NTFR 2003/96 - Het IB-overlijdenstarief moet weer worden ingevoerd
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2003 geschreven door prof. dr. P.H.J. EssersBij de invoering van de Wet IB 2001 maakte de wetgever een einde aan de bijzondere tarieven. Als argument voor deze afschaffing noemde hij in de eerste plaats dat de behoefte aan bijzondere tarieven zou zijn afgenomen, omdat over de gehele linie de tarieven waren verlaagd. In de tweede plaats wees hij erop dat in de boxenstructuur in een aantal gevallen niet meer het progressieve tarief, maar een vast tarief geldt. Ten slotte bracht hij als argument naar voren dat afschaffing van de bijzondere tarieven zou leiden tot een vereenvoudiging. De eerste twee argumenten zijn geenszins overtuigend. Het is niet waarschijnlijk dat er geen behoefte meer zou bestaan aan bijzondere tarieven onder de Wet IB 2001. Het progressieve tarief blijft immers ter zake van box 1–inkomsten gehandhaafd, hetgeen in het geval van a–periodieke bulkinkomsten, zoals de door een ondernemer ter gelegenheid van de beëindiging van zijn onderneming behaalde stakingswinst, tot onredelijke gevolgen leidt. Het feit dat voor de boxen 2 en 3 vaste tarieven zijn ingevoerd, is natuurlijk evenmin een rechtvaardiging voor het verdwijnen van de bijzondere tarieven voor bepaalde box 1–inkomsten. Blijft over het argument van de vereenvoudiging. Afschaffing van de bijzondere tarieven zou volgens de wetgever belastingplichtigen niet langer in de verleiding brengen constructies aan te gaan teneinde een bijzonder tarief deelachtig te worden. Ofschoon deze stelling op zich juist is, overheerst toch de opvatting dat eenvoudsargumenten niet kunnen opwegen tegen de als gevolg van het vervallen van de bijzondere tarieven veroorzaakte verzwaring van de belastingdruk in individuele gevallen. Dat geldt in het bijzonder voor het vervallen van het overlijdenstarief van 20%. Eenvoudsargumenten kunnen niet zo sterk zijn dat zij een verhoging van het tarief bij overlijden van 20% naar 52% kunnen rechtvaardigen, te meer daar overlijden in de regel ook gepaard gaat met het verschuldigd worden van successierecht.