NTFR 2014/2882 - Auto is niet verstrekt in verband met het verrichten van werkzaamheden
ECLI:NL:GHARL:2014:7457, datum uitspraak 30-09-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. J. RollemanAan belanghebbende, X bv, is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd. B is in loondienst bij belanghebbende. Aan B is op 17 augustus 2007 een auto ter beschikking gesteld door E bv. Op die datum bestond er geen aandeelhoudersrelatie tussen belanghebbende en B. Op 3 oktober 2008 heeft D bv de aandelen in belanghebbende (terug)gekocht. De aandelen in D bv worden gehouden door E bv, waarvan alle aandelen worden gehouden door B. In geschil is of in de opgelegde naheffingsaanslag terecht de bijtelling privégebruik auto over de periode van 3 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 is meegenomen. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Het hof overweegt dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van art. 13bis, lid 1, Wet LB 1964 ‘het ter beschikking gesteld hebben gekregen’ gelijkstaat aan het mogen gebruiken van de auto vanaf het moment van terbeschikkingstelling. Het hof stelt vast dat B op 17 augustus 2007 in dienstbetrekking werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende verrichte, maar dat er tussen hen geen aandeelhoudersrelatie bestond. Vaststaat ook dat in de arbeidsovereenkomst, zoals gewijzigd op 5 juli 2005, expliciet is opgenomen dat belanghebbende aan B geen auto ter beschikking zal stellen. Door de verwerving van de aandelen in belanghebbende door D bv op 3 oktober 2008 is een concernverband tussen E bv en belanghebbende ontstaan. Vanaf dat moment is weliswaar de terbeschikkingstelling van de auto door E bv gecontinueerd, evenwel zonder dat bij die gelegenheid een wijziging in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen of beoogd. Reeds daarom kan bezwaarlijk zonder meer worden aangenomen dat met de enkele verwerving van de aandelen in belanghebbende de auto vanaf dat moment geacht moet worden niet langer op grond van privé-overwegingen, maar in verband met het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende ter beschikking is gesteld. HR 1 november 2000, nr. 361, NTFR 2000/1621 doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. In het onderhavige geval is, anders dan in het door de Hoge Raad berechte geval, geen sprake van een situatie waarin een werknemer in verband met zijn dienstbetrekking een voordeel geniet van een ander dan de werkgever.