Aflevering 40

Gepubliceerd op 6 oktober 2016

NTFR 2016/2398 - De bevooroordeelde rechter

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 geschreven door mr. J. Lamens
De rechter van nu kan niet meer rekenen op vanzelfsprekend gezag bij de burger. De meeste burgers zijn nu eenmaal niet langer onder de indruk van rangen, standen en titels. Legaal en traditioneel gezag zijn niet meer voldoende. Het verwerven van persoonlijk gezag is gaandeweg steeds belangrijker geworden. Een gezag dat stoelt op vertrouwen.

NTFR 2016/2399 - Brief over fiscale moties en toezeggingen Tweede Kamer

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Eerste Kamer gestuurd waarin hij ingaat op de uitvoering van verschillende moties en hij gevolg geeft aan diverse toezeggingen. Verder neemt hij een planning op van de moties en toezeggingen die naar verwachting het komende halfjaar worden afgedaan.

NTFR 2016/2403 - Kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing op regresvordering

ECLI:NL:PHR:2016:864, datum uitspraak 16-08-2016, publicatiedatum 09-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende heeft zich op 30 augustus 2007 borg gesteld ten behoeve van een aanmerkelijkbelangvennootschap (hierna: de bv). De borgstelling heeft betrekking op een door de bank aan de bv verstrekte schuld van € 150.000. Bij vonnis van 11 mei 2010 is de bv failliet verklaard. Op 23 juni 2011 heeft de bank belanghebbende verzocht om vóór 15 juli 2011 de schuld te voldoen. Omdat belanghebbende dit niet kon betalen, heeft hij aangeboden om € 30.000 te voldoen tegen finale kwijting. De bank heeft dit voorstel geaccepteerd, onder de voorwaarde dat het bedrag vóór 15 augustus ineens zou worden betaald. Het bedrag is op 3 augustus 2011 afgeschreven van de bankrekening van belanghebbende.

NTFR 2016/2404 - Meldpunt arbeidseffecten Wet DBA spoedig ingesteld

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
In de eerste voortgangsrapportage Wet DBA meldde de staatssecretaris van Financiën de instelling van een meldpunt voor de arbeidseffecten van de invoering van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties. In een brief aan de Tweede Kamer meldt hij dat het meldpunt in de week van 17 oktober wordt ingesteld. Het meldpunt krijgt de vorm van een online digitaal formulier. De knelpunten die uit de meldingen voortvloeien kunnen in de implementatiefase tot en met 1 mei 2017 worden aangepakt.

NTFR 2016/2405 - Eindheffing omzetting leenbijstand in gift per 1 januari 2017

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
De problematiek van de (fiscale) gevolgen van de omzetting van leenbijstand voor ondernemers in een gift (zogeheten ‘papieren inkomen’) is enkele keren in de Tweede Kamer aan de orde geweest. De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in zijn brief van 5 juli 2016 laten weten dat de omzetting van de lening in een gift het beste als eindheffingsbestanddeel kan worden behandeld. De Kamer ziet dit ook zo. In antwoord op vragen over deze brief melden de bewindslieden dat voor deze oplossing geen wetgeving is vereist en dat deze per 1 januari 2017 uitvoerbaar is.

NTFR 2016/2406 - Rechter is niet gebonden aan opvatting van Belgisch Rijksinstituut voor Sociale verzekeringen

ECLI:NL:HR:2016:2200, datum uitspraak 30-09-2016, publicatiedatum 30-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende woont in 2008 in België. Hij is in dienstbetrekking bij C BVBA en verricht werkzaamheden als automatiseringsconsultant bij B nv. Bij een onderzoek is vastgesteld dat belanghebbende regelmatig vanuit huis werkt omdat hij veel met programmeren bezig is. Hij logt dan vanuit huis in op de systemen van B nv. Het Belgisch Rijksinstituut voor Sociale verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) heeft zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten van belanghebbende in België niet tot onderworpenheid aan de Belgische sociale wetgeving leidden ‘omdat van aantoonbare relevante beroepswerkzaamheden in België, althans als zelfstandige, niet is gebleken’. De Sociale Verzekeringsbank heeft gelet daarop gesteld dat belanghebbende aan de Nederlandse sociale wetgeving is onderworpen. Hof Den Bosch (9 juli 2015, nr. 13/00950, NTFR 2015/2235) heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland. Het hof heeft namelijk vastgesteld dat belanghebbende regelmatig een deel van zijn werkzaamheden vanuit huis verricht. Op grond van art. 14 Vo. 1408/71 is de wetgeving van woonstaat België van toepassing als een deel van de werkzaamheden op dat grondgebied wordt uitgeoefend. In cassatie betoogt de staatssecretaris dat de rechter de beslissing van het RSVZ dient te eerbiedigen. Dit betoog faalt. Volgens de Hoge Raad is de vraag of de werkzaamheden van zodanige omvang zijn dat zij voor art. 14 Vo. 1408/71 in aanmerking kunnen worden genomen, een vraag van Unierecht die niet beheerst wordt door het nationale recht van het land waar de werkzaamheden worden verricht.

NTFR 2016/2407 - Geen step-up bij remigratie uit België

ECLI:NL:PHR:2016:863, datum uitspraak 16-08-2016, publicatiedatum 09-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. E.I. Brouwer
Belanghebbende is op 18 december 1991 geëmigreerd naar België. Eind 1994 heeft belanghebbende een aanmerkelijk belang verkregen in een in Nederland gevestigde bv. Voor dit aanmerkelijk belang heeft belanghebbende een bedrag van € 9.075 betaald. Op 11 maart 2003 is belanghebbende geremigreerd naar Nederland. De waarde van het aanmerkelijk belang bedroeg op dat moment € 611.640. Over de waardeaangroei vanaf het moment van verkrijging van de aandelen tot het moment van remigratie is in België geen belasting geheven. De inspecteur heeft de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang vastgesteld op historische kostprijs. In de optiek van belanghebbende heeft de inspecteur ten onrechte geen rekening gehouden met de waardeaangroei van de aandelen vanaf het moment van verkrijging van de aandelen tot het moment van remigratie. Belanghebbende is in beroep gekomen.

NTFR 2016/2408 - Evaluatie giftenaftrek en anbi’s vóór verkiezingsreces

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief gestuurd aan de Tweede Kamer waarin hij toezegt de evaluatierapporten over de praktijk rondom anbi’s en sbbi’s en over de giftenaftrek in de maand januari 2017 naar de Kamer te sturen. Vanwege het krappe tijdschema krijgt de Kamer de evaluatie zonder kabinetsreactie. Wel biedt de staatssecretaris aan om vóór het verkiezingsreces dat op 24 februari 2017 aanvangt van gedachten te wisselen over de evaluaties.

NTFR 2016/2409 - Exploitatie Bosal-mismatch, geen renteaftrek op grond van fraus legis

ECLI:NL:PHR:2016:897, datum uitspraak 25-08-2016, publicatiedatum 23-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van dr. A.W. Hofman
De X-groep heeft van 2004 tot en met 2008 van derden vennootschappen gekocht, waaronder de belanghebbenden, die kort daarvoor hun activa of hun onderneming hadden overgedragen aan een met hen gelieerde vennootschap en daarna nog bestonden uit liquiditeiten, eigen vermogen en een vennootschapsbelastingschuld ter zake van de bij die verkoop gerealiseerde meerwaarden. Een binnen de X-groep reeds bestaande, maar voorheen buiten Nederland lopende stroom van uiteindelijk bij derden in het VK ingeleend geld werd vervolgens langs de belanghebbenden in Nederland geleid c.q. deze geldstroom zwol aan na tussenschuiving van de belanghebbenden, doordat de belanghebbenden intraconcern zo veel geld leenden dat de door hen daarover verschuldigde rente hun realisatiewinsten (liefst nog binnen hun aankoopjaar) kon compenseren. De door hen intraconcern geleende gelden brachten zij als (hybride) kapitaal in in buitenlandse groepsvennootschappen, die het indirect ter beschikking stelden van een (andere) buitenlandse groepsentiteit die handelde in effecten, derivaten en valuta en financieringen regelde voor cliënten. Als gevolg van het Bosal-arrest (HvJ 18 september 2003, zaak C-168/01, NTFR 2003/1594) was de door de belanghebbenden verschuldigde rente aftrekbaar terwijl de door hen ontvangen dividenden waren vrijgesteld. De renteaftrek elimineerde hun realisatiewinsten.

NTFR 2016/2413 - Barlis 06: formeel factuurgebrek leidt niet tot weigering btw-aftrek

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van prof. dr. R.A. Wolf
Barlis heeft vier facturen ontvangen voor juridische dienstverlening. De diensten zijn omschreven als ‘juridische dienstverlening van (datum) tot op heden’. Eén factuur vermeldt zelfs alleen ‘juridische dienstverlening tot op heden’. Barlis heeft de op de facturen vermelde btw in aftrek gebracht. De Portugese verwijzende rechter vraagt zich af of de Portugese belastingdienst de aftrek mag weigeren op de grond dat de diensten onvoldoende gespecificeerd zijn. Dit in het bijzonder nu de belastingdienst via andere wegen aanvullende informatie heeft verkregen om de gedetailleerde kenmerken van de verleende diensten vast te stellen.

NTFR 2016/2417 - Colruyt: Belgisch verbod prijspromoties tabaksfabricaten niet strijdig met EU-recht

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Etablissements Fr. Colruyt NV (‘Colruyt’) baat supermarkten uit in België. De keten wordt vervolgd door het Belgische openbaar ministerie, nu onderzoek van de FOD Volksgezondheid (de Belgische voedsel- en warenautoriteit) zou hebben aangetoond dat Colruyt in strijd met de Belgische warenwet tabaksproducten onder de prijs vermeld op de fiscale zegel heeft verkocht en daar ook reclame voor heeft gemaakt. Op sommige tabakswaren heeft Colruyt zowel een tijdelijke algemene korting van 3% aan alle klanten als een kwantumkorting toegepast. Daarnaast heeft Colruyt een algemene korting van 3% aan leden van jeugdbewegingen gegeven (de zogenoemde ‘kampkorting’). Nadat de Correctionele Rechtbank uit Brussel had geoordeeld dat Colruyt de Belgische warenwet had overtreden, werd tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep te Brussel. Daar heeft Colruyt betoogd dat het verbod om detailhandelsprijzen toe te passen die lager zijn dan de prijs op de fiscale zegel onverenigbaar is met het Unierecht. Het Hof van Beroep besluit prejudiciële vragen te stellen. Samengevat wil de Belgische nationale rechter van het HvJ weten of het verbod van prijspromoties voor tabaksfabricaten in strijd is met art. 15, lid 1, Richtlijn 2011/64/EU betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten, art. 34 VWEU en art. 101 VWEU jo. art. 4, lid 3, VEU. Art. 15, lid 1, Richtlijn 2011/64/EU betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabricaten bepaalt dat lidstaten de vaststelling van de maximumdetailhandelsprijs van tabaksfabricaten dienen over te laten aan de fabrikant of importeur. Volgens het HvJ verzet dit artikel zich niet tegen een nationale regeling die detailhandelaars verbiedt om tabaksproducten te verkopen tegen een eenheidsprijs die lager is dan de prijs die de fabrikant of de importeur op de fiscale zegel van die producten heeft gezet, voor zover die prijs vrijelijk is vastgesteld door de fabrikant of de importeur. Verder verzet art. 34 VWEU zich niet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die detailhandelaars verbiedt om tabaksproducten te verkopen tegen een eenheidsprijs die lager is dan de prijs die de fabrikant of de importeur op de fiscale zegel van die producten heeft gezet, voor zover die prijs vrijelijk is vastgesteld door de importeur. Ten slotte verzet art. 101 VWEU jo. art. 4, lid 3, VEU zich niet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die detailhandelaars verbiedt om tabaksproducten te verkopen tegen een eenheidsprijs die lager is dan de prijs die de fabrikant of de importeur op de fiscale zegel van die producten heeft gezet.

NTFR 2016/2419 - Controlefoto van een kenteken vormt in beginsel voldoende bewijs dat met een voertuig gebruik van de weg is gemaakt

ECLI:NL:HR:2016:2219, datum uitspraak 30-09-2016, publicatiedatum 30-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, omdat gebruik van de weg is geconstateerd tijdens een schorsing van het voertuig. Met Rechtbank Noord-Holland (3 november 2014, nr. 14/1618) is Hof Amsterdam (5 januari 2016, nr. 14/00804, NTFR 2016/1023) van oordeel dat de controlefoto van een kenteken in beginsel voldoende bewijs vormt dat met dat voertuig gebruik van de weg is gemaakt. Het maakt niet uit dat op basis van de foto niet kan worden vastgesteld om welk merk/type auto het gaat. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een andere auto met een van hem gestolen kentekenplaat op dat moment van de weg gebruik heeft gemaakt. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan van vermissing of diefstal van de kentekenplaat. De inspecteur heeft terecht motorrijtuigenbelasting nageheven. Ook de boete is naar het oordeel van het hof terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

NTFR 2016/2420 - Herzieningsverzoek arrest van 18 maart 2016 inzake BPM-afschrijvingsmethode niet-ontvankelijk

ECLI:NL:HR:2016:2220, datum uitspraak 30-09-2016, publicatiedatum 30-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
Belanghebbende heeft een gebruikte personenauto vanuit een andere lidstaat naar Nederland overgebracht. In de aangifte BPM heeft belanghebbende voor het berekenen van de afschrijving gekozen voor toepassing van de wettelijke afschrijvingstabel. In bezwaar heeft belanghebbende gekozen voor toepassing van de XRAY-koerslijst, waardoor een teruggaaf van BPM zou volgen. Hof Den Haag (25 juli 2014, nr. 13/01190, NTFR 2014/2432) heeft geoordeeld dat op grond van art. 10, lid 7, Wet BPM (tekst 2012) het niet mogelijk is om na het doen van de aangifte in de bezwaar- of de beroepsfase alsnog een andere afschrijvingsmethode te kiezen, of uit te gaan van gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt. Volgens de Hoge Raad (18 maart 2016, nr.14/04112, NTFR 2016/1021) is dit oordeel niet juist. Art. 10, lid 7, derde volzin, Wet BPM staat niet eraan in de weg om in bezwaar of beroep te kiezen voor een andere afschrijvingsmethode dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan of een beroep te doen op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de BPM, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. In de door belanghebbende in bezwaar toegepaste XRAY-koerslijst is een substantieel aantal kilometers vermeld, te weten 20.879, waarvan op een later tijdstip niet meer kan worden nagegaan of dit overeenkomt met het aantal kilometers dat de auto op het tijdstip van voldoening op aangifte heeft afgelegd. Reeds hierom kan op basis van de bij het bezwaarschrift overgelegde gegevens niet worden aangenomen dat het in de aangifte, met toepassing van de wettelijke afschrijvingstabel bepaalde afschrijvingspercentage van 25 te laag is geweest.

NTFR 2016/2421 - Hof geeft uitleg van het begrip 'essentiële gebreken'

ECLI:NL:HR:2016:2218, datum uitspraak 30-09-2016, publicatiedatum 30-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
Belanghebbende heeft in juni 2011 voor € 9.200 (excl. btw) een auto met schade van ruim één jaar oud gekocht. Volgens de BPM-aangifte beloopt de schade € 48.556 en is de inkoop- c.q. taxatiewaarde € 5.000. Belanghebbende heeft – conform aangifte –€ 1.636 aan BPM voldaan. Op 18 juli 2011 is de auto goedgekeurd door de RDW. Volgens het hertaxatierapport van de inspecteur zijn de herstelkosten € 33.271, waarvan € 28.250 op de waarde in mindering is gebracht. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op. In de aangifte is volgens Hof Amsterdam (23 november 2015, nr. 14/00117, NTFR 2016/560) terecht rekening gehouden met een vermindering wegens de gebreken. De auto vertoonde op het moment van de aangifte BPM essentiële gebreken in de zin van art. 8, lid 4, Uitv.reg. BPM die tot gevolg zouden hebben dat de vermindering als bedoeld in art. 10, lid 1, Wet BPM pas kan worden toegepast als de gebreken zijn hersteld. Er is naar het oordeel van het hof alleen sprake van ‘essentiële gebreken’ als de auto bestemd is voor sloop of nog wacht op keuring door de RDW. Het hof oordeelt dat het belanghebbende vrijstond om de onderhavige aangifte te doen, dus voordat alle gebreken aan de auto waren verholpen. Belanghebbende heeft de door hem gestelde omvang van de schade niet aannemelijk gemaakt. Het hof achtte de contant betaalde factuur van dezelfde autohandelaar van wie belanghebbende de auto heeft gekocht niet geloofwaardig. Uitgaande van een aannemelijk te achten schade van circa € 33.000 (inclusief btw) achtte het hof de door de inspecteur berekende naheffing niet te hoog.

NTFR 2016/2426 - Uitzondering waterzuiveringsinstallatie van toepassing hoewel waterschap exploitatie overlaat aan rechtspersoon

ECLI:NL:HR:2016:2196, datum uitspraak 30-09-2016, publicatiedatum 30-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Belanghebbende, een waterschap, is eigenaar van een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Belanghebbende heeft de exploitatie van het complex overgedragen aan C bv. In geschil is of voor de Wet WOZ de uitzondering voor rwzi’s van toepassing is. In art. 2, lid 1, onderdeel h, Uitv.reg. uitg.obj. Wet WOZ is bepaald dat de waarde van rwzi’s die worden beheerd door organen of instellingen van publiekrechtelijke rechtspersonen, buiten aanmerking blijft. Volgens Hof Den Haag (13 mei 2015, nrs. 13/1789 t/m 13/1791, NTFR 2015/1832) blijft de rwzi in gebruik voor het vervullen van een publieke taak, ook als het waterschap de exploitatie overlaat aan een rechtspersoon. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De uitzondering voor rwzi’s is dus van toepassing. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak omdat het hof niet voor het complex als geheel, maar voor elk tot het complex behorend werk afzonderlijk heeft beoordeeld of voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van de uitzondering voor rwzi’s.

NTFR 2016/2428 - Kostenvergoeding voor gegrond bezwaar ondanks niet reageren op vooraankondiging

ECLI:NL:HR:2016:2078, datum uitspraak 16-09-2016, publicatiedatum 16-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een personenauto. In de aangifte is uitgegaan van een gecombineerde CO2–uitstoot van 299 gr/km. Volgens de aan de inspecteur ter beschikking staande gegevens van de RDW heeft de auto een gecombineerde CO2–uitstoot van 338 gr/km. De inspecteur bericht belanghebbende daarom dat hij voornemens is een naheffingsaanslag op te leggen en stelt belanghebbende in de gelegenheid te reageren indien hij het daarmee niet eens is. Belanghebbende heeft niet gereageerd. De inspecteur legt vervolgens de naheffingsaanslag op. In bezwaar overlegt belanghebbende het Certificaat van Overeenstemming, waaruit een gecombineerde CO2–uitstoot van 299 gr/km blijkt. De inspecteur vernietigt daarop de naheffingsaanslag. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van bezwaar. Volgens Hof Den Bosch (28 mei 2015, nr. 14/00449, NTFR 2015/2125) is geen sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid, aangezien door het niet reageren op het voornemen tot naheffen de inspecteur niets anders restte dan het opleggen van de naheffingsaanslag. De Hoge Raad oordeelt echter dat belanghebbende wel aanspraak heeft op vergoeding van de bezwaarkosten. De aangifte van belanghebbende was immers juist. De naheffingsaanslag was inhoudelijk fout aangezien het daaraan ten grondslag liggende gegeven van de RDW onjuist was. Het opleggen van de naheffingsaanslag is het gevolg geweest van een aan de RDW te wijten onjuiste registratie, die voor de toepassing van art. 7:15, lid 2, Awb voor risico van de inspecteur komt. De omstandigheid dat belanghebbende niet heeft gereageerd op de vooraankondiging, doet hieraan niet af.

NTFR 2016/2429 - Hof laat ten onrechte behandeling van stelling omtrent objectafbakening achterwege

ECLI:NL:HR:2016:2127, datum uitspraak 23-09-2016, publicatiedatum 23-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
Belanghebbende is eigenaar van een winkel en een daarboven gelegen woning. Ter zake van de winkel en de woning zijn afzonderlijke WOZ-beschikkingen gegeven. Voor de objectafbakening heeft het hof (Hof Den Haag 18 november 2015, nr. 14/00850) vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de winkel en de woning als afzonderlijke onroerende zaken aangemerkt moeten worden. In cassatie klaagt belanghebbende er terecht over dat hij voor het hof wel degelijk heeft gesteld dat de objectafbakening onjuist is. De Hoge Raad vernietigt daarom de hofuitspraak. Het geding wordt verwezen voor behandeling van het geschilpunt omtrent de objectafbakening.

NTFR 2016/2430 - Toekenning vergoeding voor immateriële schade is reden voor vergoeding van griffierecht

ECLI:NL:HR:2016:2129, datum uitspraak 23-09-2016, publicatiedatum 23-09-2016
Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de waarde verminderd. Verder heeft de rechtbank een vergoeding van € 500 voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend, alsmede een proceskostenvergoeding van € 1.460. Voorts is de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 42 aan belanghebbende te vergoeden. In hoger beroep vernietigt Hof Arnhem-Leeuwarden (5 april 2016, nr. 14/00581, NTFR 2016/1138) de uitspraak van de rechtbank (Rechtbank Noord-Nederland 27 mei 2014, nr. 13/787) en veroordeelt de heffingsambtenaar tot het vergoeden van de immateriële schade van € 500. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat het hof heeft verzuimd de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht van € 42. Deze klacht slaagt. Aangezien het hof het oordeel van de rechtbank over de immateriële schadevergoeding heeft overgenomen, had het hof tot vergoeding van het griffierecht moeten overgaan.

NTFR 2016/2432 - Staatssteunonderzoek naar Poolse belasting detailhandel

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 geschreven door A.F. Gunn
Op 19 september 2016 opende de Europese Commissie (EC) een diepgaand onderzoek naar het mogelijke steunkarakter van een Poolse belasting op de detailhandel. Op grond van de voornoemde regeling wordt belasting geheven over de maandelijkse omzet van ondernemingen waarbij wordt uitgegaan van drie banden: (i) omzet tot € 3,92 miljoen (0%); (ii) omzet tussen € 3,92 miljoen en € 39,2 miljoen (0,8%); en (iii) omzet boven € 39,2 miljoen (1,4%). De vraag is nu of de lager belaste ondernemingen een selectief voordeel hebben gekregen in de zin van art. 107, lid 1, VWEU. Er worden expliciet geen vraagtekens gezet bij het recht van Polen om zijn eigen (progressieve) tarieven te bepalen. Echter, Polen heeft volgens de EC nog niet aangetoond waarom het, in het licht van dit doel van de belasting, noodzakelijk is dat de kleinere spelers tegen een lager tarief belast worden. In juli 2016 besloot de EC dat een vergelijkbare Hongaarse heffing in strijd was met de staatssteunregels. De Poolse belasting is pas per 1 september 2016 van kracht geworden en heeft nog niet geleid tot betalingen. De EC heeft opschorting van de Poolse belasting geëist tot na afloop van het onderzoek.

NTFR 2016/2433 - Staatssteunonderzoek naar Luxemburgse convertible zero interest loans

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 geschreven door A.F. Gunn
Op 19 september 2016 opende de Europese Commissie (EC) een diepgaand onderzoek naar mogelijke staatssteun verleend door Luxemburg aan het energiebedrijf GDF Suez (nu: Engie). Het onderzoek betreft een aantal tax rulings die in de periode vanaf 2008 aan het bedrijf zijn verstrekt door de Luxemburgse fiscus. Deze rulings gaan over de fiscale behandeling van bepaalde financiële instrumenten binnen de Luxemburgse GDF Suez-groep (zogeheten ‘convertible zero interest loans’). Deze instrumenten worden op het niveau van de Luxemburgse verstrekker van het instrument aangemerkt als eigen vermogen en bij de Luxemburgse ontvanger als vreemd vermogen. Gevolg is dat de betalingen (dus: de ‘rente’) door de ontvanger van het instrument aftrekbaar zijn, maar niet belast bij de verstrekker van het instrument. Er is met andere woorden sprake van een hybride situatie binnen de Luxemburgse belastingjurisdictie. De EC gaat onderzoeken of Luxemburg met deze ‘inconsistente behandeling’ staatssteun heeft verstrekt aan de GDF Suez-groep. Het algemene belastingstelsel van Luxemburg staat niet ter discussie. Dit onderzoek moet gezien worden tegen de achtergrond van het eerdere werk van de EC op het vlak van fiscale staatssteun en tax rulings (onder andere bij Apple, Starbucks en McDonalds).

NTFR 2016/2448 - Bookit; Verwerking debet- en creditcardbetalingen niet vrijgesteld

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Bookit, een dochtervennootschap van Odeon – eigenaar en beheerder van een keten van bioscopen in het Verenigd Koninkrijk – verricht kaartbetalingsdiensten voor klanten van de Odeon-groep. Zij beheert tevens een callcenter voor rekening van Odeon. De inkomsten van Bookit zijn uitsluitend afkomstig van transacties met de Odeon-groep en met bezoekers van deze bioscopen. Kaartjes worden verkocht aan de kassa en bij kaartjesautomaten in de bioscopen, via een callcenter en via internet. De kaartbetalingsdiensten betreffen het door tussenkomst van een zogenoemde merchant acquirer en emittent van de kaart verwerven en onderzoeken van de gegevens van de te gebruiken betaalkaart. Na verkregen autorisatie dat de kaart geldig is en is gedekt door een voldoende saldo kan de verkooptransactie plaatshebben. Aan het einde van de dag wordt een overzicht verstrekt van alle verkooptransacties van die dag en van alle relevante gegevens van de gebruikte betaalkaarten, waaronder de autorisatiecodes, met het oog op de uiteindelijke betalingen of overmakingen van de te vorderen bedragen.

NTFR 2016/2449 - Lajvér: Wat weten we?

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016
De twee handelsvennootschappen zonder winstoogmerk (Lajvér) die bij de uitoefening van een economische activiteit geen winst nastreven en slechts bijkomstig inkomsten kunnen verwerven, zijn opgericht om cultuurtechnische bouwwerken, namelijk een drainagesysteem, een waterreservoir en een put voor alluviale afzettingen op aan hun vennoten toebehorende percelen grond, aan te leggen en te exploiteren. De voor uitvoering van deze bouwwerken noodzakelijke werkzaamheden zijn gefinancierd met staatsmiddelen en met middelen van de EU. Voor de uitvoering van deze werkzaamheden beschikken zij over de administratieve vergunningen en de toestemming van de eigenaars van de betrokken percelen grond. Gedurende acht jaar berekenen zij deze eigenaars een vergoeding voor de exploitatie van de cultuurtechnische bouwwerken. De voorbereiding en de uitvoering van de bouwwerkzaamheden hebben zij toevertrouwd aan Recontír BPM, die daarvoor facturen heeft opgesteld met btw over de uitgevoerde werkzaamheden, die zij in aftrek hebben willen brengen. Deze aftrek is door de Hongaarse fiscus geweigerd op de grond dat de voorgenomen activiteiten geen ‘economische activiteit’ in de zin van de btw zijn, noch wat de delen betreft die behoren bij het wegennet, en dus door eenieder kunnen worden gebruikt, noch wat de delen betreft die in privé-eigendom worden gehouden. Op de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaard het HvJ voor recht:

NTFR 2016/2451 - Wolfgang und Rey: Duitse verdeelsleutel ter bepaling van de mate van aftrek niet geoorloofd

Aflevering 40, gepubliceerd op 06-10-2016 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Tussen 1999 en 2004 heeft Rey Grundstücksgemeinschaft (Rey) op een aan haar toebehorend perceel een oud pand gesloopt en een gebouw voltooid in 2004 van zes woon- en bedrijfseenheden en tien ondergrondse parkeerplaatsen. Sommige van deze eenheden en parkeerplaatsen zijn al vanaf oktober 2002 verhuurd. Rey heeft voor de in verband met de sloop- en bouwwerkzaamheden betaalde btw een door de Duitse fiscus voor 2002 en 2003 aanvaarde omzetsleutel toegepast, leidend tot 78,15 procent aftrek. In 2004 zijn bepaalde onderdelen van het gebouw, die aanvankelijk waren bestemd voor belaste handelingen, uiteindelijk vrij van btw verhuurd. Rey herziet voor het belastingjaar 2004 volgens de omzetsleutel. Rey voert tevens de aftrekbare btw op die drukt op de goederen en diensten die zijn verworven voor het gebruik, de instandhouding en het onderhoud van dit gebouw. De Duitse fiscus stelt dat de oppervlaktesleutel moet worden gebruikt. Op vragen van de verwijzende Duitse rechter verklaart het HvJ voor recht: