NTFR 2018/1534 - Geen afwaarderingsverlies in kader van earn-outregeling: niet koopsom maar aflossing schuldigerkenning vormt ‘bij vervreemding bedongen prijs’
ECLI:NL:HR:2018:1019, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 29-06-2018
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2018 met annotatie van mr. N.I. GroenlandBelanghebbende heeft in 2008 enkele certificaten van aandelen in een vennootschap verkocht aan derden. Daarbij is kort gezegd overeengekomen dat enerzijds de bedongen koopsom wordt kwijtgescholden en anderzijds een schuldigerkenning door de kopers wordt aanvaard. De door belanghebbende verkochte certificaten behoorden tot een deelneming. De vorderingen van belanghebbende op de kopers bedroegen per 1 januari 2012 elk € 81.250. Belanghebbende heeft deze vorderingen in 2012 ten laste van haar winst afgewaardeerd met € 45.800 per vordering. De inspecteur heeft het afwaarderingsverlies niet aanvaard. Hof Arnhem-Leeuwarden (7 juni 2017, nr. 16/01098, NTFR 2017/1946) achtte dit juist, omdat de geclaimde afwaardering wordt verhinderd door art. 13, lid 6, Wet VPB 1969. De Hoge Raad onderschrijft die beslissing. Uit de tekst en wetsgeschiedenis van genoemd art. 13, lid 6 volgt dat het daarin gehanteerde begrip ‘prijs’ moet worden opgevat als hetgeen de vervreemder bij de vervreemding van de deelneming als tegenprestatie verkrijgt. Hier geldt, naar het hof cassatieproof heeft geoordeeld, dat hetgeen belanghebbende bij de vervreemding van haar deelneming als tegenprestatie heeft verkregen, de vordering behelst. Daarvan uitgaande heeft het hof terecht, met een beroep op de strekking van art. 13, lid 6, Wet VPB 1969, geoordeeld dat de vorderingen die uit de schuldigerkenningen voortvloeien, moeten worden aangemerkt als de prijs waarvoor de certificaten zijn vervreemd als bedoeld in de eerste volzin van art. 13, lid 6, Wet VPB 1969 en niet de in de overeenkomst vermelde koopsommen van € 122.551,16.