Aflevering 20

Gepubliceerd op 18 mei 2012

NTFR 2012/1202 - Draaien

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 geschreven door mr. R.A.V. Boxem
De fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie hebben onlangs overeenstemming bereikt over de manier waarop de overheidsfinanciën op orde worden gebracht. Onderdeel van dat pakket – zoals dat mij via de pers heeft bereikt – is het vervallen van de voorgenomen maatregel om het griffierecht te verhogen. Hoewel ik dit voornemen toejuich, zal de Rechtspraak zich voelen als een kalkoen die na Kerst tot de ontdekking komt dat hij de feestdagen heeft overleefd. De blijdschap van het in leven zijn zal snel plaatsmaken voor de ontnuchterende constatering dat er in feite niets veranderd is – ook niet ten positieve – en dat hij in feite blij is met een dode mus. Dat en de wetenschap dat de volgende Kerst nooit ver weg is.

NTFR 2012/1203 - Hoge Raad geeft criteria met betrekking tot vraag of sprake is van staking of verplaatsing van (agrarische) onderneming

ECLI:NL:HR:2012:BW4186, datum uitspraak 27-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende exploiteert met zijn echtgenote in firmaverband een agrarisch bedrijf. Zij hebben een bv opgericht. Op de firmanten rustte de verplichting de agrarische onderneming in te brengen. De faciliteit van ‘geruisloze inbreng’ is geclaimd en aanvankelijk verkregen. In 2000, 2001 en 2002 is al het vee, de beregeningsinstallatie, de inventaris, grond en het gehele melkquotum verkocht. In april 2002 hebben de firmanten een landbouwbedrijf in Denemarken gekocht en zijn zij naar Denemarken geëmigreerd. De inspecteur is van mening dat belanghebbende ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de faciliteit van ‘geruisloze inbreng’ en ten onrechte premies voor de bij de bv bedongen lijfrente in aftrek heeft gebracht. Daarom heeft hij nagevorderd. Hof Amsterdam (14 juli 2011, nr. 09/00391, NTFR 2011/2021) heeft de navorderingsaanslag vernietigd. Volgens het hof was geen sprake van staking van de agrarische onderneming maar van verplaatsing ervan naar Denemarken. De Hoge Raad casseert die beslissing. De vraag of, niettegenstaande de verplaatsing, sprake is van wezenlijk dezelfde identiteit van de onderneming moet worden beoordeeld aan de hand van de factoren die tezamen en in hun onderling verband beschouwd de identiteit van de desbetreffende onderneming bepalen. De omstandigheid dat de op een nieuwe locatie uitgeoefende onderneming soortgelijk is aan de op de oude locatie uitgeoefende onderneming, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat geen sprake is van staking. Daarvoor is meer nodig dan dat de ondernemer/leidinggevende dezelfde is gebleven, bijvoorbeeld de overbrenging van voor de bedrijfsuitoefening wezenlijke bestanddelen naar de nieuwe locatie. In dit geval is alleen de leidinggevende dezelfde gebleven. Er zijn geen wezenlijke bestanddelen van de in Nederland uitgeoefende onderneming overgebracht naar de nieuwe locatie in Denemarken. Daarom is de onderneming gestaakt, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2012/1204 - Vanwege geringe omzet geen ondernemerschap

ECLI:NL:HR:2012:BV0662, datum uitspraak 04-05-2012, publicatiedatum 04-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. L.J.A. Pieterse
Belanghebbende verricht sinds 2003 activiteiten op het gebied van juridische dienstverlening en incassowerkzaamheden. In 2005 en 2006 heeft belanghebbende respectievelijk 1.376 en 1.416 uren aan deze activiteiten besteed, waarvan 235 en 246 directe uren. Met deze activiteiten heeft belanghebbende in de jaren 2005 tot 1 mei 2009 de volgende omzet behaald: € 1.280, € 2.640, € 10.726, € 14.710 en € 7.099 (4 maanden). In 2005 en 2006 genoot belanghebbende een ABP-pensioen. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat in 2005 en 2006 geen sprake was van een onderneming. Doorslaggevend daarvoor is de geringe omzet in die jaren. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof in de omvang van de activiteiten en de daarmee behaalde omzet terecht een doorslaggevende reden gezien om nog geen onderneming aanwezig te achten. Dat belanghebbende in 2005 en 2006 veel (indirecte) uren heeft besteed aan acquisitie, behoefde het hof niet ertoe te brengen dat ondanks de geringe omzet toch sprake was van ondernemerschap.

NTFR 2012/1205 - Jurisprudentie vormt geen bijzondere omstandigheid die herziening etiketteringskeuze rechtvaardigt

ECLI:NL:HR:2012:BW4749, datum uitspraak 04-05-2012, publicatiedatum 04-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende exploiteert een fruit- en sorteerbedrijf. De landbouwgrond behoort tot zijn ondernemingsvermogen. In 1998 is op een deel van deze grond een bedrijfswoning gebouwd. Dat deel van de grond is overgebracht naar het privévermogen. Daarbij is belaste winst in aanmerking genomen. De aanslagen voor de jaren 1999 tot en met 2002 zijn onherroepelijk vastgesteld overeenkomstig de aangiften, waarin de (onder)grond tot het privévermogen is gerekend. In geschil is of belanghebbende voor het jaar 1998 – in afwijking van zijn bij de aangifte gemaakte keuze – de (onder)grond alsnog tot zijn ondernemingsvermogen mag rekenen. Anders dan Hof Amsterdam (NTFR 2010/1137) is de Hoge Raad van oordeel dat belanghebbende de etiketteringskeuze niet kan herzien. Bij het indienen van de aangifte was onzeker of de overbrenging van een perceel als het onderhavige wel of niet zou leiden tot bestemmingswijzigingswinst. De arresten van 7 mei 2004, NTFR 2004/724, NTFR 2004/725, NTFR 2004/726, NTFR 2004/727 en NTFR 2004/728, maakten aan die onzekerheid een eind. Deze arresten leveren geen bijzondere omstandigheid op die herziening van de etiketteringskeuze rechtvaardigt.

NTFR 2012/1206 - Voor bepalen fiscale winst is niet relevant dat inkomsten volgens civiele rechter onrechtmatig zijn genoten

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0721, datum uitspraak 09-02-2012, publicatiedatum 04-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. M. de Jonge
De echtgenote van belanghebbende bezit een aantal onroerende zaken. De kamers in deze onroerende zaken werden voor prostitutiedoeleinden aan verschillende huursters verhuurd. Samen met een gehuurd pand vormen de panden een hofje met een binnenplaats. Vanaf 1991 is de binnenplaats slechts toegankelijk via een tourniquet/draaihek dat na inworp van muntgeld open gaat. De opbrengst hiervan werd tot en met 1998 verantwoord in A bv, een vennootschap waarvan de aandelen in handen zijn van de echtgenote van belanghebbende. De onroerende zaken zijn met terugwerkende kracht ingebracht in Exploitatiemaatschappij nv, welke vennootschap de onroerende zaken vanaf 1996 exploiteert. In 1999 zijn de onroerende zaken middels een notariële akte geleverd aan de Exploitatiemaatschappij. De echtgenote van belanghebbende bezit 25% van de stemrechten in de Exploitatiemaatschappij en belanghebbende (on)middellijk 75%. Bij vonnis van 3 november 2004 heeft de civiele rechter vastgesteld dat de levering van de onroerende zaken door de echtgenote aan de Exploitatiemaatschappij onverplicht heeft plaatsgevonden en heeft voor recht verklaard dat de echtgenote het recht op eigendom van de onroerende zaken heeft. Na boekenonderzoek heeft de inspecteur een groot deel van de niet-verantwoorde omzet van de Exploitatiemaatschappij aangemerkt als een winstuitdeling aan belanghebbende. Het hof stelt voorop dat de inspecteur de navorderingsaanslag terecht met omkering en verzwaring van de bewijslast heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

NTFR 2012/1207 - Herinvesteringsvoornemen is niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW0278, datum uitspraak 16-02-2012, publicatiedatum 04-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van J.J.H. Reijnen LLM en mr. H. Lohuis
Belanghebbende exploiteerde een transportbedrijf en verhuurde drie opslaghallen aan een grote klant van haar (de huurder). In 2002 had de huurder één van de drie opslaghallen gekocht en in 2005 heeft zij de andere twee opslaghallen gekocht. Belanghebbende wenste voor de fiscaal behaalde winst een herinvesteringsreserve te vormen. In februari 2006 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht en fungeert zij als investeringsvennootschap voor een windpark. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende een voornemen tot herinvesteren niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de feiten en omstandigheden leiden de rechtbank en het hof af dat de wil van belanghebbende niet gericht was op herinvesteren.

NTFR 2012/1208 - Investering in tulpenbollen is geen bron van inkomen

ECLI:NL:GHLEE:2012:BV9745, datum uitspraak 21-03-2012, publicatiedatum 23-03-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende heeft € 4,5 miljoen geïnvesteerd in tulpenbollen. Hij heeft hiertoe een bemiddelingsovereenkomst gesloten met I bv, die voor rekening en risico van belanghebbende bloembollen heeft gekocht en teeltcontracten heeft afgesloten met telers. Gelijktijdig met de aankoop zouden ook verkoopovereenkomsten voor de bloembollen worden afgesloten. Na betaling door belanghebbende blijkt I bv dit laatste niet te hebben gedaan en blijkt ook dat andere bollen dan geoffreerd en bovendien voor te hoge prijzen zijn gekocht. Korte tijd na de betaling door belanghebbende gaat I bv failliet en wordt belanghebbende aangesproken door de telers omdat zij van I bv niet de afgesproken telersvergoeding hebben ontvangen. Belanghebbende komt met de telers tegen finale kwijting overeen de bloembollen aan de telers te laten. Belanghebbende geeft in zijn aangifte een verlies uit onderneming aan van ruim € 4 miljoen. De inspecteur heeft dit verlies niet geaccepteerd en stelt dat voor belanghebbende redelijkerwijs geen voordeel was te behalen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het hof is op grond van de feitelijke gebeurtenissen van oordeel dat op het moment van aankoop van de bloembollen objectief bezien redelijkerwijs geen voordeel was te verwachten. Het ontbreken van een objectieve voordeelsverwachting betekent dat geen sprake is van een bron van inkomen. Van een verlies uit onderneming is dan ook geen sprake. Het hoger beroep is wel gegrond ten aanzien van het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van het voordeel uit aanmerkelijk belang voor de door een medewerker van een vennootschap waarvan belanghebbende middelijk aandeelhouder is en die tijdens werktijd werkzaamheden voor belanghebbende heeft verricht waarvoor geen vergoeding is betaald.

NTFR 2012/1209 - In België betaalde RSVZ-bijdragen zijn deels aftrekbaar van de belastbare winst

ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0518, datum uitspraak 10-11-2011, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende is onderworpen aan het Belgische sociale zekerheidsstelsel voor zelfstandigen. Uit dien hoofde is hij verplicht verzekerd volgens het sociaal statuut der zelfstandigen van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). In geschil is of de betaalde RSVZ-bijdragen aftrekbaar zijn van de belastbare winst of anderszins ten laste van de belastbare inkomens uit werk en woning kunnen worden gebracht. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een zodanige causaliteit tussen de RSVZ-bijdrage en de onderneming dat die bijdrage een aftrekbare bedrijfslast is. Premies die een belastingplichtige in zijn hoedanigheid van ondernemer betaalt, zijn aftrekbaar van de winst, tenzij anders is geregeld in de wet. Wel dient voor het geheel van de betaalde RSVZ-bijdragen te worden beoordeeld in hoeverre zij kosten en/of uitgaven vormen die op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving zijn uitgesloten van aftrek van de winst. Gelet op de manier waarop de premie is opgebouwd en de verschillende componenten van de betaalde RSVZ-bijdragen zijn toe te rekenen aan de verschillende aanspraken en rechten op uitkeringen die daaruit voortvloeien, komt de rechtbank tot het oordeel dat een deel aftrekbaar is van de winst, een deel aftrekbaar is als uitgave voor een inkomensvoorziening en een deel niet aftrekbaar is/van aftrek is uitgesloten.

NTFR 2012/1210 - Zakelijk gebruik woonhuis minder dan 10%: verplicht privévermogen

ECLI:NL:HR:2012:BW5371, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam. Daarnaast verricht hij vanuit zijn woonhuis consultancywerkzaamheden. Sinds 2007 vormen de opbrengsten uit die werkzaamheden winst uit onderneming. Belanghebbende wenst het gehele woonhuis tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Hof Arnhem (NTFR 2012/9) heeft voorop gesteld dat in dit verband de wil van de belastingplichtige in het algemeen beslissend is. Wanneer echter een pand voor minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt, dient het verplicht tot het privévermogen te worden gerekend. Aan de hand van het gebruik van het pand door belanghebbende concludeerde het hof dat het pand voor minder 10% van de oppervlakte ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt. Daarom kan, anders dan de rechtbank heeft beslist, het pand niet tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.

NTFR 2012/1211 - Nagekomen loon in de vorm van optievoordeel valt voor Amerikaan onder de 30%-regeling

ECLI:NL:HR:2012:BU8932, datum uitspraak 27-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende, een Amerikaan, heeft van 2002 t/m 2005 in Nederland in dienstbetrekking gewerkt. Daarna is hij teruggekeerd naar de VS. Belanghebbende had vanaf 1 november 2002 recht op toepassing van de 30%-regeling. Aan hem zijn in het kader van de Nederlandse dienstbetrekking voorwaardelijke aandelenopties toegekend, die pas na 31 december 2005 onvoorwaardelijk zijn geworden. Belanghebbende heeft in 2006 een voordeel uit deze opties genoten. Het optievoordeel vormt in 2006 nagekomen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. In geschil is of de 30%-regeling kan worden toegepast op het optievoordeel. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. De grondslag voor de berekening van de vrije vergoeding voor de 30%-regeling wordt namelijk gevormd door loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst, inclusief variabele loonbestanddelen als optierechten. Het optievoordeel is toe te rekenen aan de arbeid die belanghebbende in de jaren 2002 t/m 2005 als ingekomen werknemer heeft verricht. Dat het optierecht pas nadien onvoorwaardelijk is geworden, doet aan het karakter van nagekomen beloning voor die arbeid niet af. Voorts geldt dat de 30%-regeling een forfaitair karakter heeft, zodat niet van belang is of de extraterritoriale kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

NTFR 2012/1212 - Hoofdprijs 'De Gouden Kooi' vormt loon uit dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2012:BW5408, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende heeft krachtens overeenkomst met Talpa deelgenomen aan het televisieprogramma ‘De Gouden Kooi’. Hij is winnaar geworden en heeft de hoofdprijs (€ 1.351.000) gekregen. Niet in geschil is dat sprake is van een dienstbetrekking. Volgens belanghebbende vindt de prijs echter niet haar grond in de dienstbetrekking, maar in een door de werkgever georganiseerd kansspel. De Hoge Raad deelt die visie niet. Belanghebbende ontleende het recht op de prijs uit hoofde van zijn deelname aan het programma namelijk aan de overeenkomst, en niet aan enige andere rechtsverhouding met Talpa. Nu sprake is van een arbeidsovereenkomst, vormt de prijs een voordeel dat Talpa als werkgever heeft verstrekt op grond van een uit die arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting.

NTFR 2012/1213 - Ingehouden loonheffing moet worden afgedragen

ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0974, datum uitspraak 03-04-2012, publicatiedatum 05-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende drijft een transportonderneming. Een groot deel van de bij belanghebbende in dienstbetrekking werkzame chauffeurs is woonachtig in Duitsland. In 2006 heeft belanghebbende op het loon van de chauffeurs loonheffing ingehouden. Belanghebbende heeft de loonheffing niet afgedragen. Van belanghebbende is het ingehouden bedrag aan loonheffing van ruim € 200.000 nageheven. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het hof overweegt dat op grond van art. 27, lid 5, Wet LB 1964 de inhoudingsplichtige verplicht is de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen. Het hof overweegt op de stelling van belanghebbende dat voor haar geen inhoudingsplicht bestaat voor loon betaald aan de Duitse werknemers, dat zij, na afdracht van de loonheffing, daartegen bezwaar had kunnen maken. Dat heeft belanghebbende niet gedaan. In navolging van HR 18 januari 2008, nr. 41.803, NTFR 2008/139, overweegt het hof dat het in de systematiek van de loonbelasting niet past dat achteraf in het kader van de naheffing kan worden teruggekomen op het bedrag dat van werknemers is ingehouden. De inspecteur heeft derhalve terecht de niet-afgedragen loonheffing nageheven.

NTFR 2012/1214 - Tbs-regeling niet van toepassing, omdat stortingen geen geldlening maar informeel kapitaal vormen

ECLI:NL:HR:2012:BW5370, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
Belanghebbende was van 2003 tot en met 2005 bestuurder en enig aandeelhouder van A bv. In 2006 heeft de Kamer van Koophandel de registratie van A bv in het handelsregister met ingang van 30 december 2005 opgeheven bij gebrek aan baten. Belanghebbende heeft in 2003 en 2004 een aantal stortingen in A bv gedaan. De stortingen (totaal € 103.570) zijn bij A bv in rekening-courant geboekt. Hierop is geen rente in rekening gebracht of geboekt. Op 31 december 2005 bedroeg de stand van de rekening-courant € 102.769. In geschil is of belanghebbende € 102.769 op zijn box 1 inkomen in mindering kan brengen in verband met de afwaardering van zijn vordering in rekening-courant op A bv.

NTFR 2012/1215 - Lager gebruikelijk loon wegens gezondheidsproblemen

ECLI:NL:HR:2012:BW5375, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
Belanghebbende is in 2002 enig aandeelhouder en directeur van A Ltd. A Ltd. bezit alle aandelen in B bv. Deze bv verricht accountantswerkzaamheden, verzorgt boekhoudingen en verleent fiscale adviezen aan derden. Deze werkzaamheden worden in 2002 feitelijk verricht door belanghebbende. Belanghebbende is in 2002 eveneens directeur van B bv. Door geen van beide vennootschappen is aan belanghebbende salaris uitbetaald. Met Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (NTFR 2012/297) van oordeel dat belanghebbende bij het doen van aangifte ten onrechte geen gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen. In verband met het niet doen van de vereiste aangifte wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Wegens gezondheidsproblemen en arbeidsongeschiktheid heeft belanghebbende niet fulltime kunnen werken. Het hof heeft het gebruikelijk loon vastgesteld op € 19.059 (50% van € 38.118). Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de inspecteur privé-uitgaven terecht heeft gekwalificeerd als een uitdeling van winst aan belanghebbende en daarmee als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang voor belanghebbende in aanmerking heeft genomen.

NTFR 2012/1216 - Besluit over vrijwillige voortzetting pensioen vervangen

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
De staatssecretaris van Financiën vervangt het besluit over niet op het loon ingehouden pensioenpremies en over de voorwaarden voor vrijwillig voortgezette pensioenopbouw na ontslag (besluit van 16 maart 2007, nr. CPP2007/482M, NTFR 2007/569). Aanleiding hiervoor is een arrest van de Hoge Raad (HR 26 november 2010, nr. 09/04697, NTFR 2010/2707) en de wijziging van art. 10a, lid 1, onderdeel c, Uitv.besl. LB 1965. De nieuwe regels gelden met ingang van 1 januari 2012.

NTFR 2012/1217 - Onderbrengen eigenwoningschuld bij een andere kredietinstelling leidt niet tot hogere aftrek

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8669, datum uitspraak 08-03-2012, publicatiedatum 21-03-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft in 2006 de hypothecaire leningen bij ING afgelost en nieuwe leningen afgesloten bij een andere bank. In de aangifte IB/PVV 2006 heeft belanghebbende een bedrag van € 12.538 aan betaalde rente en kosten eigenwoningschuld opgenomen. Rechtbank Haarlem heeft in de procedures voor de jaren 2004 en 2005 geoordeeld dat de eigenwoningschuld € 170.269 beloopt en dat de inspecteur de renteaftrek daarom terecht heeft beperkt tot € 7.360. Het hof heeft zich in zijn uitspraak over die jaren bij dit oordeel aangesloten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze schuld in 2006 groter is geworden. De rechtbank heeft voor het jaar 2006 dan ook terecht geoordeeld dat de aftrek beperkt blijft tot het bedrag van de over eerdere jaren in aanmerking genomen aftrek. De omstandigheid dat belanghebbende de eigenwoningschuld heeft ondergebracht bij een andere kredietinstelling doet daar niet aan af.

NTFR 2012/1218 - Beschikking verlies uit beleggingen in durfkapitaal terecht geweigerd

ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1060, datum uitspraak 07-12-2011, publicatiedatum 17-01-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht een beschikking verlies op beleggingen in durfkapitaal af te geven. De inspecteur heeft geweigerd een dergelijke beschikking af te geven. De rechtbank stelt voorop dat het aan belanghebbende is aannemelijk te maken dat de door hem aan zijn kinderen verstrekte lening geheel of gedeeltelijk is kwijtgescholden. De verwijzing van belanghebbende naar het faillissement van de vof van zijn kinderen acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat uit verklaringen van belanghebbende en zijn zoon bij de FIOD aannemelijk is dat belanghebbende nimmer de bedoeling had de lening kwijt te schelden.

NTFR 2012/1219 - Tweede Kamervragen over mantelzorgverleners en fiscaal partnerschap beantwoord

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
De staatssecretaris heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de toepassing van de fiscale partnerregeling bij mantelzorgverleners. De staatssecretaris vindt dat er geen sprake is van een financiële straf in de situatie waarin een volwassene met kind die zijn of haar ouder in huis opneemt om mantelzorg te verlenen, maar van invulling van het draagkrachtprincipe. Voor het opnieuw introduceren van de mogelijkheid om te kiezen voor het fiscale partnerschap door samenwoners voelt hij niet.

NTFR 2012/1221 - Notitie vennootschapsbelastingplicht overheidsbedrijven; uitwerking ondernemingsvariant

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
De staatssecretaris heeft een notitie over vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven aan het parlement gezonden. Het primaire doel van de belastingplicht is het wegnemen van mogelijke concurrentievoordelen. Hij kiest in de aanbiedingsbrief voor de zogenoemde indirecte ondernemingsvariant. Die houdt kort gezegd in dat alle rechtspersonen waarin overheden het voor het zeggen hebben voortaan belastingplichtig worden voor de vennootschapsbelasting. De staatssecretaris wil in overleg treden met de decentrale overheden om te bezien welke activiteiten veelal zijn ondergebracht in privaatrechtelijke rechtspersonen en welke activiteiten, als dit nog niet het geval is, zich hiervoor zouden lenen. Aanvullend onderzoek is nodig naar de financiële gevolgen, de administratieve lastenverzwaring en de extra uitvoeringslasten bij de Belastingdienst.

NTFR 2012/1222 - Wanverhouding tussen kosten en nut van kartactiviteiten

ECLI:NL:HR:2012:BW5363, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
Belanghebbende houdt zich bezig met stralen, coaten en verven van metalen. A houdt alle aandelen in belanghebbende. Vanaf 1995 is belanghebbende zich ook bezig gaan houden met kartactiviteiten, bestaande uit de verkoop van karts en onderdelen van karts en uit het deelnemen aan racewedstrijden. De karts werden gereden door de twee zonen van de aandeelhouder van belanghebbende. Voorts is een importeurschap verworven. In de onderhavige jaren heeft belanghebbende aanzienlijke kartkosten ten laste van het resultaat gebracht. De inspecteur heeft naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek het standpunt ingenomen dat slechts een fractie van de kosten in aftrek kan worden toegelaten. Voor het grootste deel is volgens de inspecteur sprake van verkapte uitdelingen. In verband hiermee heeft hij de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2011/900) beschikt de inspecteur over een nieuw feit, omdat hij in redelijkheid niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van de zakelijkheid van de in de jaarstukken opgenomen kartkosten. Volgens het hof kan aan de kartuitgaven niet elk zakelijk karakter worden ontzegd, maar er bestaat een wanverhouding tussen de kosten en het nut ervan voor de onderneming. Het grootste deel van de uitgaven is gedaan met het oog op de persoonlijke behoeftebevrediging van de aandeelhouder. Het hof heeft vervolgens in goede justitie bepaald welk deel van de kosten aftrekbaar is. Het niet-aftrekbare deel vormt voor de inkomstenbelasting een verkapte uitdeling. Aan een eerder boekenonderzoek kan belanghebbende volgens het hof niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de kosten volledig in aftrek kunnen worden gebracht.

NTFR 2012/1224 - Aanbiedingsbrief 'Rechtspraak 2015'

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 geschreven door mr. E. Thomas
De Raad voor de Rechtspraak heeft haar ‘beleidsbrief rechtspraak 2015’ uitgebracht. In deze beleidsbrief pleit zij voor 1. een snellere mondelinge behandeling en 2. het versnellen en digitaliseren van procedures. Hiertoe roept zij de wetgever op om het procesrecht te vereenvoudigen en belemmeringen voor efficiënt en digitaal procederen weg te nemen en om de subsidie aan de rechtspraak te vergroten in lijn met de toename van zaken.

NTFR 2012/1225 - Onder verwijzing naar arrest JB worden boetes vernietigd nu verbod op zelfincriminatie is geschonden

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. M. Hendriks
Een Zwitser, geheten Yves Chambaz, wordt in 1991 door de lokale fiscale autoriteiten in zijn kanton verzocht om over de jaren 1989-1990 diverse documenten te overleggen waaronder bankstukken. Uit onderzoek zou namelijk zijn gebleken dat niet alle inkomsten waren verantwoord in zijn aangiften. Chambaz weigerde die stukken echter te verstrekken. Voor deze weigering werden hem boetes van CHF 2.000 respectievelijk CHF 3.000 opgelegd. Daartegen ging Chambaz in beroep bij de administratieve rechtbank. Gelijktijdig met deze procedure startten de landelijke Zwitserse fiscale autoriteiten een onderzoek tegen hem in verband met belastingontduiking. Chambaz verzocht om inzage in het verslag van dat onderzoek tegen hem, teneinde zich te kunnen verdedigen in de administratieve procedure. Dat werd hem geweigerd.

NTFR 2012/1226 - Ambtshalve vernietiging vanwege overschrijding redelijke termijn leidt niet tot gegrondverklaring

ECLI:NL:HR:2012:BW4760, datum uitspraak 04-05-2012, publicatiedatum 04-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. R. den Ouden
Hof Den Haag (15 juni 2011, nr. 10/00238, NTFR 2011/1684) heeft de door belanghebbende in hoger beroep aangevoerde klachten verworpen. Wel heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren, nu de rechtbank ambtshalve had geconstateerd dat de redelijke termijn ex art. 6 EVRM was overschreden. Onder verwijzing naar HR 16 september 2011, nr. 10/03571, NTFR 2011/2129 acht de Hoge Raad dit oordeel van het hof onjuist. Nu de door belanghebbende aangevoerde grieven ongegrond waren, heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.

NTFR 2012/1227 - Navordering bij exploitant coffeeshop met ondeugdelijke administratie is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BW4240, datum uitspraak 17-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende exploiteert in firmaverband een coffeeshop. De activiteiten bestaan hoofdzakelijk uit de verkoop van softdrugs. Na een controle heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk is. De inspecteur heeft een theoretische berekening van de omzet gemaakt. Op basis daarvan zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd. Rechtbank Arnhem heeft de aanslagen in stand gelaten. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Volgens het hof heeft belanghebbende de administratieplicht geschonden. Weliswaar behoeft belanghebbende – gelet op de aard van de branche – niet te beschikken over inkoopfacturen, maar wel over een deugdelijke inkoop-, kas- en voorraadadministratie. Deze ontbreken echter. Daarom moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt er volgens het hof niet in hieraan te voldoen. De schatting van de inspecteur is volgens het hof redelijk. De inspecteur mocht de omzet bepalen op basis van (onder meer) de ingekochte hoeveelheid gripzakjes.

NTFR 2012/1229 - Verlengde navorderingstermijn terecht toegepast voor verzwegen buitenlandse bankrekening

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. R.H.J. Aelen
In februari 2005 hebben de bevoegde Belgische belastingautoriteiten gegevens van de bank Van Lanschot te Luxemburg verstrekt aan de FIOD. Naar aanleiding hiervan is in maart 2007 het project ‘Bank Zonder Naam’ gestart binnen de Belastingdienst. Belanghebbende is daarna geïdentificeerd als rekeninghouder. Aan belanghebbende zijn vervolgens over de jaren 1995 en 1996 navorderingsaanslagen, vermeerderd met boetes (verhogingen) van 100%, opgelegd. In geschil is of dat terecht is. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur terecht gebruik heeft gemaakt van de verlengde navorderingstermijn. Dat tussen het moment van ontvangst van de informatie door de FIOD en het moment dat voor het eerst contact met belanghebbende werd opgenomen meer dan twee jaar zijn verstreken, acht de rechtbank niet onredelijk lang, mede gelet op het feit dat is gekozen voor een projectmatige aanpak. Ook overigens is de inspecteur voldoende voortvarend te werk gegaan. Voorts oordeelt de rechtbank dat belanghebbende op juiste wijze als rekeninghouder is geïdentificeerd. Van onrechtmatig verkregen bewijs is volgens de rechtbank geen sprake. De navorderingsaanslagen zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. De rechtbank vermindert de boetes (verhogingen) vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2012/1233 - Nederlandse in dienstbetrekking werkzame stuurvrouw op binnenvaartschip is verzekerings- en premieplichtig in Nederland

Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van drs. S.P. de Buck
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2005 in Nederland. In dat jaar was belanghebbende als stuurvrouw werkzaam op een binnenvaartschip. Zij verrichte deze werkzaamheden in dienstbetrekking bij een Luxemburgse werkgever. De echtgenoot van belanghebbende is de eigenaar van het schip. Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in de Herziene Rijnvaartakte. Het schip wordt met winstoogmerk in de Rijnvaart gebruikt voor vrachtvervoer. De echtgenoot behaalt resultaten met het schip, die door hem als winst uit onderneming worden verantwoord. In geschil is of belanghebbende voor 2005 in Nederland verzekerd en premieplichtig was voor de volksverzekeringen. Hof Den Haag (NTFR 2010/2444) heeft die vraag op basis van het Rijnvarendenverdrag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad deelt de visie van het hof. Daarbij oordeelt de Hoge Raad – in navolging van het hof – onder meer dat belanghebbende voor het gehele jaar 2005 als rijnvarende is aan te merken in de zin van het Rijnvarendenverdrag, het schip uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de echtgenoot wordt geëxploiteerd zodat het schip tot die onderneming behoort, de zetel en feitelijke leiding van die onderneming in Nederland zijn gelegen en dat in dit geval geen betekenis moet worden toegekend aan de zogenoemde E-106-verklaring van belanghebbende.

NTFR 2012/1234 - Vrijstellingsmethode niet van toepassing op Amerikaans deel van bestuurdersbeloning

ECLI:NL:RBARN:2012:BW3587, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 24-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is met ingang van 1 februari 2004 werkzaam als CEO bij C en vanaf 31 december 2003 als statutair bestuurder van de Amerikaanse werkmaatschappij van C. Eind 2004 heeft belanghebbende een additioneel belang in C verworven. Het verschil tussen de waarde in het economische verkeer (verwachtingswaarde) en de verkrijgingsprijs van deze aandelen is aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Op grond van een salary split is 15% toegerekend aan de VS. In geschil is op welke wijze de voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend.

NTFR 2012/1235 - Belastingplichtige woont niet op Bonaire maar in Nederland

ECLI:NL:HR:2012:BW5368, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012
Belanghebbende is gehuwd en werkzaam bij een bank. Hij heeft in 1997 een appartement op Bonaire gekocht. Volgens belanghebbende is hij per 1 januari 1998 inwoner van Bonaire. De inspecteur heeft de woonplaats op Bonaire bij brief van 13 september 1999 geaccepteerd. In 1998 heeft de echtgenote van belanghebbende een landgoed in Nederland gekocht en spoedig daarna weer verkocht. Belanghebbende heeft aangifte gedaan als buitenlands belastingplichtige naar een inkomen van negatief f 22.380. De primitieve aanslag is conform deze aangifte opgelegd. Naar aanleiding van de bevindingen van een FIOD-onderzoek heeft de inspecteur vervolgens het standpunt ingenomen dat belanghebbende inwoner van Nederland is en daarom als binnenlands belastingplichtig in de heffing moet worden betrokken. Daarom heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd die door de rechtbank in stand is gelaten. Hof Arnhem (NTFR 2011/1559) is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zowel naar nationaal Nederlands recht (art. 4 AWR) als voor de toepassing van de BRK als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. Daaraan doet de woonplaatsverklaring van de inspecteur niet af, omdat deze is gebaseerd op onjuiste informatie. Belanghebbende is derhalve binnenlands belastingplichtig. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de vereiste aangifte niet zou zijn gedaan, bestaat echter geen grond. Belanghebbende kon volgens het hof namelijk redelijkerwijs menen dat het aangegeven inkomen niet te laag was. Niettemin houdt de navorderingsaanslag ook in appel stand. Het van de bank genoten loon is terecht nagevorderd. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van hypotheekrente en restauratiekosten met betrekking tot het landgoed, omdat het landgoed niet als een bron van inkomen kan worden aangemerkt. Voorts bestaat, anders dan belanghebbende bepleit, geen ruimte voor aftrek van door belanghebbende betaalde premies voor een vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en Anw.

NTFR 2012/1236 - Door internetmarketingbedrijf ontvangen vergoedingen voor 'leads' zijn vrijgesteld

ECLI:NL:GHARN:2012:BW3414, datum uitspraak 11-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende drijft een internetmarketingbedrijf. Zij biedt op haar website aan consumenten de mogelijkheid om rentes te vergelijken en offertes aan te vragen bij financiële aanbieders. Indien de consument de keuze voor (een) bepaalde aanbieder(s) maakt, wordt deze informatie op een slechts voor die geselecteerde aanbieder(s) toegankelijk deel van een platform geplaatst. Via de website van belanghebbende wordt dan een ‘lead’ naar de desbetreffende aanbieder(s) verzonden. De aanbieder kan vervolgens tegen betaling de achtergelaten gegevens ophalen. Indien de consument geen keuze voor een bepaalde aanbieder maakt, komen zijn gegevens op een algemeen platform terecht. De aanbieders ontvangen dan via de website van belanghebbende een mail waarin wordt aangegeven dat er een nieuwe ‘lead’ beschikbaar is. Voor de aanbieders is het dan mogelijk de achtergelaten consumentengegevens tegen betaling te downloaden. In geschil is of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de voor de ‘leads’ ontvangen vergoeding. Hof Arnhem beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens het hof dient de prestatie van belanghebbende namelijk als bemiddeling inzake krediet te worden aangemerkt, welke prestatie is vrijgesteld.

NTFR 2012/1238 - Zaak over tariefindeling spelcomputers ná prejudiciële procedure door Hoge Raad verwezen naar feitenrechter

ECLI:NL:HR:2012:BW3283, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende (Sony Supply Chain Solutions) heeft aangiften voor het vrije verkeer gedaan van spelcomputers. De goederen zijn ingedeeld onder tariefpost 9504 10 00 (videospel voor gebruik met televisieontvanger) van de Gecombineerde nomenclatuur. Belanghebbende bepleit indeling onder post 8471 49 90. Zij beroept zich daarbij onder meer op een bindende tariefinlichting (bti) die door de Britse douaneautoriteiten voor dezelfde goederen is afgegeven aan een Britse vennootschap die tot hetzelfde concern als belanghebbende behoort en op door het Handboek Douane gewekt vertrouwen. Na het stellen van prejudiciële vragen door de Hoge Raad (NTFR 2010/1026) en beantwoording daarvan door het HvJ (7 april 2011, zaak C-153/10), oordeelt de Hoge Raad in het onderhavige arrest dat aan het Handboek Douane geen vertrouwen kan worden ontleend dat de douaneautoriteiten de goederenindeling zoals vermeld in de aan de opdrachtgever van belanghebbende verstrekte bti zouden volgen. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat belanghebbende bij het doen van de aangiften niet geacht kan worden als vertegenwoordiger van haar opdrachtgever te zijn opgetreden.

NTFR 2012/1239 - Teruggaaf accijns kan niet hoger zijn dan het voldane bedrag

ECLI:NL:HR:2012:BU8250, datum uitspraak 20-04-2012, publicatiedatum 20-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende drijft een groothandel in alcoholhoudende dranken. Zij heeft een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (agp). Kort vóór een verhoging van het accijnstarief (per 1 januari 2003) heeft belanghebbende een partij alcoholhoudende dranken verkocht en uitgeslagen uit haar agp. Daarbij is accijns voldaan tegen het toen nog geldende lagere tarief. Ook heeft zij in die periode een partij veraccijnsde dranken (lage tarief) van derden ingekocht, maar (nog) niet ingeslagen in haar agp. Enige maanden na de accijnsverhoging heeft belanghebbende een groot gedeelte van de partij dranken die zij had verkocht, teruggekocht en weer ingeslagen in haar agp. Ook heeft zij toen een groot gedeelte van de van derden ingekochte partij dranken in haar agp ingeslagen. In verband met de (weder)inslag van deze partijen dranken heeft zij accijns teruggevraagd (en -gekregen) naar het inmiddels geldende hogere tarief. De inspecteur heeft vervolgens nageheven voor het verschil tussen het hogere en lagere tarief voor voormelde teruggaven. Volgens Hof Den Bosch is dat terecht. Volgens het hof kan en moet art. 71 Wacc, op welk artikel de door belanghebbende gevraagde teruggaaf is gegrond, worden uitgelegd in overeenstemming met art. 22, lid 5, Richtlijn 92/12/EEG, waarin is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de teruggaaf van de accijns niet hoger is dan het daadwerkelijk voldane bedrag. De Hoge Raad deelt de visie van het hof. Art. 32 Uitv.besl. accijns en art. XXV1b Belastingplan 2003 – zijnde bewijsregels – maken geen inbreuk op genoemd art. 71.

NTFR 2012/1242 - Vanuit AWBZ gefinancierde instelling heeft geen recht op teruggaaf energiebelasting

ECLI:NL:GHARN:2012:BW2246, datum uitspraak 03-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende exploiteert een woon-, zorg- en activiteitencentrum voor ouderen met lichamelijke en/of psychische problemen. Zij wordt hoofdzakelijk gefinancierd uit de AWBZ. Belanghebbende heeft teruggaaf geclaimd van energiebelasting. De inspecteur heeft die teruggaaf niet verleend. Volgens het hof is dat terecht. Nu de werkzaamheden van belanghebbende hoofdzakelijk worden gefinancierd uit de AWBZ, is zij volgens het hof namelijk in meer dan beperkte mate werkzaam op het gebied van gezondheidszorg. Alsdan bestaat geen recht op teruggaaf van energiebelasting.

NTFR 2012/1244 - Leges ter zake van een principeverzoek zijn terecht geheven

ECLI:NL:GHSGR:2011:BV0345, datum uitspraak 30-11-2011, publicatiedatum 06-01-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende heeft een verzoek ingediend betreffende het bouwen van een bedrijfsverzamelgebouw op een haar daartoe van gemeentewege toegezonden formulier met de kop ‘Principeverzoek’. In geschil is of de inspecteur voor de behandeling van het verzoek terecht leges heeft berekend. Hof Den Haag sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat de leges terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht. Daarbij overweegt het hof dat belanghebbende een professionele speler is op de markt van de onroerende zaken en uit dien hoofde bekend mag worden verondersteld met het feit dat dienstverlening van de zijde van de gemeente in beginsel tot het in rekening brengen van aan die zijde gemaakte kosten leidt. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om, alvorens zij zich met een verzoek richt tot de gemeente, zich te vergewissen of en zo ja tot welk bedrag aan de door de gemeente te verrichten dienst kosten zijn verbonden. De ter zake van dienstverlening door de gemeente te belopen kosten kunnen door een ieder worden ontleend aan de gepubliceerde heffingsverordening waarin is omschreven ter zake van welke diensten en tot welke bedragen leges in rekening worden gebracht. Het hof is dan ook van oordeel dat het primaire beroep van belanghebbende waaronder mede begrepen een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, niet slaagt.

NTFR 2012/1246 - Ook een niet meer bestaande rechtspersoon kan aansprakelijk worden gesteld

ECLI:NL:HR:2012:BW5403, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende heeft in 2000 en 2001 personeel ingeleend van A bv. A bv is op 30 januari 2003 wegens gebrek aan baten ontbonden. Aan A bv zijn nadien over de tijdvakken 2000 en 2001 naheffingsaanslagen OB en LB/PVV opgelegd. Belanghebbende is in 2005 opgehouden te bestaan. Bij beschikking van 24 januari 2007 heeft de ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld voor niet-betaalde belastingschulden van A bv. De Hoge Raad oordeelt in navolging van Hof Den Haag (1 april 2011, nr. 10/00170, NTFR 2011/1048) dat de omstandigheid dat de beschikking is genomen nadat belanghebbende was opgehouden te bestaan, niet de geldigheid van die beschikking aantast. De bekendmaking als bedoeld in art. 49, lid 3, IW 1990 is voor een rechtsgeldige vaststelling van de beschikking geen vereiste. Voor de aansprakelijkstelling van een niet meer bestaande rechtspersoon is evenmin vereist dat eerst heropening van de vereffening van die rechtspersoon wordt verzocht.

NTFR 2012/1247 - Belanghebbende functioneerde niet als bestuurder; aansprakelijkstelling onterecht

ECLI:NL:GHSGR:2012:BV2810, datum uitspraak 18-01-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 20, gepubliceerd op 18-05-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor door de bv verschuldigde en onbetaald gebleven loonheffingen over de maandtijdvakken juli 2007 tot en met december 2007 inclusief boeten, invorderingsrente en vervolgingskosten. In geschil is of deze aansprakelijkstelling terecht is. Hof Den Haag volgt het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de periode dat hij als (middellijk) bestuurder van de bv stond ingeschreven niet als zodanig heeft gefunctioneerd en dat de ontvanger het tegendeel niet heeft bewezen. Uit het dossier komt niet naar voren dat belanghebbende na de genoemde periode van inschrijving enige handeling heeft verricht die verder strekt dan de advisering en bijstand van bestuurder X toen betalingsmoeilijkheden ontstonden bij de bv. Uit het geven van een dergelijk advies en het verrichten van bijstand kan volgens het hof niet worden afgeleid dat belanghebbende handelingen als bestuurder heeft verricht. Belanghebbende is dus ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde loonbelastingschulden van de bv.