Aflevering 2

Gepubliceerd op 10 januari 2013

NTFR 2013/53 - Compartimentering zonder overgangsrecht?

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Het interessantste VPB-arrest van 2013 wordt, denk ik, de zaak 11/04538.Op 12 oktober 2012 heeft A-G Wattel in deze zaak geconcludeerd (NTFR 2012/2592). Schematisch gaat het in deze zaak om het volgende:

NTFR 2013/54 - Uitvoeringsregeling verplicht gebruik burgerservicenummer

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 geschreven door mr. E. Thomas
De staatssecretaris van Financiën heeft een Uitvoeringsregeling verplicht gebruik burgerservicenummer gepubliceerd (besluit van 21 december 2012, nr. DB 2012/414M, hierna: de nieuwe uitvoeringsregeling). De nieuwe uitvoeringsregeling vervangt de Uitvoeringsregeling verplicht gebruik burgerservicenummer in beleidsregels van de rijksbelastingdienst, van 29 mei 2009 (Stcrt. 2009, 107, hierna: de oude uitvoeringsregeling).

NTFR 2013/57 - Landbouwvrijstelling van toepassing bij overbrenging van grond naar privé in 2002

ECLI:NL:PHR:2012:BY6883, datum uitspraak 27-11-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende dreef samen met zijn echtgenote in maatschapsverband een agrarische onderneming. Bij de staking van de onderneming heeft belanghebbende een bouwkavel aan het ondernemingsvermogen onttrokken en een vergoeding voor belastingschade ontvangen. Het eerste geschilpunt betreft de vraag of en in hoeverre de onttrekking van de bouwkavel belast is. Het tweede geschilpunt betreft de vraag of de ontvangen vergoeding uit de Regeling bedrijfshervestiging en -beëindiging (Rbb) onbelast dient te blijven. A-G Niessen heeft conclusie genomen.

NTFR 2013/58 - Onzakelijke leningen vanwege dunne kapitalisatie, verpanding van activa en achterstelling I

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3211, datum uitspraak 13-09-2012, publicatiedatum 21-11-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
A houdt alle aandelen in belanghebbende en in Y bv. Door tussenkomst van Q Holding heeft belanghebbende een derde van de aandelen in Q bv gekocht. De koopsom is geheel gefinancierd met achtergestelde leningen. In 2004 heeft D Holding alle aandelen verkregen in Q Holding. Belanghebbende verkreeg geen aandelen in D Holding. De overige aandeelhouders in Q Holding verkregen wel aandelen in D Holding, waarvoor een financiering nodig was. Belanghebbende heeft in 2006 haar vorderingen op D Holding overgedragen aan Y. Het verlies heeft zij in aftrek gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de leningen van belanghebbende voor fiscale doeleinden als leningen kwalificeren. Vaststaat dat D Holding in extreme mate met vreemd vermogen werd gefinancierd, dat alle activa aan de Rabobank waren verpand en dat de aandeelhoudersleningen zijn achtergesteld bij de lening van de Rabobank. Uit deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de geldleningen zijn verstrekt op voorwaarden die door een onafhankelijke derde onder de gegeven omstandigheden niet zouden zijn aanvaard en dat het aanvaarden van die voorwaarden slechts is te verklaren uit aandeelhoudersmotieven. Beide leningen zijn dan ook onzakelijk zodat het verlies niet ten laste van de winst mag worden gebracht. Hierbij maakt het niet uit dat het verlies zich manifesteert bij de verkoop van die vorderingen aan een derde.

NTFR 2013/61 - Vrijgesteld indirect overheidslichaam heeft recht op afdrachtvermindering zeevaart

ECLI:NL:PHR:2012:BY6065, datum uitspraak 22-11-2012, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende, een niet-belastingplichtig indirect overheidslichaam, houdt zich bezig met onderzoek op zee. In geschil is of belanghebbende voor een van haar drie schepen in aanmerking komt voor de afdrachtvermindering zeevaart. Voor de toepassing hiervan zijn conform art. 1 WVA drie voorwaarden van belang:

NTFR 2013/67 - Overeenkomst leidt tot (gedeeltelijke) afkoop van alle aanspraken van bestuurder

ECLI:NL:HR:2012:BY6925, datum uitspraak 21-12-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende (1933) is bestuurder van een bv, waarvan de aandelen in handen zijn van zijn kinderen. Hij heeft in totaal vier aanspraken op de bv, een saldolijfrente, een pensioenrecht en een tweede en derde lijfrente. De gezamenlijke fiscale balanswaarde van voormelde verplichtingen bedraagt per 1 januari 2003 € 666.638. De totale verplichtingen van de bv belopen op 1 januari 2003 € 678.301 en de bezittingen € 363.174. Bij overeenkomst van 12 september 2003 is de saldolijfrente per 1 januari 2003 omgezet van een levenslange naar een tijdelijke saldolijfrente, eindigend uiterlijk op 1 april 2008. Belanghebbende ontvangt hiervoor in 2003 een (onbelaste) afkoopsom van € 218.430. Op 9 november 2004 ziet belanghebbende – zonder vergoeding – af van het restant van de saldolijfrente. In 2009 beschikte de bv niet langer over de financiële middelen om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen en is in 2010 geliquideerd.

NTFR 2013/71 - Afwaardering ex art. 13ca Wet VPB 1969 niet toegestaan omdat het zesde jaar aan de orde is

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4675, datum uitspraak 20-11-2012, publicatiedatum 30-11-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende heeft via een juridische (af)splitsing en de vorming van verschillende fiscale eenheden in 2000 deelnemingen verworven. Zij wenst hierop in het onderhavige boekjaar een afwaarderingsverlies op de voet van art. 13ca Wet VPB 1969 te nemen. De inspecteur is daarmee niet akkoord gegaan. Volgens het hof is dat terecht, omdat het onderhavige boekjaar het zesde jaar is. Anders dan belanghebbende betoogt, dient onder ‘jaar’ niet te worden verstaan ‘kalenderjaar’ maar ‘boekjaar’.

NTFR 2013/74 - Voor beroep tegen niet tijdig nemen van besluit is ingebrekestelling vereist

ECLI:NL:PHR:2012:BY5323, datum uitspraak 21-11-2012, publicatiedatum 07-12-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft tussen 21 februari 2008 en 30 juni 2009 bij aangiften OB zestien verzoeken om teruggaaf gedaan. Omdat de inspecteur op deze teruggaafverzoeken nog geen beschikkingen had genomen, heeft belanghebbende per verzoek beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit. Daarop ziet deze procedure.

NTFR 2013/75 - Bemiddelaar bij verkoop van huizen in Spanje en verkoper van exclusieve auto’s heeft niet aan zijn administratieplicht voldaan

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3875, datum uitspraak 18-10-2012, publicatiedatum 28-11-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende bemiddelt bij de verkoop van huizen in Spanje en handelt in tweedehands auto’s. Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Hof Amsterdam is van oordeel dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de administratie- en aangifteplicht en dat de aanslagen dan ook terecht met omkering van de bewijslast zijn opgelegd. Voorts oordeelt het hof dat belanghebbende niet ervan heeft doen blijken dat de uitspraken op bezwaar ter zake van de in aanmerking genomen inkomsten, verband houdend met de verkoop van appartementen in Spanje, onjuist zijn. Het hof ziet in hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd op het punt van de redelijkheid van de door de inspecteur gedane schatting in beperkte mate reden om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. Het hof gaat uit van de (niet door de inspecteur betwiste) stelling van belanghebbende dat het negatieve kassaldo ten hoogste f 160.320 is geweest, omdat sprake is geweest van samenhangende transacties. De stelling dat de ter zake van de autohandel toegepaste globalisatieregeling tot een voorziening leidt, is verworpen. De op de jaren 2000-2002 betrekking hebbende nageheven omzetbelasting komt naar oordeel van het hof nog in aftrek van de winst van die jaren. De bijtelling gebruikelijk loon is in stand gebleven. De in stand gebleven vergrijpboetes zijn, voor zover die in hoger beroep nog in geschil waren, door het hof verminderd vanwege de toepassing van de ‘omkering van de bewijslast’ en een overschrijding van de ‘redelijke termijn’.

NTFR 2013/76 - Het hof wijst de zaak terug omdat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY2886, datum uitspraak 25-10-2012, publicatiedatum 14-11-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
In beroep bij Rechtbank Haarlem heeft de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen wegens een gebrekkige motivering. Het hof is van oordeel dat dit onjuist is. De rechtbank had de inspecteur moeten verzoeken om de ontbrekende stukken van het geding te overleggen, of – indien de inspecteur dit weigert – had moeten onderzoeken of een dergelijke weigering van de inspecteur gerechtvaardigd is. Ook in hoger beroep heeft de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank, omdat de rechtbank deze opnieuw moet behandelen nu de rechtbank niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte en om die reden niet aan een (volledige) inhoudelijke behandeling van het beroep is toegekomen. Indien het hof de zaken zonder terugwijzing naar de rechtbank zelf zou afdoen (en zelf de op de zaak betrekking hebbende stukken die nog ontbreken zou opvragen) heeft dit een (ongewenst) verlies van een feitelijke instantie tot gevolg.

NTFR 2013/77 - Inspecteur hoeft niet gelijktijdig – in één geschrift – uitspraken op bezwaar te doen bij samenhangende besluiten

ECLI:NL:GHARN:2012:BY6194, datum uitspraak 04-12-2012, publicatiedatum 14-12-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
De inspecteur heeft ambtshalve aan belanghebbende een aanslag VPB voor het jaar 2009 opgelegd met een verzuimboete. Voorts is belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft tegen de drie beschikkingen bezwaar aangetekend. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 29 juli 2011 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de aanslag en beschikking heffingsrente afgewezen. Met dagtekening 10 augustus 2011 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan inzake de boetebeschikking. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken inzake de aanslag en heffingsrente op 16 september 2011 beroep ingediend. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het hof is dat terecht. De inspecteur is namelijk gerechtigd, zoals hier is geschied, om de uitspraken op bezwaar niet te vervatten in één geschrift. De beroepstermijn inzake de aanslag en beschikking heffingsrente is niet aangevangen – zoals belanghebbende betoogt – nadat uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking is gedaan. Het beroep is – onverschoonbaar – te laat ingediend bij de rechtbank, aldus het hof.

NTFR 2013/78 - Voorbehoud in vaststellingsovereenkomst vormt geen prematuur bezwaar

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4677, datum uitspraak 20-11-2012, publicatiedatum 30-11-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende heeft op 6 februari 2008 een vaststellingsovereenkomst gesloten inzake een (verzwegen) buitenlandse bankrekening. Daarin is een voorbehoud gemaakt met betrekking tot het aanwenden van rechtsmiddelen inzake de kwestie van de verlengde navorderingstermijn en het evenredigheidsbeginsel. De navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000 (zonder boete) is met dagtekening 30 mei 2008 aan belanghebbende opgelegd. Bij brief van 16 juli 2010 heeft belanghebbende erover geklaagd dat de inspecteur niet voortvarend heeft gehandeld. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit geschrift een bezwaarschrift vormt dat echter te laat is ingediend. Anders dan belanghebbende stelt kan het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen voorbehoud niet als een prematuur bezwaar worden bestempeld. De termijnoverschrijding acht het hof niet verschoonbaar. Belanghebbende, die werd vertegenwoordigd door een professionele belastingadviseur, kon redelijkerwijs niet hebben gedwaald over de status van het voorbehoud. Het bezwaar is niet-ontvankelijk. Ten overvloede overweegt het hof nog dat de inspecteur hier voortvarend genoeg heeft gehandeld.

NTFR 2013/79 - Informatiebeschikkingen zijn terecht aan belanghebbende afgegeven

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. M.J. Hamer
In het kader van het project Bank Zonder Naam heeft de inspecteur renseignementen op naam van belanghebbende ontvangen. De inspecteur heeft aan belanghebbende met betrekking tot de belastingjaren vóór 2008 hierover diverse vragen aan belanghebbende gesteld. Belanghebbende heeft daarbij steeds ontkend een rekening bij Van Lanschot in Luxemburg te hebben (gehad). De inspecteur heeft met betrekking tot de aangiften 2008 tot met 2010 verzocht om nadere gegevens van de rekening bij Van Lanschot in Luxemburg. Belanghebbende heeft in zijn reactie daarop herhaald dat hij geen rekening heeft (gehad) bij Van Lanschot in Luxemburg. Vervolgens heeft de inspecteur de informatiebeschikkingen aan belanghebbende afgegeven. Volgens de rechtbank zijn de informatiebeschikkingen terecht afgegeven. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende rekeninghouder bij Van Lanschot in Luxemburg is (geweest). Gelet op de renseignementen en de door de inspecteur uitgevoerde identificatie, die erin resulteerde dat belanghebbende als (mede-)rekeninghouder kon worden aangewezen, was er voldoende aanleiding om aan belanghebbende nadere inlichtingen omtrent die rekening te vragen. Nu belanghebbende niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, zijn de informatiebeschikkingen terecht afgegeven.

NTFR 2013/80 - Informatiebeschikking terecht vastgesteld

ECLI:NL:RBARN:2012:BY3601, datum uitspraak 20-11-2012, publicatiedatum 20-11-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
De inspecteur heeft via een anonieme tipgever en bankoverzichten informatie verkregen over vermogensbestanddelen van belanghebbende bij banken in Zwitserland, Luxemburg en Duitsland. De inspecteur heeft belanghebbende daarop verzocht bij de desbetreffende banken informatie op te vragen en afschriften van haar bank- en spaarrekening bij de ING Bank Nederland te verstrekken. Het daarop volgende verzoek van de gemachtigde van belanghebbende om inzage is afgewezen. De inspecteur heeft vervolgens een informatiebeschikking vastgesteld. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/81 - Voortgang nieuwe BRK met Curaçao; toepassing art. 35a huidige BRK

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013
In december 2011 is tussen Curaçao en Nederland op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over een nieuwe bilaterale regeling ter voorkoming van dubbele belasting tussen beide landen (zie NTFR 2011/2855). Deze regeling gaat in de verhouding tussen beide landen de huidige BRK vervangen. Volgens de onderhavige internationale fiscale mededeling hebben diverse vervolgbesprekingen in 2012 over de concrete invulling geresulteerd in goede vooruitzichten op totstandkoming van de nieuwe bilaterale regeling in de loop van 2013. De nieuwe bilaterale regeling, die de formele status zal krijgen van een Rijkswet, dient nog in beide landen het parlementaire traject te doorlopen. De verwachting is dat de nieuwe bilaterale regeling vanaf 1 januari 2014 zal gaan gelden. In 2013 blijft, vooruitlopend op de nieuwe bilaterale regeling, art. 35a van de huidige BRK achterwege met betrekking tot de toepassing van art.17, lid 3, onderdeel b, Wet VPB 1969, met dien verstande dat dit laatste artikel niet wordt toegepast.

NTFR 2013/82 - Belanghebbende is te kwader trouw door verkapte dividenduitkeringen niet aan te geven

ECLI:NL:HR:2012:BY6905, datum uitspraak 21-12-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, een Nederlander die (ook) in Spanje verblijft, is enig aandeelhouder en directeur van C Ltd. C houdt zich bezig met het detacheren van bouwpersoneel naar Nederland. Belanghebbende heeft aanzienlijke sommen contante gelden opgenomen van de bankrekening van C. Hof Arnhem (30 november 2010, nr. 09/00271 t/m 09/00273, NTFR 2011/77) heeft geoordeeld dat belanghebbende naar Nederlands recht inwoner van Nederland is en naar Spaans recht inwoner van Spanje, dat hij op grond van het verdrag inwoner van Spanje is, dat de werkelijk leiding van C in Nederland is gelegen en dat de contante opnamen als inkomen uit aanmerkelijk belang (verkapt dividend) moeten worden aangemerkt waarover Nederland 15% belasting mag heffen. Verder heeft het hof geoordeeld dat aan het vereiste voor navordering is voldaan. Belanghebbende kan immers kwade trouw worden verweten, omdat hij de inspecteur opzettelijk informatie heeft onthouden over de verkapte dividenduitkeringen. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel over de kwade trouw. Verder merkt de Hoge Raad nog op dat nu belanghebbende naar Nederlands recht inwoner is van Nederland, de inspecteur terecht aangiftebiljetten voor binnenlandse belastingplichtigen heeft uitgereikt. Dat belanghebbende voor toepassing van het verdrag in Spanje woont, doet daaraan niet af.

NTFR 2013/83 - Nederland heeft heffingsrecht over aan inwoner van Thailand betaalde FPU-uitkering

ECLI:NL:HR:2013:BY2691, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende ontvangt een FPU-uitkering van het ABP. Het recht op deze uitkering heeft belanghebbende opgebouwd door zijn werkzaamheden voor A van 1 september 1968 tot en met 30 september 2002. Tot 27 december 2000 heeft belanghebbende in Nederland gewoond. Sindsdien is hij woonachtig in Thailand. In geschil is of Nederland heffingsbevoegd is over de uitkeringen. Het hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.

NTFR 2013/85 - HvJ verbiedt Duitse invulling van criteria voor erkenning van instellingen in de zorgvrijstelling

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Zimmermann, gediplomeerd verpleegster en in 1992 als leidinggevende verpleegster werkzaam bij een centrum voor maatschappelijk werk, verzorgt sinds begin 1993, op zelfstandige basis, individuele patiënten en laat zich op 1 juni 1993 inschrijven als ambulante verpleegdienst. Ingevolge haar verzoek van 27 augustus 1993 wordt zij op 1 oktober 1993 voor de verleende thuiszorgprestaties door het ziekenfonds erkend. In haar aangiften over 1993 en 1994 vermeldt zij dat haar prestaties zijn vrijgesteld. De Duitse fiscus constateert dat in 1993 in totaal 76 personen zijn behandeld, van wie 52 personen (of 68%) betaalden zonder dat zij door de sociale zekerheid waren gedekt en acht de vrijstelling niet van toepassing omdat, bemeten naar het voorafgaande kalenderjaar, niet is voldaan aan de in de Duitse wetgeving gestelde norm van dekking door de sociale zekerheid van twee derde.

NTFR 2013/86 - Ook bij een machtiging voor toepassing van een verleggingsregeling moeten Unierechtelijke beginselen in acht worden genomen

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
BLV, een belastingplichtige in de bouwsector, heeft in september 2004 Rolf & Co. opdracht gegeven een woonhuis met zes appartementen te realiseren, ter zake waarvan 17 november 2005 een eindfactuur is uitgereikt met ‘btw verlegd’. Aanvankelijk verklaart BLV tegenover de Duitse fiscus dat zij is gehouden de btw te voldoen over deze in het boekjaar 2005 verrichte prestatie. Later betoogt zij dat niet is voldaan aan de voorwaarden dat zij belastingschuldige is, aangezien Duitsland volgens het recht van de Unie niet gemachtigd is te bepalen dat niet de prestatieverrichter, maar de afnemer de btw dient te betalen. In de volgende procedure antwoordt het Hof van Justitie op vragen van de Duitse verwijzende rechter dat art. 2, punt 1, Beschikking 2004/290/EG, waarbij Duitsland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van art. 21 Zesde Richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘bouwwerkzaamheden’, naast de handelingen die worden aangemerkt als diensten zoals die zijn gedefinieerd in art. 6, lid 1, Zesde Richtlijn, ook de handelingen omvat die leveringen van goederen in de zin van art. 5, lid 1, Zesde Richtlijn vormen. Deze beschikking moet aldus worden uitgelegd dat Duitsland het recht heeft van de bij deze beschikking verleende machtiging slechts gedeeltelijk gebruik te maken voor bepaalde subgroepen, zoals specifieke soorten bouwwerkzaamheden, en voor prestaties ten behoeve van bepaalde ontvangers. Bij de vaststelling van deze subgroepen dient deze lidstaat het beginsel van fiscale neutraliteit en de algemene beginselen van het recht van de Unie, waaronder met name het evenredigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel, in acht te nemen. Het is aan de verwijzende rechter, rekening houdend met alle relevante omstandigheden rechtens en feitelijk, na te gaan of dat het geval is en de maatregelen te treffen die nodig zijn om de schadelijke gevolgen op te heffen van een toepassing van de desbetreffende bepalingen die in strijd is met het evenredigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.

NTFR 2013/87 - Leegstand is een voor de herzieningsregels relevante wijziging in gebruik

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende heeft een kantoorpand laten bouwen dat in 2003 is opgeleverd. Na de oplevering is het pand tot 1 augustus 2008 vrijgesteld van btw verhuurd. Daarom was belanghebbende in 2003 op grond van de integratieheffing btw verschuldigd. Van 1 augustus 2008 tot 30 juni 2011 heeft het pand leeggestaan. Het pand is via een makelaar te huur aangeboden, waarbij belaste verhuur als uitgangspunt werd genomen. Vanaf 1 juli 2011 wordt het pand belast verhuurd. In de btw-aangifte over het vierde kwartaal van 2010 heeft belanghebbende 1/10 deel van de bij oplevering betaalde btw als voorbelasting in aanmerking genomen. De inspecteur heeft daarop een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/88 - Nieuw besluit vrijstelling AWBZ- en Wmo- geïndiceerde zorg

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 geschreven door E.H. van den Elsen
De vrijstelling van btw voor diensten op het gebied van de AWBZ- en de Wmozorg verwijst naar het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit besluit wijzigt met ingang van 1 januari 2013. De gevolgen van deze wijziging voor de vrijstelling voor diensten op het gebied van de AWBZ- en de Wmozorg voor de btw-heffing zijn nog niet wettelijk uitgewerkt. De staatssecretaris keurt daarom goed dat de vrijstelling tot nader order van toepassing blijft op de diensten op het gebied van de AWBZ- en de Wmozorg die tot 1 januari 2013 onder de reikwijdte vielen van de omzetbelastingvrijstelling.

NTFR 2013/89 - Nieuw besluit medische vrijstelling

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 geschreven door E.H. van den Elsen
De medische vrijstelling van btw wordt met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Dit besluit gaat in op de gevolgen van de wetswijziging voor de toepassing van de vrijstelling. In dit besluit is het bestaande beleid over de (para)medische dienstverlening opgenomen dat na 1 januari 2013 nog actueel is. Dit besluit bevat een voorlopige goedkeuring voor een aantal aangewezen beroepen, een goedkeuring voor toepassing van de kleine ondernemersregeling voor bepaalde beroepsbeoefenaren en een goedkeuring voor arbodienstverlening.

NTFR 2013/90 - Nieuw besluit vrijstelling fondswerving en kantines

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De Wet OB 1968 regelt een vrijstelling voor fondswervende activiteiten door organisaties die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld van de heffing van btw. Dit besluit is een actualisering van het besluit van 20 december 2011. Actualisering was nodig in verband met ontwikkelingen in jurisprudentie en wijzigingen in wetgeving en beleid.

NTFR 2013/91 - Ontvanger kan natuurlijk persoon/bestuurder aanspreken voor belastingschuld cv zonder eerst tussenliggend lichaam aansprakelijk te stellen

Aflevering 2, gepubliceerd op 10-01-2013 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende was in 2007 onmiddellijk en middellijk aandeelhouder in en bestuurder van een aantal bv’s, de C-groep. Eén van deze bv’s bezit een stuk bouwgrond. Belanghebbende heeft met een bouwbedrijf een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het oog op het voor gemeenschappelijke rekening ontwikkelen, bouwen en verkopen van een appartementencomplex op het stuk bouwgrond. Daartoe is een commanditaire vennootschap opgericht. Beherend vennoot en bestuurder van de cv, en gerechtigd tot 2% van de resultaten, is H bv. De aandelen in H bv behoren voor 50% toe aan de C-groep. De cv heeft de verschuldigde omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2008 niet voldaan. De inspecteur heeft daarom een naheffingsaanslag opgelegd. Begin 2009 is het bouwbedrijf failliet verklaard. Het bouwproject is door de C-groep overgenomen. De cv heeft haar activiteiten gestaakt maar is niet geliquideerd. De cv heeft de naheffingsaanslag niet voldaan. De ontvanger heeft daarom belanghebbende aansprakelijk gesteld. In geschil is of de ontvanger belanghebbende terecht op grond van art. 33 IW 1990 aansprakelijk heeft gesteld, zonder eerst H bv aansprakelijk te stellen.