NTFR 2019/86 - Hoge Raad geeft nadere regels over vergoeding wettelijke rente over immateriëleschadevergoedingen
ECLI:NL:HR:2018:2358, datum uitspraak 21-12-2018, publicatiedatum 21-12-2018
Aflevering 3, gepubliceerd op 17-01-2019 met annotatie van mr. P.G.M. JansenDe rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot een immateriëleschadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur daarover wettelijke rente is verschuldigd. Hof Den Bosch (24 augustus 2017, nr. 16/03495, NTFR 2017/2517) heeft die stelling onderschreven, maar heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en belanghebbende geen proceskosten- en griffierechtvergoeding voor het hoger beroep toegekend. In cassatie is belanghebbende daartegen opgekomen. De Hoge Raad herhaalt eerst zijn rechtsregels uit HR 26 februari 2016, nr. 14/05747, NTFR 2016/975. Daaraan voegt de Hoge Raad vervolgens toe dat wanneer de rechter vaststelt dat in een vorige fase van het geding ten onrechte niet een schadevergoeding is vastgesteld, en die rechter deze vergoeding alsnog toekent, de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vier weken nadat die rechter alsnog een veroordeling in zijn uitspraak heeft opgenomen. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de rechtbank in haar uitspraak niet een beslissing over de wettelijke rente hoefde op te nemen, aangezien belanghebbende voor de rechtbank daarop geen aanspraak heeft gemaakt. Slechts indien de belanghebbende daarop wel aanspraak maakt, dient de rechter die de verplichting tot vergoeding van immateriële schade vaststelt, te beslissen dat indien die vergoeding niet tijdig wordt voldaan, de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop zijn uitspraak is gedaan. Indien de rechter in een zodanig geval nalaat op die aanspraak te beslissen, staat zijn uitspraak op die grond bloot aan vernietiging. Dit neemt niet weg dat de verschuldigdheid van wettelijke rente en de verplichting om die rente te vergoeden – ongeacht of de betaling van die rente bij de rechter is gevorderd – rechtstreeks voortvloeien uit a) de wet (art. 6:119 BW), b) de vaststelling door de rechter van de verplichting tot vergoeding van immateriële schade in verband met het tijdsverloop, en c) het niet-tijdig betalen. Daarom is het hof er terecht van uitgegaan dat de wettelijke rente over die schadevergoeding is gaan lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan. Verder oordeelt de Hoge Raad dat voor wettelijke rente over een door de rechter uitgesproken veroordeling tot vergoeding van griffierecht of proceskosten ook het uitgangspunt moet gelden dat de uiterste datum waarop aan deze veroordelingen moet zijn voldaan, is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, is gedaan. Omdat belanghebbende voor de rechtbank geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van wettelijke rente en belanghebbende dat voor het eerst in hoger beroep heeft gedaan, kon de uitspraak van het hof over die aanspraak niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep is dan ook terecht ongegrond verklaard.