De vaststelling van het percentage van 20 als zakelijk betrof namelijk een praktisch resultaat met het oog op het bepalen van het percentage van de aftrekbare voorbelasting in het kader van de omzetbelasting.

NTFR 2019/21 - Beslissing op bezwaar WOB-verzoek over VAR-beslisboom

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De Belastingdienst had een WOB-verzoek afgewezen over toezending van ‘richtlijnen’ op grond waarvan een verklaring arbeidsrelatie (VAR) werd afgegeven, mede omdat de genoemde richtlijnen zouden zijn neergelegd in het reeds gepubliceerde en inmiddels ingetrokken Besluit ‘Loonheffingen, beleidsregels beoordeling dienstbetrekking’. In het bezwaar heeft de WOB-verzoeker zijn verzoek nader gepreciseerd en verzocht om de ‘beslisbomen’ en ‘stroomschema’s’ die gebruikt worden bij de afgifte van een VAR. De Belastingdienst heeft een uitgebreid stuk openbaar gemaakt met de beslisbomen die leiden tot het afgeven van een verklaring arbeidsrelatie (versie december 2012). Het stuk bevat een veelvoud aan ruiten met daarin opgenomen vraagnummers die corresponderen met de gestelde vragen op het formulier ‘Aanvraag arbeidsrelatie’. Vervolgens ontstaan verschillende routes die uiteindelijk leiden tot het afgeven van een verklaring arbeidsrelatie. Om de leesbaarheid van de beslisbomen te vergroten is tevens een formulier ‘Aanvraag arbeidsrelatie’ bijgevoegd.

NTFR 2019/22 - Na verwijzing: recht op schadevergoeding omdat de inspecteur geen VAR-wuo heeft afgegeven (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2415, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Belanghebbende is werkzaam als gediplomeerd verzorgende Individuele Gezondheidszorg (IG). In 2013 heeft belanghebbende een VAR-wuo aangevraagd inzake haar voorgenomen werkzaamheden AWBZ-zorg in natura en PGB-zorg. De inspecteur verstrekt één VAR-loon. In de daaropvolgende beroepsprocedure geeft de inspecteur toe dat de PGB-zorg wel als ondernemingsactiviteit kwalificeert. In beroep wordt daarom geoordeeld dat de inspecteur schadeplichtig is jegens belanghebbende. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur geen tweede aanvraagformulier mag eisen voor verschillende arbeidsrelaties die in één formulier aan hem zijn voorgelegd. Als de inspecteur stelt dat de arbeidsrelaties wat betreft de inkomenssoort tot verschillende beoordelingen leiden, dan moet hij voor elk daarvan afzonderlijk een VAR afgeven. Na verwijzing heeft het hof (Hof Amsterdam 27 februari 2018, nr. 17/00329, NTFR 2018/921) geoordeeld dat bij belanghebbende inkomensderving is ontstaan doordat zij haar PGB-werkzaamheden bij gebreke van een VAR-wuo niet in 2014 kon voortzetten. Potentiële opdrachtgevers wilden haar namelijk niet (meer) inhuren, omdat zij niet beschikte over een VAR-wuo. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat (i) er sprake is van in het jaar 2014 door belanghebbende geleden schade ten gevolge van inkomensderving, en dat (ii) er sprake is van een causaal verband tussen deze geleden schade en het niet na de aanvraag van belanghebbende van 29 november 2013 onverwijld geven van een VAR-wuo en het ten gevolge daarvan door belanghebbende niet kunnen verkrijgen van de PGB-werkzaamheden in 2014. Voorts zien de bepalingen omtrent de verstrekking van een VAR-wuo die door de inspecteur zijn overtreden, op de bescherming van het geschonden belang, te weten de mogelijkheid om als zelfstandig ondernemer naar buiten toe op te treden en daarmee opdrachten als de onderhavige PGB-werkzaamheden te kunnen verkrijgen, omdat met een VAR-wuo zekerheid wordt verschaft aan potentiële opdrachtgevers dat de betrokkene de werkzaamheden als ondernemer verricht. Aan het relativiteitsvereiste is dus ook voldaan.

NTFR 2019/24 - Verzamelwet pensioen 2019 in Staatsblad

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De Verzamelwet pensioenen 2019 is in het Staatsblad geplaatst, met het Koninklijk Besluit dat de inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2019 regelt. Met de Verzamelwet worden ieder jaar de pensioenregels aangepast daar waar kleine(re) wijzigingen, die nauwelijks veranderingen met zich brengen, de efficiency verhogen. Dit jaar zijn met name de regels over waardeoverdracht en afkoop kleine pensioenen en het overbruggingspensioen (fiscaal) van belang.

NTFR 2019/25 - Staffelbesluit pensioenen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 23 november 2017, nr. 2017-187605, NTFR 2017/3119 (Stcrt. 2017, nr. 70303). De nettopremiestaffels in bijlage VII zijn aangepast in verband met de aanpassing van de nettofactor voor het berekenen van de premiepercentages voor het nettopensioen. In dit besluit zijn voorts enkele verduidelijkingen en redactionele wijzigingen opgenomen. Tevens heeft het besluit een citeertitel gekregen (Staffelbesluit pensioenen).

NTFR 2019/26 - Pensioenen; verzamelbesluit diverse onderwerpen

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948, NTFR 2017/3120 (Stcrt. 2017, 70301-n1). Het besluit voorziet in voortgezette deelname aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling door een beroepsbeoefenaar. Het aantal aanwijzingen is uitgebreid voor situaties van (premievrij) voortgezette pensioenopbouw na onvrijwillig ontslag bij arbeidsongeschiktheid. Naast enkele redactionele wijzigingen trekt het besluit verder vier besluiten in die hun belang hebben verloren.

NTFR 2019/27 - Antwoorden Kamervragen over een bericht over de RVU-boete

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
De inspecteur die het bezwaar tegen de RVU-boete voor de vertrekregeling van de Belastingdienst moest beoordelen, heeft dit bezwaar gehonoreerd, en de boete is dan ook niet verschuldigd. De reden is dat – mede naar aanleiding van HR 22 juni 2018 (nr. 16/06236, NTFR 2018/1466) – de bedoeling van de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst beoordeeld is op haar objectieve kenmerken en voorwaarden. De feitelijke uitstroom en de hoogte van de feitelijk overeengekomen vertrekvergoedingen zijn daarbij niet relevant. Ook andere werkgevers kunnen met succes de boete aanvechten, zo stelt staatssecretaris Menno Snel.

NTFR 2019/28 - Tweede Kamervragen beantwoord over risicogehalte aandelen en vastgoed in box 3-procedure

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de bewering van de Belastingdienst in een procedure voor de Hoge Raad dat hoofdfondsen en onroerende zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s. De staatssecretaris antwoordt dat deze opmerking is gemaakt in het kader van de beoordeling van de box 3-heffing en niet in algemene zin. Het is geen kabinetsbeleid om beleggingen in AEX-fondsen als risicoarm te zien. Voor een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement wijst de staatssecretaris op het regeerakkoord, waarin is opgenomen dat het kabinet zo’n stelsel zal uitwerken. Hij wijst verder op de toezegging om begin 2020 bouwstenen te leveren voor verdere verbeteringen van het belastingstelsel en op de maatregelen die al zijn genomen om het forfaitaire rendement op spaargeld beter te laten aansluiten op het werkelijke rendement.

NTFR 2019/30 - Wet fiscale maatregel rijksmonumenten gepubliceerd in het Staatsblad

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De Wet fiscale maatregel rijksmonumenten (Kamerstukken 34 556) is op 28 december 2018 gepubliceerd in het Staatsblad en treedt in werking op 1 januari 2019. Op 18 december 2018 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel. De Eerste Kamer heeft daarbij de motie aangenomen over zekerheid vooraf over subsidie bij ingrepen van meer dan € 70.000 (Kamerstukken I, 2018-2019, 34 556, nr. F). In deze motie wordt de regering verzocht in de nieuwe subsidieregeling op te nemen dat eigenaren bij ingrepen van meer dan € 70.000 in één jaar bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden een beoordeling kunnen verkrijgen welke kosten volgens de Leidraad subsidiabele kosten voor subsidie in aanmerking komen.

NTFR 2019/36 - Verhuurder complex is toeristenbelasting verschuldigd voor huisvesting arbeidsmigranten (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2398, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Belanghebbende stelt tegen vergoeding een complex ter beschikking aan diverse uitzendbureaus ten behoeve van de huisvesting van door uitzendbureaus tewerkgestelde arbeidsmigranten. In geschil is of belanghebbende ter zake toeristenbelasting is verschuldigd. Volgens het hof (Hof Den Bosch 16 februari 2018, nrs. 16/03784 t/m 16/03786, NTFR 2018/1176) is dat het geval. Uit de taken van de beheerder, die in dienst is bij belanghebbende, alsmede uit het, naast het ter beschikking stellen van bedden, aanvullende dienstbetoon door belanghebbende, volgt dat belanghebbende is aan te merken als degene die gelegenheid biedt tot verblijf tegen vergoeding als bedoeld in de Verordening en de Gemeentewet (Gem.w.). Net als de rechtbank (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 augustus 2016, nrs. 15/6946, 15/6947 en 16/135, NTFR 2017/50) heeft het hof belanghebbende niet in haar stelling gevolgd dat de gemeente een actievere rol had moeten vervullen bij de inschrijving van de arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen. Omdat toeristenbelasting alleen van niet-ingezetenen kan worden geheven, staat zo’n inschrijving heffing van toeristenbelasting in de weg. Geen rechtsregel verplicht de gemeente echter tot die actievere rol.

NTFR 2019/37 - Herstructurering bezit binnen familie van vastgoedlichamen is geen verdeling van een gemeenschap (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2399, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De drie leden van familie C hebben onder andere, via persoonlijke houdstervennootschappen, aandelen in zowel A bv als C bv. Daarnaast bezit mevrouw G ook nog een aandeel in A bv. A bv (totale waarde bezittingen € 137.586.000, waarvan € 52.772.625 aan woningen) en C bv (totale waarde bezittingen € 111.530.000, waarvan € 18.700.000 aan woningen) kwalificeren beide als vastgoedlichaam, als bedoeld in art. 4, lid 1, onderdeel a, WBR. In 2013 besluit de familie over te gaan tot een herstructurering van al haar onroerend goed. Met betrekking tot het in Nederland gelegen onroerend goed is besloten dat familielid D, via het door zijn persoonlijke houdstervennootschap opgerichte A Investment bv, alle aandelen in A bv verkrijgt en dat familielid E, via zijn persoonlijke houdstervennootschap alle aandelen in C bv verkrijgt. Het aandeel van mevrouw G in A bv wordt ingekocht, D draagt zijn (indirect gehouden) aandelen in C bv over, E draagt zijn (indirect gehouden aandelen in A bv over) en familielid F, die indirect zowel aandelen in A bv als C bv hield, treedt uit. Met betrekking tot de verkrijging van de aandelen in A bv is door A Investment bv € 4.096.170 overdrachtsbelasting afgedragen. Met betrekking tot de verkrijging van de aandelen in C bv is aan de persoonlijke houdstervennootschap van E een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting tot een bedrag van € 3.850.162 opgelegd. Belanghebbenden zijn van mening dat sprake is van een verdeling van een gemeenschap en dat op grond van de art. 7 en art. 12 WBR daarom minder overdrachtsbelasting verschuldigd is dan de inspecteur stelt. De waarde van de verkrijgingen van A Investment bv en A bedrijf moet, aldus belanghebbenden, vanwege de verdeling van een gemeenschap verminderd worden met het aandeel dat ze al in A bv en C bv hadden. De overdrachtsbelasting staat hier een economische benadering voor, aldus belanghebbenden. Daarnaast beroepen belanghebbenden zich op de doorkijkarresten (HR 23 februari 2007, nr. 41.591, NTFR 2007/350 en HR 10 juni 2011, nr. 10/00498, NTFR 2011/1435), op grond waarvan de verkrijging van aandelen in een vastgoedlichaam niet zwaarder belast mag worden dan de verkrijging van de onroerende zaak zelf. De rechtbank (Rechtbank Noord-Holland 9 februari 2018, nr. 15/4677, NTFR 2018/722) heeft allereerst verworpen het standpunt van belanghebbenden dat de wetgever ten principale uitgaat van een economische benadering in de WBR en verwijst hiervoor naar de wetsgeschiedenis. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden gesproken van een of meerdere gemeenschap(pen) zoals omschreven in art. 3:182 BW, welke zijn verdeeld. De verkregen aandelen zijn evenzovele (genummerde) vermogensrechten die voorafgaand aan het complex van rechtshandelingen niet onderdeel van enige gemeenschap vormden en nadien in een daarop gevolgde verdeling zijn betrokken. Voor dat oordeel vond de rechtbank steun in de akten van levering van de aandelen, waarin gesproken wordt van (ver-)koop. Nu niet gesproken kan worden van de verdeling van een gemeenschap, strandt het beroep van belanghebbenden op de doorkijkarresten. Het via de gemeenschappelijke vennootschappelijke structuur met al haar kruisverbanden gehouden indirecte belang in onroerende zaken kan niet als een gemeenschap worden aangemerkt. Belanghebbenden zouden bij een rechtstreekse verkrijging van de onroerende zaken ook overdrachtsbelasting zijn verschuldigd, aldus de rechtbank. Bovendien gaan, naar het oordeel van de rechtbank, de doorkijkarresten niet zó ver dat de volledige structuur van een vennootschap alleen voor de toepassing van de WBR moet worden genegeerd, noch dat in beginsel een volkomen transparantie aan (het complex van) de rechtspersonen moet worden toegekend.

NTFR 2019/38 - Prejudiciële vraag over strijdigheid van herziening in één keer van in aftrek gebrachte voorbelasting op investeringsgoederen met Btw-richtlijn

ECLI:NL:HR:2018:2309, datum uitspraak 14-12-2018, publicatiedatum 14-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende is een ondernemer voor de omzetbelasting. Zij heeft in 2013 zeven appartementen laten bouwen. De voorbelasting heeft zij in aftrek gebracht omdat deze appartementen toen voor belaste doeleinden waren bestemd. De oplevering was in juli 2014. Vier appartementen zijn met ingang van 1 augustus 2014 vrijgesteld verhuurd. In het derde kwartaal 2014 heeft belanghebbende het aan die appartementen toe te rekenen gedeelte van de voorbelasting in één keer herzien en op aangifte voldaan. Tegen deze voldoening is belanghebbende in bezwaar en beroep gekomen. Zij meent dat voor investeringsgoederen een herziening in één keer van de oorspronkelijk toegepaste aftrek op het tijdstip van de ingebruikneming in strijd is met art. 187 Btw-richtlijn. Herziening moet dwingend over een aantal jaren worden gespreid, aldus belanghebbende. Na een uiteenzetting van de Nederlandse herzieningsregeling en de HvJ-jurisprudentie, oordeelt de Hoge Raad dat art. 184 t/m 187 Btw-richtlijn niet in de weg staan aan de Nederlandse herzieningsregeling. Omdat dit echter niet boven elke redelijke twijfel is verheven, legt de Hoge Raad de volgende prejudiciële vragen voor aan het HvJ:

NTFR 2019/40 - Vadan: geen btw-aftrek op basis van enkel een raming in het kader van een gerechtelijke expertise

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Vadan heeft een woningcomplex gebouwd bestaande uit zestien gebouwen, met eengezinswoningen en negentig appartementen. Deze woningen werden tussen 2006 en 2008 voltooid. De Roemeense belastingdienst was van mening dat Vadan belastingplichtig was geworden voor de btw en zich had moeten registreren, omdat hij het plafond voor btw-vrijstelling had overschreden. Vadan was van mening dat hij zich niet hoefde te registreren, omdat hij de btw al bij zijn aankopen had betaald en nooit btw van zijn kopers had geïnd. Via een gerechtelijke expertise is geraamd wat het voor Vadan aftrekbare btw-bedrag zou zijn op grond van de hoeveelheid werk en het aantal voor het werk benodigde arbeidskrachten. De verwijzende rechter vraagt zich af of een belastingplichtige enkel op basis van de raming in het kader van een gerechtelijke expertise recht op btw-aftrek kan worden verleend.

NTFR 2019/41 - Fontana: naheffingsaanslag btw op basis van geschatte omzet niet in strijd met Btw-richtlijn

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Fontana is belastingplichtige voor de btw en heeft voor 2010 een naheffingsaanslag opgelegd gekregen. De naheffingsaanslag is – bij gebrek aan omzetgegevens – op basis van nationale wetgeving gebaseerd op gegevens uit het brancheonderzoek voor de categorie accountants en belastingconsulenten. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze nationale regeling verenigbaar is met de Btw-richtlijn, het neutraliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

NTFR 2019/43 - Aanpassing Uitvoeringsbesluit OB 1968 vanwege vouchers

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Op 18 oktober 2018 is de aanpassing van het Uitv.besl. OB 1968 gepubliceerd in verband met de implementatie van de Voucherrichtlijn. De aanpassingen zijn nodig om de ‘oude’ Nederlandse zegelregeling aan te laten sluiten op de nieuwe regels voor vouchers. De staatssecretaris van Financiën stuurt nu de Tweede Kamer een afschrift van het antwoord op de brief van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs inzake haar op de conceptaanpassing van het Uitv.besl. OB 1968.

NTFR 2019/44 - Wijzigingen Btw-richtlijn

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De Btw-richtlijn wijzigt in 2020 op vier onderdelen. Er is sprake van tijdelijke maatregelen in afwachting van de invoering van een nieuw btw-stelsel. Het gaat om de volgende aanpassingen:

NTFR 2019/45 - Toezicht op juiste toepassing regelingen voorraad op afroep

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De EU-verordening 904/2010 betreffende administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van btw wordt aangepast met toepassing vanaf 1 januari 2020. Om ervoor te zorgen dat toezicht kan worden gehouden op de ingevoerde vereenvoudiging met betrekking tot regelingen inzake voorraad op afroep, moeten de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten geautomatiseerde toegang hebben tot de bij de belastingplichtige verzamelde gegevens met betrekking tot dergelijke handelingen.

NTFR 2019/46 - Uitvoeringsverordening EU aangepast

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
In de btw-uitvoeringsverordening worden twee weerlegbare vermoedens opgenomen voor toepassing van de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen (Tabel II, post a.6). Verder worden passende registratieverplichtingen voor de vereenvoudigingsregelingen over de voorraad op afroep opgenomen. De wijzigingen zijn vanaf 2020 van toepassing.

NTFR 2019/47 - Kamerbrief inzake gesplitste betaling van btw

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De vaste commissie voor Financiën heeft de staatssecretaris verzocht om een appreciatie van het Roemeense voorstel tot gesplitste betaling van btw voor belastingplichtigen en openbare instellingen met belastingschulden of in een insolventieprocedure. De Europese Commissie heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. In zijn reactie geeft de staatssecretaris aan dat Nederland een voorstander is van een effectieve fraudebestrijding. Moderne technieken zoals TNA (Transaction Network Analysis), blockchain en gesplitste btw-betaling kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Het is voor hem echter niet goed mogelijk om op basis van de enkele afwijzende mededeling van de Commissie een afgewogen appreciatie te geven. De staatssecretaris zegt toe dat hij deze zaak met grote interesse blijft volgen.

NTFR 2019/50 - Verzuimboetegrondslag voor buitenlandse kentekensituaties kan volgens A-G Wattel ook zien op periode vóór wetswijziging

ECLI:NL:PHR:2018:1289, datum uitspraak 15-11-2018, publicatiedatum 07-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft vermoedelijk de Poolse nationaliteit en is sinds 9 september 2010 als Nederlands ingezetene ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Hij is in mei 2016 in Nederland staande gehouden toen hij in een in Polen geregistreerde auto reed waarvoor geen MRB was betaald. Van hem is ex art. 34 Wet MRB nageheven; de belasting is berekend over de periode 1 januari 2012 – 11 mei 2016 (betrapping).

NTFR 2019/51 - Bijzondere naheffingsregeling voor buitenlandse kentekens leidt volgens A-G Wattel niet tot indirecte discriminatie

ECLI:NL:PHR:2018:1346, datum uitspraak 15-11-2018, publicatiedatum 07-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft de Poolse nationaliteit en is sinds 11 juli 2013 als Nederlands ingezetene ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Zij is in mei 2016 in Nederland staande gehouden toen zij in een in Polen geregistreerde auto reed die eigendom is van de neef van haar partner en waarvoor geen MRB was betaald. Van haar is ex art. 34 Wet MRB 1994 nageheven; de belasting is berekend over de periode 11 juli 2013 (datum inschrijving BRP) – 25 mei 2016 (betrapping).

NTFR 2019/52 - Cameraplan 2019 vastgesteld voor controle motorrijtuigenbelasting

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Het besluit voor de vaststelling van het cameraplan voor 2019 is vastgesteld. Het cameraplan is vereist op grond van art. 29a, lid 3, Uitv.besl. MRB. De inspecteur maakt in 2019 voor controle en het toezicht op de Wet MRB gebruik van 653 politiecamera’s. De locaties van de ANPR-camera’s worden opgenomen op de lijst die wordt gepubliceerd op www.belastingdienst.nl.

NTFR 2019/56 - Inspecteur heeft geen schriftelijke toestemming OvJ nodig voor gebruik strafrechtelijk FIOD-dossier

ECLI:NL:HR:2018:2389, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. P.A. Caljé
In 2012 heeft de FIOD in het kader van een strafrechtelijk onderzoek bij een huiszoeking bij belanghebbende diens administratie en een computer in beslag genomen. Voorts zijn getuigen gehoord. Op basis van dit onderzoek heeft de inspecteur in 2013 geconcludeerd dat belanghebbende inkomsten heeft verzwegen voor de fiscus. Daarom zijn de onderhavige belastingaanslagen aan belanghebbende opgelegd. De officier van justitie heeft, nadat belanghebbende beroep had ingesteld bij de rechtbank, schriftelijk aan de inspecteur toestemming verleend de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek voor de uitvoering van de belastingwet te gebruiken. De stelling van belanghebbende dat het FIOD-dossier als bewijsmiddel dient te worden uitgesloten omdat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de belastingaanslagen geen schriftelijke toestemming van de officier van justitie had gekregen, is door Hof Arnhem-Leeuwarden (23 januari 2018, nrs. 16/01155 t/m 16/01158, NTFR 2018/400) verworpen. De Hoge Raad onderschrijft die beslissing. De Hoge Raad stelt voorop dat voor zover gegevens die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek voor de belastingheffing van belang kunnen zijn, in een wettelijke grondslag voor bekendmaking ervan aan de inspecteur is voorzien door art. 55 en 80 AWR, art. 6 en 46 Wet Politiegegevens in samenhang met art. 6 Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten, en art. 39f Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Geen van deze bepalingen verplicht dat de beslissing tot verstrekking van de gegevens aan de inspecteur uit een geschrift moet blijken. Verder brengt geen rechtsregel mee dat het gebruik van de verkregen strafvorderlijke gegevens voor de belastingheffing onderworpen is aan een afzonderlijke instemming van degene die de gegevens heeft verstrekt. Deze gegevens worden namelijk aan de inspecteur verstrekt omdat zij voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Dit laat echter onverlet dat de inspecteur overleg kan voeren met de officier van justitie over het gebruik van strafvorderlijke gegevens. Of zulk overleg heeft plaatsgevonden is echter niet van belang voor het antwoord op de vraag of het gebruik van die strafvorderlijke gegevens voor heffingsdoeleinden toelaatbaar is. (Cassatieberoep ongegrond.)

NTFR 2019/57 - Verzoek telefonisch horen in bezwaar kan alleen worden afgewezen als dan niet voldoende zorgvuldig kan worden gehoord

ECLI:NL:HR:2018:2306, datum uitspraak 14-12-2018, publicatiedatum 14-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking en heeft daarbij verzocht telefonisch te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft het verzoek om een telefonische hoorzitting afgewezen. Een hoorzitting heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om een telefonische hoorzitting op ontoereikende gronden is afgewezen en dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Hof Amsterdam (24 augustus 2017, nr. 16/00031, NTFR 2018/269) heeft de rechtbankuitspraak vernietigd. Redengevend daarvoor is dat de heffingsambtenaar de vrijheid heeft om het beleid te voeren dat hoorzittingen in persoon worden gehouden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis oordeelt de Hoge Raad dat in het algemeen door middel van telefonisch horen aan de hoorplicht is voldaan als het bestuursorgaan en de belanghebbende allebei vinden dat deze wijze van horen volstaat. Het hof had moeten onderzoeken of een afwijzing van de heffingsambtenaar is gerechtvaardigd doordat telefonisch horen in dat geval niet voldoende zorgvuldig kan geschieden. In dit geval heeft de heffingsambtenaar het verzoek op ontoereikende gronden afgewezen, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2019/62 - Internetconsultatie Implementatie verdere aanpak ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Op 11 december 2018 heeft het Ministerie van Financiën samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid een publieke consultatie geopend van het wetsvoorstel ter implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. Dit wetsvoorstel regelt onder meer dat aanbieders van diensten met virtuele valuta (ook wel crypto’s of cryptovaluta genoemd) voortaan een vergunning nodig hebben om hun diensten te mogen aanbieden. Virtuele valuta gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om transacties te verbergen. Het anonieme karakter van virtuele valuta maakt de kans groot dat zij worden gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Op grond van het wetsvoorstel moeten onder meer aanbieders van diensten met virtuele valuta voortaan cliëntenonderzoek gaan verrichten en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU-Nederland. Reacties op de consultatie – ook op andere voorgenomen wijzigingen – kunnen tot en met 15 januari 2019 worden ingediend via https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingamld4.

NTFR 2019/63 - Informeren Kamer over informatieverstrekking op grond van art. 68 GW in verhouding tot de WOB

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
De staatssecretaris van Financiën informeert over het kabinetsbeleid ten aanzien van het aanbieden van stukken aan de Kamer die als gevolg van een WOB-besluit openbaar zijn gemaakt. De staatssecretaris onderschrijft nog steeds het eerder uiteengezette beleid in de brief van 25 april 2016 van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II, 2015-2016, 28 362, nr. 8), en uit die brief worden enkele passages aangehaald. Aangegeven wordt dat informatie die als gevolg van een WOB-verzoek openbaar wordt gemaakt fungeert als de ondergrens voor het recht op inlichtingen van Kamerleden op grond van art. 68 GW. De verschillen tussen de regimes van de WOB en art. 68 GW leiden wel tot een andere vorm en een ander detailniveau van de informatieverstrekking, en kunnen er zelfs toe leiden dat in documenten die in het kader van een WOB-besluit openbaar zijn gemaakt informatie is opgenomen waarover de Kamer nog niet beschikt. Indien deze informatie relevant kan zijn voor de uitoefening van de taken van de Kamer, dient de bewindspersoon een afweging te maken of en in welke mate de Kamer actief geïnformeerd wordt over de beantwoording van een WOB-verzoek.

NTFR 2019/65 - Wijziging Leidraad Invordering 2008

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019 geschreven door mr. J.D. Schouten
De Leidraad Invordering 2008 wordt per 1 januari 2019 gewijzigd. De wijziging betreft een aantal technische aanpassingen, cijfermatige aanpassingen, de inwerkingtreding van de Overige fiscale maatregelen 2019 en de inwerkingtreding van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking.

NTFR 2019/68 - Belanghebbende niet als inwoner belast in VS, tiebreaker niet van toepassing (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:2420, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 10-01-2019
Belanghebbende (geboren in 1984 en ongehuwd) stond tot 3 mei 2002 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Van 3 mei 2002 tot 21 augustus 2009 stond belanghebbende op een adres in de Verenigde Staten (VS) ingeschreven en met ingang van 21 augustus 2009 staat hij weer in de BRP ingeschreven. In geschil is of belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2013 binnenlands belastingplichtig is. Belanghebbende betwist dat dit het geval is. Volgens het hof (Hof Den Haag 30 mei 2018, nrs. 17/00890 t/m17/00893, NTFR 2018/2211) moet de vraag waar iemand woont op grond van alle omstandigheden worden beoordeeld. Op basis van vaste jurisprudentie moeten de omstandigheden zo zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard is te onderkennen. De inspecteur heeft voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Zo heeft het hof, onder meer, waarde toegekend aan het feit dat belanghebbende de Nederlandse nationaliteit heeft, dat hij vanaf 21 augustus 2009 onafgebroken in de BRP staat ingeschreven, dat diverse Nederlandse notariële aktes een Nederlands woonadres van belanghebbende vermelden, dat hij eigenaar is van een auto en van onroerende zaken in Nederland, dat hij een woning huurt in Nederland, dat de energierekening met betrekking tot die woning er op wijst dat de woning regelmatig wordt gebruikt, dat hij een doorlopende zorgverzekering in Nederland heeft, dat hij voor diverse vennootschappen in Nederland staat ingeschreven als bestuurder en/of aandeelhouder, dat hij loon geniet van een bv die in Nederland staat ingeschreven en dat hij Nederlandse bank- en spaarrekeningen heeft. Gegeven het oordeel van het hof dat belanghebbende ook op grond van de bepalingen van het Verdrag Nederland-Verenigde Staten als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt, moet vervolgens worden beoordeeld of belanghebbende in de VS aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf of soortgelijke omstandigheden. Het hof heeft, anders dan inspecteur en rechtbank, overwogen dat op grond van een vastgestelde Amerikaanse belastingaanslag onderworpenheid aan Amerikaanse belasting in beginsel een gegeven is, maar dat dit niet noodzakelijk is om te komen tot het oordeel dat sprake is van onderworpenheid aan buitenlandse belastingheffing. Beslissend is of de wetgeving van de VS meebrengt dat belanghebbende in de VS als inwoner aan belasting is onderworpen en niet of die onderworpenheid feitelijk tot belastingheffing zal leiden. Op basis van het Amerikaanse belastingrecht, de parlementaire behandeling van het verdrag, alsmede de feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat belanghebbende uitsluitend inwoner is van Nederland. Hierdoor wordt ook niet toegekomen aan de zogenoemde tiebreakbepaling van het verdrag.