Aflevering 41

Gepubliceerd op 13 oktober 2016

NTFR 2016/2452 - Computer says no...

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2016 geschreven door mr. W.E. Nent-Vroomen
Kent u dat gevoel? Van totale machteloosheid? Als u belt met een helpdesk en een alleraardigste en zeer behulpzame helpdeskmedewerker aan de lijn krijgt, die echter op al uw frustraties antwoordt ‘ik snap u wel mevrouw, maar mijn computer zegt dit …’

NTFR 2016/2454 - Bij onttrekking van bedrijfsmiddel wordt voor dotatie aan herinvesteringsreserve uitgegaan van hogere waarde in economische verkeer

ECLI:NL:HR:2016:2080, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2016 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende, een bv, heeft panden verkocht aan zijn dga voor een prijs die niet zakelijk is. Het verschil tussen de overeengekomen prijs en een zakelijke prijs is tot de winst gerekend. In geschil is of belanghebbende het bedrag van de winstcorrectie kan toevoegen aan een herinvesteringsreserve (HIR). Hof Den Haag (18 augustus 2015, nr. 14/00629, NTFR 2015/2420) heeft geoordeeld dat het bedrag van de uitdeling niet aan een HIR kan worden toegevoegd, aangezien op het moment van het vervreemden van de panden de bedoeling bestond de dga te bevoordelen en deze bevoordelingsbedoeling alsmede de daarmee verband houdende vermogensverschuiving het bestaan van een voornemen tot herinvesteren uitsluiten. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de aanwending van de opbrengst bij vervreemding van een bedrijfsmiddel een aanwijzing kan vormen omtrent het bestaan van een voornemen tot herinvestering, maar bij de beoordeling daarvan niet bepalend is. Ook indien de bij de vervreemding verkregen middelen niet langer voor herinvestering beschikbaar zijn, kunnen er overigens aanwijzingen bestaan dat een herinvesteringsvoornemen (uit andere middelen) aanwezig is. Het hof had derhalve uit de bevoordelingsbedoeling en de daarmee verband houdende vermogensverschuiving naar de dga niet zonder meer mogen concluderen dat belanghebbende geen voornemen had tot herinvestering. De Hoge Raad overweegt verder dat wordt teruggekomen van HR 18 maart 1970, nr. 16.322, BNB 1970/93 en dat als in de vervreemding van een bedrijfsmiddel een winstuitdeling besloten ligt, voor het begrip ‘opbrengst’ in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001 moet worden uitgegaan van de hogere waarde in het economische verkeer. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of sprake is van een voornemen tot herinvestering.

NTFR 2016/2462 - Btw-vrijstelling voor werkgevers- en werknemersorganisaties

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2016 geschreven door mr. A. Vroon
Dit besluit vervangt en actualiseert het besluit van 27 november 2006, nr. CPP2006/2572M, NTFR 2006/1749 over de vrijstelling voor de diensten en nauw daarmee samenhangende leveringen van werkgevers- en werknemersorganisaties. In dit besluit is aangegeven dat de goedkeuring voor een verruimde toepassing van de vrijstelling voor samenwerkingsverbanden voor werkgevers- en werknemersorganisaties met zowel vrijgestelde als belaste leden met ingang van 1 januari 2017 wordt ingetrokken. De goedkeuring vervalt omdat deze geen basis kent in de Europese Btw-richtlijn.

NTFR 2016/2464 - Bij bepalen maatstaf van heffing voor BPM mag geen rekening worden gehouden met individueel verleende kortingen op catalogusprijs

ECLI:NL:HR:2016:2269, datum uitspraak 07-10-2016, publicatiedatum 07-10-2016
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2016
Belanghebbende heeft op bestelling in Duitsland een kampeerauto laten produceren. De kampeerauto is gebouwd op een chassis-cabine. In geschil is de nettocataloguswaarde van de kampeerauto. De inspecteur gaat uit van de door de importeur opgegeven prijs. Belanghebbende is van mening dat deze prijs moet worden verlaagd met de korting die hij zou hebben gekregen indien hij de chassis-cabine in Nederland had aangeschaft. Hij stelt dat in de praktijk aan eenieder minimaal 20% korting wordt gegeven. Hof Den Bosch (7 januari 2016, nr. 15/00641, NTFR 2016/1073) heeft overwogen dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de catalogusprijs voor de toepassing van de BPM te objectiveren. Daarom kan geen rekening worden gehouden met individuele kortingen. Dat aan iedereen steeds een minimumkorting wordt verleend heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Het motiverings-, vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel zijn niet geschonden. Ook heeft de inspecteur de hoorplicht niet geschonden en evenmin heeft hij gehandeld in strijd met het fair play-beginsel. Uitsluitend omdat de rechtbank de proceskostenvergoeding onjuist heeft berekend, heeft het hof het hoger beroep gegrond verklaard.

NTFR 2016/2465 - Minister Blok heeft wetsvoorstel ingediend naar aanleiding van evaluatie verhuurderheffing

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2016
Minister Blok van Wonen en Rijksdienst heeft bij de Tweede Kamer zijn wetsvoorstel Wijziging Wet maatregelen woningmarkt II ingediend. De aanleiding van het wijzigingsvoorstel is de evaluatie van de verhuurderheffing. Het kabinet streeft er naar de wet in werking te laten treden op 1 januari 2017 of anders op 1 januari 2018. Omdat het moment van inwerkingtreding nu nog niet duidelijk is gezien de parlementaire behandeling zal de wet in werking treden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.

NTFR 2016/2467 - Vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn na verwijzing

ECLI:NL:HR:2016:2262, datum uitspraak 07-10-2016, publicatiedatum 07-10-2016
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2016 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 maart 2014 (nr. 12/04512, NTFR 2014/1093) het cassatieberoep gegrond verklaard en het geding verwezen naar Hof Amsterdam. Dit hof heeft op 11 februari 2016 uitspraak gedaan (nr. 14/00257, NTFR 2016/1198). In cassatie klaagt belanghebbende terecht erover dat het hof de redelijke termijn heeft overschreden. Blijkens het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, NTFR 2016/752 heeft als uitgangspunt te gelden dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad. In dit geval beloopt die periode een jaar en ruim tien maanden. Gelet op de termijnoverschrijding dient de minister van Veiligheid en Justitie een schadevergoeding van € 1.000 te betalen.