NTFR 2013/86 - Ook bij een machtiging voor toepassing van een verleggingsregeling moeten Unierechtelijke beginselen in acht worden genomen
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersBLV, een belastingplichtige in de bouwsector, heeft in september 2004 Rolf & Co. opdracht gegeven een woonhuis met zes appartementen te realiseren, ter zake waarvan 17 november 2005 een eindfactuur is uitgereikt met ‘btw verlegd’. Aanvankelijk verklaart BLV tegenover de Duitse fiscus dat zij is gehouden de btw te voldoen over deze in het boekjaar 2005 verrichte prestatie. Later betoogt zij dat niet is voldaan aan de voorwaarden dat zij belastingschuldige is, aangezien Duitsland volgens het recht van de Unie niet gemachtigd is te bepalen dat niet de prestatieverrichter, maar de afnemer de btw dient te betalen. In de volgende procedure antwoordt het Hof van Justitie op vragen van de Duitse verwijzende rechter dat art. 2, punt 1, Beschikking 2004/290/EG, waarbij Duitsland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van art. 21 Zesde Richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘bouwwerkzaamheden’, naast de handelingen die worden aangemerkt als diensten zoals die zijn gedefinieerd in art. 6, lid 1, Zesde Richtlijn, ook de handelingen omvat die leveringen van goederen in de zin van art. 5, lid 1, Zesde Richtlijn vormen. Deze beschikking moet aldus worden uitgelegd dat Duitsland het recht heeft van de bij deze beschikking verleende machtiging slechts gedeeltelijk gebruik te maken voor bepaalde subgroepen, zoals specifieke soorten bouwwerkzaamheden, en voor prestaties ten behoeve van bepaalde ontvangers. Bij de vaststelling van deze subgroepen dient deze lidstaat het beginsel van fiscale neutraliteit en de algemene beginselen van het recht van de Unie, waaronder met name het evenredigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel, in acht te nemen. Het is aan de verwijzende rechter, rekening houdend met alle relevante omstandigheden rechtens en feitelijk, na te gaan of dat het geval is en de maatregelen te treffen die nodig zijn om de schadelijke gevolgen op te heffen van een toepassing van de desbetreffende bepalingen die in strijd is met het evenredigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.