Aflevering 24

Gepubliceerd op 13 juni 2013

NTFR 2013/1162 - Manwatching op het VTO

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 geschreven door A.F. Gunn
In 1979 verscheen Manwatching: A Field Guide to Human BehaviorD. Morris, Manwatching: A Field Guide to Human Behavior, Jonathan Cape, London, 1971. van de Britse zoöloog Desmond Morris. In dit boek onderzoekt Morris verschillende aspecten van het menselijk (groeps)gedrag, zoals lichaamstaal, hiërarchische verhoudingen en natuurlijk paringsrituelen.

NTFR 2013/1163 - Wetsvoorstel 'Tijdelijke resolutieheffing' naar Tweede Kamer

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel voor een tijdelijke resolutieheffing aan de Tweede Kamer gezonden. In 2014 zal worden geheven bij alle banken die deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel. De heffing maakt onderdeel uit van het totale financieringspakket ten behoeve van de nationalisatie van SNS REAAL N.V.

NTFR 2013/1165 - De onttrekkingswinst van een stuk landbouwgrond als bouwperceel valt onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6776, datum uitspraak 28-03-2013, publicatiedatum 10-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende heeft een melkveehouderij en een vleesvarkenshouderij. In het kader van de ruilverkaveling heeft belanghebbende in 1999 zijn onderneming verplaatst van de locaties A en B naar de locatie C. Belanghebbende heeft 18 hectare cultuurgrond behorende bij de locaties A en B geruild tegen 23 hectare cultuurgrond te C. In het kader van de ruilverkaveling verkreeg belanghebbende de voor zijn bedrijf benodigde milieuvergunningen en het recht om een bedrijfswoning te bouwen. Vaststaat dat de bouwkavel bij verkrijging tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende is gaan behoren, dat die kavel op het direct daarop volgende moment door overbrenging naar het privévermogen is onttrokken aan het ondernemingsvermogen en dat de onttrekkingswaarde van de kavel f 90.000 bedraagt. Na verwijzing is nog in geschil tegen welke waarde de bouwkavel in het ondernemingsvermogen moet worden opgenomen (de initiële activeringswaarde). Het hof is van oordeel dat de onttrekkingswinst onder de landbouwvrijstelling valt. Belanghebbende kan een beroep doen op door de Belastingdienst gevoerd beleid op grond waarvan op onttrekkingen aan het ondernemingsvermogen van de ondergrond van bestaande bedrijfswoningen de landbouwvrijstelling kan worden toegepast voor het verschil tussen de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming als cultuurgrond (WEVAB-cultuurgrond) en de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming als ondergrond voor een bedrijfswoning (WEVAB-bouwgrond). De onttrekkingswaarde van de bouwkavel is dan ook gelijk aan de WEVAB-bouwgrond en de bij onttrekking te constateren winst valt onder de landbouwvrijstelling.

NTFR 2013/1166 - Pensioendotatie wordt aangemerkt als onttrekking en is niet aftrekbaar van de winst

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8583, datum uitspraak 23-04-2013, publicatiedatum 25-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid, waarin onder meer haar 100%-dochter E bv is gevoegd. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door F bv, G bv en H bv. Daarnaast is er nog J bv, een 100%-dochtermaatschappij van F bv met wie zij een fiscale eenheid vormt. Alle aandelen in F bv worden gehouden door de heer I. I is als directeur in dienstbetrekking werkzaam voor E bv. E bv heeft aan I pensioenrechten toegekend. Belanghebbende heeft het verschil tussen de waarde van de pensioenverplichting en de boekwaarde ten laste van de winst over 2006 gebracht. De inspecteur heeft ter zake bij de aanslag € 711.613 gecorrigeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de pensioenlast in het onderhavige jaar niet aftrekbaar is. In hoger beroep stelt de inspecteur primair dat sprake is van een onttrekking. Het hof acht aannemelijk gemaakt door de inspecteur dat E bv de (oude) pensioenverplichting jegens I vóór 2006 heeft overgedragen aan J bv. Het hof acht voorts aannemelijk dat E bv destijds de (oude) pensioenverplichting heeft overgedragen aan J bv tegen volledige kwijting. Het vermogen van J bv was onvoldoende om de aan haar overgedragen (oude) pensioenverplichting te dekken. Als gevolg van de onverplichte pensioendotatie in 2006 is de dekkingsgraad van de pensioensaanspraak van I gestegen, hetgeen meebrengt dat de reële waarde van de pensioenaanspraak is toegenomen met het bedrag van de pensioendotatie. I is in zoverre in zijn hoedanigheid van aandeelhouder bevoordeeld. Het hof acht verder aannemelijk dat zowel E bv als I zich daarvan bewust moeten zijn geweest. Gelet daarop kan de pensioenlast van € 711.613 als een (niet-aftrekbare) onttrekking worden aangemerkt.

NTFR 2013/1167 - Geen onzakelijke lening indien aandeelhouderschap voortvloeit uit leningverstrekking

ECLI:NL:HR:2013:BZ9156, datum uitspraak 03-05-2013, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft een converteerbare achtergestelde lening verstrekt aan F bv ten bedrage van € 101.550. F bv is in 2006 geliquideerd. Belanghebbende heeft zijn vordering op F bv ten laste van zijn inkomen uit werk en woning afgewaardeerd. De inspecteur heeft dit niet toegestaan. De Hoge Raad acht een afwaardering wel mogelijk. Van een onzakelijke lening is immers geen sprake in een geval waarin (i) de geldverstrekking plaatsvindt door een belastingplichtige die daaraan voorafgaand nog geen aandeelhouder van de vennootschap was en in het kader van die verstrekking door toekenning van aandelen in de vennootschap of anderszins medegerechtigd wordt tot de winst van de vennootschap en (ii) de houders van (gezamenlijk) de meerderheid van het aandelenkapitaal van de vennootschap geen geldleningen verstrekken aan de vennootschap. Alsdan is het aandeelhouderschap een hoedanigheid die voortvloeit uit de verstrekking van de lening. In het onderhavige geval is daarvan sprake. Belanghebbende kan het verlies op de lening derhalve ten laste van het resultaat brengen.

NTFR 2013/1168 - Opbrengsten uit vastgoedtransacties zijn geen row

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7821, datum uitspraak 16-04-2013, publicatiedatum 18-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende is aandeelhouder van D bv. In de jaren 2003 en 2004 heeft belanghebbende tezamen met één of meer van de vijf andere aandeelhouders van D bv en/of derden op veilingen onroerende zaken gekocht en deze nadien weer verkocht. De groep van kopers werd steeds ad hoc gevormd. In 2003 is belanghebbende bij tien vastgoedtransacties betrokken geweest en in 2004 bij vijf. De inspecteur stelt dat sprake is van row als bedoeld in art. 3.90 en 3.91 Wet IB 2001. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond bevonden. In navolging van HR 24 december 2010, NTFR 2011/104, dat alleen ‘bijzondere kennis’ kan leiden tot het aannemen van row, neemt het hof het oordeel van de rechtbank over dat belanghebbende weliswaar samenwerkte met andere personen, maar dat niet is gesteld waaruit hun bijzondere kennis op het gebied van vastgoed bestond, laat staan dat dit aannemelijk is gemaakt.

NTFR 2013/1169 - Nederlandse pensioenuitkering wordt economisch niet dubbel belast

ECLI:NL:PHR:2013:BZ8599, datum uitspraak 17-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van drs. J.R. Schaap
In geschil is of door belanghebbende ontvangen uitkeringen uit een Nederlandse pensioenregeling buiten de heffing van inkomstenbelasting moeten blijven, voor zover de pensioenuitkeringen zijn terug te voeren op het werkzame verblijf van belanghebbende in Venezuela en Brunei in de periode van 1965 tot en met 1974.

NTFR 2013/1170 - Verslag overleg WUL

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013
In een overleg tussen de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer en de staatssecretaris van Financiën worden de gevolgen van de Wet uniformering loonbegrip (WUL) besproken. Aanleiding hiervoor is mede een viertal brieven dat de staatssecretaris de afgelopen periode aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. De staatssecretaris verwijst in zijn beantwoording naar de evaluatie van de WUL die hij vóór het zomerreces heeft toegezegd.

NTFR 2013/1171 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over premieplicht van zeevarende op pijpenlegger

ECLI:NL:HR:2013:BZ6793, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende, een Nederlander, woonde in 2004 in Nederland. Hij werkte gedurende geheel 2004 aan boord van een onder Panamese vlag varende pijpenlegger. Tot 1 juni 2004 was belanghebbende verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. Vanaf 1 juni 2004 verrichtte belanghebbende zijn werkzaamheden in loondienst voor een in Zwitserland gevestigde werkgever. In de periode van 1 juni 2004 tot en met 24 augustus 2004 werkte belanghebbende op de volgende plaatsen:

NTFR 2013/1173 - Bij participaties in buitenlandse beleggingsfondsen mag over 4% forfaitair rendement worden geheven

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5773, datum uitspraak 26-03-2013, publicatiedatum 28-03-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft participaties in verschillende beleggingsfondsen die in het buitenland (België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en de VS) zijn gevestigd. In geschil is of met betrekking tot de participaties die in 2006 geen dividend hebben uitgekeerd een forfaitair rendement van 4% als inkomen uit sparen en beleggen in de heffingsgrondslag moet worden opgenomen. Belanghebbende bestrijdt dit en stelt dat Nederland niet gerechtigd is te heffen over fictieve inkomsten uit aandelen, omdat het zogenoemde dividendartikel in de verschillende belastingverdragen slechts het heffingsrecht over betaalde dividenden aan Nederland als woonstaat toewijst en niet het heffingsrecht over fictieve inkomsten uit aandelen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard (Rechtbank Leeuwarden 6 september 2011, nr. 10/01088, NTFR 2011/2426). Het hof oordeelt dat indien bepaalde inkomsten naar hun aard aan Nederland ter heffing zijn toegewezen, de verdragen Nederland de ruimte laten om die inkomsten te belasten volgens Nederlandse wettelijke bepalingen met betrekking tot de wijze van heffing, de bepaling van het tijdstip waarop die inkomsten in aanmerking worden genomen, de bepaling van hun omvang en de wijze van hun berekening. Binnen dat kader kan ook ruimte zijn voor het toepassen van nationale bepalingen waarbij de wetgever zich bedient van forfaits en ficties. Nu zowel het heffingsrecht over betaalde dividenden als over vermogenswinst op aandelen van particuliere beleggers in de verdragen aan de woonstaat is toegewezen, brengt de fictie/het forfait van de heffing in box 3 van de Wet IB 2001 wat aandelenparticipaties als de onderhavige betreft, potentieel niet een verschuiving teweeg in de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen Nederland en de verschillende andere landen. Mitsdien verzetten onderhavige belastingverdragen zich niet tegen een op die fictie (forfait) gebaseerde Nederlandse heffing. Nederland is derhalve bevoegd een forfaitair rendement van 4% in aanmerking te nemen.

NTFR 2013/1174 - Navorderingsaanslag winstaandeel deels terecht opgelegd

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6591, datum uitspraak 12-02-2013, publicatiedatum 08-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende ontplooit activiteiten die bestaan uit het opsporen en winnen van aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Belanghebbende is medehoudster van winningsvergunningen en heeft met andere vergunninghouders samenwerkingsovereenkomsten gesloten, onder meer vanwege het gezamenlijke gebruik van platforms voor de productie, behandeling en compressie van gas. Op grond van deze overeenkomsten worden de vergoedingen voor het gebruik van de platforms over de vergunninghouders verdeeld naar verhouding van hun aandeel in de winningsvergunningen. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek aan belanghebbende een navorderingsaanslag winstaandeel opgelegd en daarbij het standpunt ingenomen dat de vergoedingen voor het gebruik door belanghebbende van platforms waarvan zij de mede-eigendom heeft, tot het resultaat voor het winstaandeel dienen te worden gerekend. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Volgens het hof is dat het geval. Daarbij is het hof ervan uitgegaan dat het resultaat per winningsvergunning wordt bepaald, dat de inkomsten en kosten uit derdengebruik dienen te worden geëlimineerd en dat ook de vergoeding voor het gebruik van een installatie dat door belanghebbende als vergunninghouder wordt ontvangen van andere vergunninghouders uit het resultaat dient te worden geëlimineerd. Het hof stelt vervolgens de inspecteur in het gelijk.

NTFR 2013/1175 - Ook grondkosten koop/aanneemsom vallen onder verminderingsregeling art. 13 Wet BRV

ECLI:NL:HR:2013:BY5307, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Op 13 juli 2007 hebben twee vorige verkrijgers een koop/aanneemovereenkomst gesloten inzake een appartementsrecht (aandeel in een te stichten gebouw met grond). De totale koop/aanneemsom bedroeg € 394.000 (inclusief btw). Bij akte van 19 oktober 2007 is het appartementsrecht aan de vorige verkrijgers geleverd. Daarbij is door hen € 158.000 inclusief btw (ofwel € 132.773 exclusief btw) betaald, zijnde de grondkosten. Tot de oplevering van het appartement hebben de vorige verkrijgers vervolgens in totaal van € 236.000 inclusief btw betaald (ofwel € 198.319 exclusief btw). De vorige verkrijgers konden de btw niet in aftrek brengen. De oplevering van het appartement vond plaats op 17 juni 2009. Op 8 juli 2009 heeft belanghebbende het appartementsrecht van de vorige verkrijgers gekocht voor € 410.000. De levering heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Voor de overdrachtsbelasting heeft belanghebbende de regeling van art. 13 Wet BRV toegepast. In geschil is of de vermindering van overdrachtsbelasting ook ziet op de betaalde grondkosten. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. De Hoge Raad stelt voorop dat een zinvolle uitleg van art. 13, lid 1, Wet BRV meebrengt dat, in gevallen waarin sprake is geweest van verschuldigdheid van omzetbelasting, onder ‘vorige verkrijging’ wordt verstaan: een vorige levering in de zin van de omzetbelasting. De handelingen van de aannemer jegens de vorige verkrijgers met betrekking tot de grond en het appartement moeten voor de heffing van omzetbelasting tezamen als één prestatie worden beschouwd, en wel als de levering van een onroerende zaak. Die levering heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009, zijnde de datum waarop het appartement aan de vorige verkrijgers werd opgeleverd. Dit brengt mee dat ook de verkrijging door belanghebbende van een breukgedeelte van de grond op 11 september 2009 geacht moet worden te hebben plaatsgevonden binnen zes maanden na de verkrijging daarvan door de vorige verkrijgers. De waarde van de verkrijging door belanghebbende moet derhalve worden verminderd met het bedrag van de totale door de vorige verkrijgers betaalde koop/aanneemsom, derhalve ook met de grondkosten (exclusief btw).

NTFR 2013/1176 - Geen vrijstelling interne reorganisatie omdat niet is voldaan aan eis van 'taakoverdracht'

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8881, datum uitspraak 16-04-2013, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende, een stichting met anbi-status, verricht in haar instellingen zorgtaken. Zij heeft op 26 april 2010 onroerende zaken verkregen van een vereniging die eveneens een anbi-status heeft. De onroerende zaken werden voorheen door de vereniging aan belanghebbende verhuurd. Ter zake van de verkrijging maakt belanghebbende in het kader van de overdrachtsbelasting aanspraak op de vrijstelling voor interne reorganisatie. De inspecteur heeft die vrijstelling niet toegepast. Volgens het hof is dat terecht. Er is namelijk niet voldaan aan de in art. 5d Uitv.besl. BRV opgenomen eis van ‘taakoverdracht’. De vereniging heeft namelijk enkel de onroerende zaken aan belanghebbende verhuurd en de eigenaarslasten gedragen en belanghebbende huurde de onroerende zaken, droeg de huurderslasten, verzorgde het tuinonderhoud en gebruikte de onroerende zaken voor de zorgtaken binnen haar instellingen. Onder deze omstandigheden is de overdracht van de onroerende zaken niet aan te merken als een ‘taakoverdracht’. Anders dan belanghebbende stelt, is de besluitgever met de eis van ‘taakoverdracht’ niet buiten de wettelijke delegatiebevoegdheid getreden.

NTFR 2013/1177 - Voornemen tot laten vervallen kennisgevingsprocedure-vooraf in WIBB

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft het voornemen om de zogenoemde kennisgeving-vooraf in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIBB) af te schaffen. Deze biedt – op een aantal uitzonderingssituaties na – bij internationale inlichtingenuitwisseling op verzoek en bij spontane inlichtingenuitwisseling aan degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn de mogelijkheid om zich, voorafgaande aan het verstrekken van de inlichtingen, te verzetten tegen de inlichtingenverstrekking aan de buitenlandse partner. Een daartoe strekkende wijziging van de WIBB zal worden opgenomen in het in het najaar bij de Tweede Kamer in te dienen wetsvoorstel ‘Overige fiscale maatregelen 2014’.

NTFR 2013/1179 - Nederlandse pensioenuitkering wordt economisch niet dubbel belast

ECLI:NL:HR:2013:BZ8599, datum uitspraak 17-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende heeft uitkeringen ontvangen uit een Nederlandse pensioenregeling. In geschil is of deze uitkeringen buiten de heffing van inkomstenbelasting moeten blijven, voor zover de pensioenuitkeringen zijn terug te voeren op het werkzame verblijf van belanghebbende in Venezuela en Brunei in de periode van 1965 tot en met 1974. Het hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.

NTFR 2013/1180 - Bij voorkoming dubbele belasting in box 3 voor Zwitserse woning moet een brutoteller worden gehanteerd

ECLI:NL:PHR:2013:BZ8595, datum uitspraak 26-03-2013, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft een tweede woning gekocht in Zwitserland, voor € 525.464 hypothecair gefinancierd. Voor deze Zwitserse woning heeft zij recht op voorkoming van dubbele belasting op grond van het (oude) belastingverdrag met Zwitserland. De woning valt in Nederland in box 3 voor de Wet IB 2001. De inspecteur heeft voorkoming verleend op basis van een gemiddelde nettowaarde van de woning ad € 467.342 (na aftrek van de gemiddelde hypothecaire schuld ad € 262.732). Lopende haar beroep hebben belanghebbende en haar fiscale partner de aangegeven verdeling van box 3-grondslag tussen hen ex art. 2.17 Wet IB 2001 aldus gewijzigd dat de Zwitserse woning geheel aan de belanghebbende is toegerekend en de schuld geheel aan haar fiscale partner.

NTFR 2013/1182 - Stilzwijgende goedkeuring nieuwe belastingverdrag met Ethiopië

Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013
Bij brief van 22 mei 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het op 10 augustus 2012 tot stand gekomen belastingverdrag met Ethiopië, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. Het verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Het heeft als doel het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting. De brief, de toelichtende nota, het advies van de Raad van State en het nader rapport zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2013/1183 - Middellijk bestuurder vof slaagt niet in bewijs dat niet betalen belasting niet aan hem te wijten is

ECLI:NL:HR:2013:CA2455, datum uitspraak 07-06-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 24, gepubliceerd op 13-06-2013
Belanghebbende is middellijk bestuur van een vof. Namens de vof is in maart 2006 een melding van betalingsonmacht gedaan bij de ontvanger. Er is in dat verband een betalingsregeling getroffen. Nadien zijn over latere tijdvakken nieuwe naheffingsaanslagen aan de vof opgelegd die onbetaald zijn gebleven. De vof is op 3 september 2007 failliet verklaard. De ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de vof. Naast diverse formeelrechtelijke geschilpunten, betrof de procedure voor Hof Arnhem (NTFR 2012/1518) de vraag of belanghebbende kan bewijzen – in de zin van aannemelijk maken – dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is betaald door de vof. Hierin slaagde hij volgens het hof niet. Belanghebbende heeft namelijk bewust ervoor gekozen wel de concurrente crediteuren en de werknemers – waaronder belanghebbende zelf – te betalen en niet de belastingschulden van de vof.