Aflevering 44

Gepubliceerd op 1 november 2007

NTFR 2007/1951 - Vlees noch vis

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 geschreven door mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo
Opdrachtgevers willen graag vooraf duidelijkheid over de aard van de arbeidsrelatie die zij aangaan met een opdrachtnemer. In geval van een (fictieve) dienstbetrekking is sprake van administratieve en werkgeverslasten, waaronder de inhouding en afdracht van loonheffingen, en gelden de regels voor ontslagbescherming, hetgeen niet het geval is wanneer met een zelfstandige wordt gecontracteerd. Duidelijkheid op dit punt is ook van belang voor de opdrachtnemer. Het is immers denkbaar dat hij een opdracht misloopt wanneer een opdrachtgever om de hiervoor genoemde redenen liever met een zelfstandige in zee gaat dan met een (vermeende) werknemer. Met de VAR is beoogd in deze duidelijkheid te verschaffen. Wordt deze duidelijkheid ook daadwerkelijk geboden of is de VAR rijp voor revisie?

NTFR 2007/1952 - Hof houdt ten onrechte tweemaal rekening met privégebruik auto

ECLI:NL:HR:2007:BB6461, datum uitspraak 26-10-2007, publicatiedatum 26-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 met annotatie van drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Belanghebbende oefent in zijn tot het ondernemingsvermogen behorende woning een onderneming uit. Tot het ondernemingsvermogen behoort ook een bestelauto, die tevens privé wordt gebruikt. Deze auto wordt gestald in de garage bij de woning. In geschil is welk gedeelte van de huisvestingskosten ten laste van de winst kan worden gebracht. Hof Leeuwarden (NTFR 2006/1239) heeft overwogen dat de garage onderdak biedt aan een auto die ook privé wordt gebruikt. Een deel van de kosten van de stalling kan daarom niet als zakelijk worden aangemerkt. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Indien een tot het ondernemingsvermogen gerekende auto ook voor privé wordt gebruikt, moet een evenredig deel van alle kosten van de auto (waaronder ook de kosten van de stalling) als onttrekking worden aangemerkt. In art. 3.20 Wet IB 2001 is deze onttrekking gesteld op een percentage van de waarde van de auto. Het hof heeft art. 3.20 al van toepassing geacht. Door daarnaast nog een deel van de stallingskosten niet als zakelijk aan te merken, heeft het hof ten onrechte tweemaal een onttrekking ter zake van het privégebruik van de auto in aanmerking genomen.

NTFR 2007/1953 - Hof legt stelling omtrent winstverwachting verkeerd uit

ECLI:NL:HR:2007:BB6459, datum uitspraak 26-10-2007, publicatiedatum 26-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 met annotatie van mr. L.J.A. Pieterse
Het verlies uit werk en woning van belanghebbende is bij beschikking vastgesteld op nihil, zonder daarin een ondernemingsverlies te begrijpen. Hof Leeuwarden heeft de vraag of belanghebbende als ondernemer kan worden aangemerkt, niet beantwoord. Redengevend daarvoor is volgens het hof dat belanghebbende heeft aangevoerd dat zij voor 2001 een positief resultaat verwachtte, zodat er geen verlies zou zijn vast te stellen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof deze opmerking van belanghebbende verkeerd uitgelegd. Belanghebbende wilde hiermee slechts haar stelling dat sprake is van ondernemerschap, onderbouwen. De uitspraak van het hof kan derhalve niet in stand blijven. Volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2007/1954 - Voor buitenlands belastingplichtige tellen buitenlandse uren niet mee voor urencriterium

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Belanghebbende is een buitenlands belastingplichtige die niet heeft geopteerd voor toepassing van art. 2.5 Wet IB 2001. Hij drijft in Duitsland en in Nederland een agrarische onderneming. Belanghebbende besteedt meer dan 1.225 uren aan de totale onderneming, maar minder dan 1.225 uren aan zijn Nederlandse onderneming. In geschil is of belanghebbende aan het urencriterium voldoet en recht op zelfstandigenaftrek heeft. Hof Den Bosch heeft deze vraag bevestigend beantwoord. In zijn incidentele beroep komt de staatssecretaris naar het oordeel van A-G Overgaauw terecht op tegen het oordeel van het hof dat belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek. De advocaat-generaal concludeert op basis van met name de wettekst en wetsystematiek dat bij een buitenlands belastingplichtige de buitenlandse uren niet meetellen voor het urencriterium. Wel is het volgens de advocaat-generaal de vraag of het EG-recht niet wordt geschonden wanneer een buitenlandse ondernemer de zelfstandigenaftrek wordt onthouden, omdat – anders dan bij een binnenlandse ondernemer – zijn buitenlandse uren niet meetellen voor het urencriterium. Maar nu Nederland de optieregeling van art. 2.5 Wet IB 2001 heeft, kan Nederland niet worden verweten het EG-recht te schenden. Deze regeling biedt immers de mogelijkheid aan belanghebbende te opteren voor een behandeling als binnenlands belastingplichtige, waardoor zijn buitenlandse uren meetellen voor het urencriterium. De conclusie strekt dan ook tot gegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.

NTFR 2007/1955 - Door koop en overbrenging naar privé van gepachte woning wordt pachtersvoordeel behaald

ECLI:NL:RBBRE:2007:BB4487, datum uitspraak 30-08-2007, publicatiedatum 28-09-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Belanghebbende koopt een door hem gepachte boerderij bestaande uit onder meer een woonhuis, bedrijfsgebouwen en percelen bouw- en weiland. Het aanvankelijk als ondernemingsvermogen geëtiketteerde woonhuis met ondergrond brengt hij over naar privé. De inspecteur taxeert de bouwkavel van de woning op de waarde in verpachte staat van € 27.000 en op een waarde in het economische verkeer van € 50.000. Het verschil wordt door de inspecteur in de winst betrokken.

NTFR 2007/1956 - Pleziervaartuig is voor representatieve doeleinden gebruikt

ECLI:NL:RBBRE:2007:BB4509, datum uitspraak 11-09-2007, publicatiedatum 28-09-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
X bv, een architectenbureau, huurt een aantal dagen per jaar een pleziervaartuig voor vaartochten met zakenrelaties. In geschil is of de kosten met betrekking tot dit vaartuig onder de kostenaftrekbeperking valt van art. 3.14, lid 1, sub b, Wet IB 2001. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank oordeelt dat van belang is dat het moet gaan om kosten waaraan uiteindelijk iemand een privégenot ontleent. De rechtbank stelt vast dat bij de ondernomen vaartochten brainstormsessies en zakelijke gesprekken zijn gehouden en dat de zakelijke belangen voorop stonden. Dit neemt echter niet weg dat de inzet van een pleziervaartuig mede strekte tot het bieden van vaargenot, een privégenot voor de opvarenden.

NTFR 2007/1957 - Verlies uit valutahandel behoort niet tot de winst uit onderneming

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6353, datum uitspraak 10-04-2007, publicatiedatum 24-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Eiser is vennoot in een vennootschap onder firma. Deze vennootschap houdt zich bezig met de import van gingerwine uit het Verenigd Koninkrijk. Tot het resultaat van de vennootschap behoort een verlies uit valutahandel (Zwitserse franken, Japanse yens en Amerikaanse dollars). Volgens verweerder is dit verlies ten onrechte tot het resultaat van de vennootschap gerekend. Verweerder heeft het winstaandeel van eiser door middel van een navorderingsaanslag gecorrigeerd. In geschil was onder meer of het verlies uit valutahandel tot het resultaat van de vennootschap kon worden gerekend. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de handel in valuta van andere mogendheden dan het land van herkomst van het importproduct van de vennootschap tot het eigenlijke doel van de onderneming behoorde. Volgens de rechtbank was bij de valutahandel niet van binnen de onderneming aanwezige kennis, ervaring en arbeidsproductiviteit gebruikgemaakt, aangezien degene die de valutahandel deed, behoudens de administratie van het bedrijf en de winstverdeling, geen arbeid voor het bedrijf had verricht. Nu de liquide middelen, waarmee het valutaresultaat is behaald, niet zijn aangewend voor de doelstelling van het bedrijf, behoren ze niet tot het ondernemingsvermogen.

NTFR 2007/1960 - Terbeschikkingstellingsregeling is niet discriminatoir

ECLI:NL:GHARN:2007:BB6080, datum uitspraak 11-10-2007, publicatiedatum 19-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Belanghebbende is eigenaar van een bedrijfspand. Dit pand is door hem verhuurd aan zijn echtgenote die het pand in haar onderneming in gebruik heeft. De inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag IB 2001 de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling (art. 3.91, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001) op de verhuur van het bedrijfspand toegepast. Belanghebbende stelt dat de onderhavige wettelijke terbeschikkingstellingsregeling discriminatoir is. Evenals Rechtbank Arnhem (7 augustus 2006, nr. 06/00552, NTFR 2007/2226) deelt het hof die opvatting niet. Op fiscaal gebied komt aan de wetgever in dit kader een ruime beoordelingsvrijheid toe. Volgens het hof is de wetgever met betrekking tot de invoering van de onderhavige terbeschikkingstellingsregeling binnen deze hem toekomende ruime beoordelingsmarge gebleven.

NTFR 2007/1961 - Belanghebbende moet bewijzen dat sprake is van eigenwoningschuld

ECLI:NL:HR:2007:BB5770, datum uitspraak 19-10-2007, publicatiedatum 19-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende is in 1983 een doorlopend krediet aangegaan bij de Postbank van f 30.000. Deze lening is destijds aangewend ter verbetering of onderhoud van de eigen woning van belanghebbende. Het saldo van het krediet bedraagt op 1 januari 2001 f 30.000. Belanghebbende heeft de in 2001 betaalde rente in mindering gebracht op zijn voordelen uit eigen woning. Hof Amsterdam acht dit juist. Volgens het hof heeft de inspecteur geen bewijs aangevoerd voor zijn stelling dat belanghebbende de lening in de loop van de tijd heeft afgelost. De Hoge Raad casseert deze uitspraak, omdat het hof de bewijslast verkeerd heeft verdeeld. Bij een gemotiveerde betwisting door de inspecteur is het immers aan belanghebbende om te bewijzen dat de doorlopendkredietschuld in 2001 nog steeds was veroorzaakt door de in 1983 gedane uitgaven.

NTFR 2007/1962 - Samenhangende verzekeringsovereenkomsten fiscaal als spaarcontract aangemerkt

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Belanghebbende heeft op 30 juni 1989 bij dezelfde verzekeringsmaatschappij zowel een (hoog/laag) kapitaalverzekering als een direct ingaande lijfrente gesloten. Hij is in beide verzekeringsovereenkomsten zowel verzekeringnemer, verzekerde als begunstigde. Voor de kapitaalverzekering is een eenmalige premie verschuldigd, alsmede een jaarlijkse premie. De lijfrente keert jaarlijks een bedrag uit gelijk aan de premie voor de kapitaalverzekering. Op de einddatum van de kapitaalverzekering, 30 juni 2001, is een bedrag aan belanghebbende uitgekeerd. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2006/1339) is de uitkering onbelast. De staatssecretaris van Financiën heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld. A-G Van Ballegooijen komt, anders dan het hof, tot de conclusie dat gelet op de onderlinge samenhang de kapitaalverzekering en de lijfrente fiscaalrechtelijk moeten worden aangemerkt als een spaarcontract zonder verzekeringselement, en een uitgestelde lijfrente. De inspecteur heeft daarom terecht de door belanghebbende in 2001 ontvangen uitkering (na aftrek van de aan deze uitkering toe te rekenen stortingen) als inkomen uit werk en woning belast en de waarde van het recht van belanghebbende op deze uitkering terecht tot de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen gerekend.

NTFR 2007/1963 - Geen aftrek premie stakingslijfrente nu onderneming zou worden gestaakt

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
X oefende met zijn echtgenote een agrarische onderneming uit. In 1999 heeft een makelaar de onderneming te koop aangeboden. In april 1999 heeft X een bv opgericht, die samen met hem en zijn echtgenote een maatschap is aangegaan. In april 1999 heeft X de opstallen en gronden verkocht aan derden. In maart 1999 heeft X een bedrijf in Duitsland gekocht en is vervolgens met zijn gezin geëmigreerd. X heeft een stakingslijfrente bedongen bij de bv en wil premie in aftrek brengen. Hof Leeuwarden (NTFR 2006/348) neemt op grond van de feiten aan dat X zijn onderneming in Nederland volledig heeft gestaakt en dat bij de overdracht van de onderneming door het aangaan van een maatschap met de bv al vaststond dat staking binnenkort zou plaatsvinden. Het hof staat de aftrek van premie daarom niet toe.

NTFR 2007/1965 - Geen vrijstelling overdrachtsbelasting nu woning ouders destijds op eigen grond is gebouwd

ECLI:NL:RBBRE:2007:BB2242, datum uitspraak 26-07-2007, publicatiedatum 29-08-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Belanghebbende koopt van zijn moeder een woonhuis. Deze woning is in opdracht van zijn moeder en vader in 1966 op hun eigen grond gebouwd. Na het overlijden van de vader heeft de moeder als gevolg van de ouderlijke boedelverdeling de volledige eigendom van de woning verkregen. In geschil is of de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel i, WBR van toepassing is. Belanghebbende heeft slechts over de helft van de koopsom overdrachtsbelasting berekend en voldaan.

NTFR 2007/1966 - Verkeerd inzicht omtrent toepasselijke tariefgroep is voldoende grond voor beroep op dwaling

ECLI:NL:RBARN:2007:BB2403, datum uitspraak 09-08-2007, publicatiedatum 28-08-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Schenker en verkrijger gingen er ten tijde van de schenking van uit dat tariefgroep I van art. 24 SW 1956 van toepassing zou zijn. Tariefgroep III bleek echter van toepassing. Partijen beroepen zich op wederzijdse dwaling en vernietigen de schenking door middel van een buitengerechtelijke verklaring. Belanghebbende vordert het reeds betaalde schenkingsrecht terug. De rechtbank is van oordeel dat het gelijk aan belanghebbende is omdat sprake is van een rechtsgeldig beroep op dwaling en de schenkingsovereenkomst op correcte wijze is vernietigd.

NTFR 2007/1968 - Nu de informatievordering berust op art. 8 WIBB is de belastingrechter niet bevoegd

ECLI:NL:GHSGR:2007:BB4858, datum uitspraak 25-09-2007, publicatiedatum 04-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende oefent de onderneming van trustkantoor uit en voert in dat verband de directie over een aantal bv's. De inspecteur heeft een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende en een drietal bv's onder leiding van belanghebbende. Het boekenonderzoek vindt plaats naar aanleiding van een verzoek uit het buitenland. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat zijzelf onderdeel uitmaakt van het boekenonderzoek. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat een informatievordering geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening gevraagd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het hof.

NTFR 2007/1969 - Brief tijdens aangifteperiode is aanvulling op de aangifte

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Belanghebbende zendt op 14 augustus 2002 haar aangiftebiljet omzetbelasting over de maand juli 2002 in. Zij verzoekt om een teruggaaf van € 32. De aangifte bevat alleen een bedrag van € 32 aan voorbelasting. De inspecteur ontvangt op 28 augustus 2002 een (op 26 augustus 2002 gedateerde) brief van belanghebbende. Belanghebbende schrijft in deze brief 'bezwaar' te maken tegen de op 14 augustus gedateerde en ingediende btw-aangifte over de maand juli 2002. De inspecteur geeft op 31 augustus 2002 een beschikking (ex art. 33, lid 7, Wet OB 1968) aan belanghebbende inhoudende verlening van een teruggaaf van € 32. Belanghebbende verzoekt bij brief van 21 januari 2003 onder verwijzing naar haar brief van 26 augustus 2002 om een aanvullende teruggaaf van € 287.999. De inspecteur zendt op 12 maart 2004 een als 'uitspraak op bezwaar' aangeduid geschrift aan belanghebbende. De inspecteur verleent in maart 2004 een aanvullende teruggaaf van € 17.279.

NTFR 2007/1971 - Verhouding Vo. 1408/71 en belastingverdrag bij inkomsten uit zelfstandige arbeid

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Derouin woont in Frankrijk, waar hij als zelfstandig advocaat werkzaam is; ook is hij vennoot van het advocatenkantoor Linklaters. In elk land waar Linklaters is gevestigd wordt hij belast voor zijn aandeel in het resultaat van elke vestiging. Derouin is in Frankrijk verplicht aangesloten bij een stelsel van ziektekostenverzekering en is als zelfstandige ingeschreven bij de Union pour le recouvrement des cotisations de sécurité sociale et d'allocations familliales de Paris Région parisienne (Ursaff). Met ingang van het jaar 2000 heeft Ursaff de premies voor gezinsbijslagen evenals de CSG (contribution sociale généralisée) en de CRDS (contribution pour le reboursement de la dette sociale) berekend over de beroepsinkomsten van Derouin uit zijn werkzaamheden op het advocatenkantoor Linklaters in Frankrijk en over het aandeel in het resultaat dat Linklaters realiseert in het Verenigd Koninkrijk. Derouin weigerde betaling van de bedragen ter zake van de CSG en CRDS die over zijn inkomsten uit Britse bron waren berekend, op grond van het feit dat deze bijdragen geen sociale zekerheidspremies zijn, maar belastingen (in het nieuwe verdrag tussen Frankrijk en het VK is uitdrukkelijk bepaald dat de CSG en CRDS belastingen zijn). Op de vraag of de Ursaff ook over de Britse inkomsten CSG en CRDS mag heffen, overweegt A-G Mengozzi dat de CSG en CRDS ook onder het huidige verdrag als belasting moeten worden aangemerkt en dat het heffingsrecht over de Britse inkomsten ter heffing toekomt aan het Verenigd Koninkrijk. De CSG en de CRDS vallen echter ook binnen de werkingssfeer van Vo. 1408/71 ondanks het fiscale karakter dat ze volgens het Franse recht hebben. De advocaat-generaal concludeert dat art. 14 quinquies, lid 1 en 2, Vo. 1408/71 de bevoegde lidstaat er zelfs toe verplicht om bij de berekening van de bijdragen over de CSG en CRDS rekening te houden met alle door Derouin verkregen inkomsten, zonder dat aan de voorwaarden van art. 8 Vo. 1408/71 is voldaan. De advocaat-generaal gaat er daarbij wel van uit dat Derouin in het Verenigd Koninkrijk feitelijke werkzaamheden verricht, omdat in het ontkennende geval beantwoording van de prejudiciële vraag geen nuttige werking zou hebben.

NTFR 2007/1974 - Expertgroep van de EC stelt oplossingen voor om fiscale procedures voor post-trading te verbeteren, te vereenvoudigen en te moderniseren

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
De Fiscal compliance expert group (Fisco) heeft een rapport uitgebracht waarin oplossingen worden voorgesteld voor fiscale barrières die hebben te maken met grensoverschrijdende effectentransacties, ook wel bekend als post-trading. Post-trading vindt plaats nadat twee partijen een effectentransactie zijn overeengekomen en heeft als doel de overdracht van de eigendom en de overeenkomstige betaling toe te staan. De systemen in de EU hebben zich nationaal ontwikkeld, aangezien de grensoverschrijdende handelsactiviteit beperkt is. Grensoverschrijdende post-trading binnen de EU is daarom veel duurder en complexer dan binnen een enkele lidstaat of in de Verenigde Staten. Dit is in het nadeel van de financiële markten van de EU. Van de voorgestelde oplossingen (op het gebied van de bron- en transactiebelasting) wordt verwacht dat zij tot betere, vereenvoudigde en gemoderniseerde procedures leiden, aangepast aan de huidige werkwijze van de EU financiële markten.

NTFR 2007/1975 - EC verzoekt Spanje om discriminerende belastingregels te wijzigen voor niet-ingezetenen die voor Spaanse diplomatieke missies en consulaire posten werken

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
De Spaanse belastingwetgeving behandelt een persoon als niet-ingezetene als die persoon in een andere lidstaat dan Spanje is aangeworven om in het buitenland voor een diplomatieke missie of een consulaire post te werken. Als niet-ingezetenen kunnen deze personen niet profiteren van bepaalde belastingvoordelen. Personen die ingezetenen van Spanje waren voordat zij werden aangeworven om in het buitenland te werken, worden wel als ingezetenen behandeld.

NTFR 2007/1976 - Begrip verhuur van onroerend goed nader ingevuld

Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Italiaanse belastingdienst en CO.GE.P, een vennootschap die zich bezighoudt met de bereiding en de vermenging van oliederivaten, twisten over de fiscale regelmatigheid van facturen betreffende de btw die het autonoom consortium van de haven van Genua (hierna: 'consortium') haar heeft gezonden voor de concessie van gebieden van het publieke maritieme domein, bestemd voor de opslag, de verwerking en de behandeling van minerale oliën. Daar het de concessie van gebieden van het maritieme domein als niet aan btw onderworpen handelingen beschouwde, heeft het consortium aan CO.GE.P. facturen uitgeschreven zonder btw. Dienaangaande zijn naheffingsaanslagen opgelegd. Op de in de daaropvolgende gerechtelijke procedure gestelde prejudiciële vraag verklaart Hof van Justitie EG voor recht dat art. 13, B, sub b, Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een rechtsbetrekking in het kader waarvan aan een subject voor een bepaalde duur en tegen betaling het al dan niet exclusieve recht wordt verleend op het gebruik van een openbaar goed, namelijk gebieden van het maritieme domein, onder het begrip 'verhuur van onroerende goederen' valt in de zin van dat artikel.

NTFR 2007/1979 - Naheffing ten onrechte ondanks negatieve voorraad en rommelige voorraadadministratie

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5543, datum uitspraak 08-06-2007, publicatiedatum 12-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Eiseres houdt zich bezig met de in- en verkoop van rode en blanke gasolie, petroleum en benzine. Uit een onderzoek blijkt dat eiseres een negatieve voorraad blanke gasolie heeft gehad. Volgens verweerder heeft eiseres de inkopen van deze negatieve voorraad blanke gasolie niet verantwoord. Verweerder heeft daartoe naheffingsaanslagen accijns en andere heffingen opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de voorraadadministratie van eiseres rommelig is en gebreken vertoont. Verweerder heeft echter onvoldoende feiten naar voren gebracht om tot de conclusie te komen dat eiseres meer accijnsgoederen heeft ingekocht dan zij in haar inkoopadministratie heeft verantwoord, aldus de rechtbank. Voor zover eventueel wel sprake zou zijn van een niet verantwoorde inkoop, is niet aannemelijk geworden dat dit accijnsgoederen betreft die niet in de heffing zijn betrokken.

NTFR 2007/1985 - Geen bezwaar en beroep mogelijk tegen inlichtingenverzoek van verweerder

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5601, datum uitspraak 23-05-2007, publicatiedatum 15-10-2007
Aflevering 44, gepubliceerd op 01-11-2007
Bij brief van 14 november 2006 heeft verweerder enkele vragen aan verzoekster gesteld en tevens om toezending van een aantal documenten verzocht. Verzoekster komt hiertegen in bezwaar en beroep. De voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van 14 november 2006 een besluit is in de zin van artikel 1:3, lid 1, Awb. Voorts acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat het besluit van 14 november 2006 is genomen in het kader van een uit het buitenland ontvangen inlichtingenverzoek als bedoeld in artikel 8 WIB. Het besluit van 14 november 2006 betreft volgens de voorzieningenrechter een ingevolge de belastingwet (AWR) genomen besluit, maar is geen belastingaanslag dan wel een voor bezwaar vatbare beschikking. Derhalve staat tegen het besluit geen beroep dan wel bezwaar open. De voorzieningenrechter verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.