Aflevering 25

Gepubliceerd op 20 juni 2013

NTFR 2013/1206 - Fiscaal jachtseizoen?

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 geschreven door prof. dr. P. Kavelaars
Belastingheffing, en in het bijzonder het ontgaan dan wel ontduiken daarvan, heeft sinds ongeveer een jaar volop de aandacht, zoveel is wel duidelijk gelet op de vrijwel onafgebroken stroom van velerlei publicaties en andere uitlatingen.En dan zijn er nog de congressen, zoals deze week het jaarcongres 2013 van de NOB op 19 juni 2013 en het congres van het Fiscaal Economisch Instituut van de Erasmus Universiteit Rotterdam op 21 juni 2013, die beide in het teken van deze discussie staan. Met name (internationale) ondernemingen en een aantal landen nemen daarbij een opzichtige plaats in. Ondernemingen, omdat zij door gebruik te maken van (verschillen in) fiscale systemen en verdragen in de ogen van sommigen een optimaal en in de ogen van andere een (te) minimaal bedrag aan winstbelasting betalen. Diverse landen, omdat zij faciliteiten scheppen, dan wel regelgeving creëren die een optimale (volgens sommigen), dan wel minimale (volgens anderen) heffing creëren en daar in de regel en passant ook zelf een graantje van meepikken door de creatie van extra belastingopbrengst en werkgelegenheid. Op internationaal niveau hebben de EU, de OESO en de G-8 tot en met de G-20Er is overigens ook nog een G-4 en verder zijn er wat tussenvarianten. inmiddels hun tanden in deze problematiek gezet met het duidelijke voornemen tot maatregelen te komen die er in essentie op neer moeten komen dat het internationale bedrijfsleven meer belasting gaat betalen, hetgeen tot een betere financiële positie van zowel ontwikkelings- als ontwikkelde landen moet leiden.In het mei- en het juninummer van NTFR-B heb ik een vrij compleet overzicht gepubliceerd met alle internationale initiatieven van genoemde organisaties. Inmiddels is dat overzicht al niet meer geheel compleet. Zie P. Kavelaars, De EU en de OESO: ten strijde tegen belastingontwijking I en II, NTFR-B 2013/19 (deel I). Deel II verschijnt in het juninummer. Het is helder dat Nederland in deze discussie een in het oog springende positie inneemt. Niet alleen het buitenland richt zich op ons fiscale stelsel maar ook in Nederland zelf heeft de belangstelling voor, en de discussie over onze fiscale positie een grote vlucht genomen. Met als laatste, voorlopig meest recente hoogtepunt de rapporten van Oxfam-Novib, SEO en SOMO.– Oxfam-Novib, De Nederlandse Route, 21 mei 2013;- SOMO, Should the Netherlands Sign Tax Treaties with Developing Countries?, June 2013;- SEO, Uit de schaduw van het bankwezen, juni 2013. Vooropgesteld zij dat deze aandacht voor het thema terecht is. Het gaat om een belangwekkend maatschappelijk onderwerp. Tegelijkertijd constateer ik dat de discussie deels te veel op basis van gevoel plaatsvindt en daardoor weinig evenwichtig wordt gevoerd. Dat geldt overigens vooral voor de discussies op nationaal niveau van de lidstaten en die in het Europees Parlement, maar veel minder waar het de benadering van de Europese Commissie, de OESO en de G-20 betreft. In deze bijdrage doe ik enkele aanbevelingen hoe om te gaan met de huidige discussie en geef een richting aan waarbij wordt voorkomen dat 2013 een ondoordacht fiscaal jachtseizoen op ondernemingen en landen wordt. Daar is immers niemand bij gebaat.

NTFR 2013/1208 - Aanzienlijk investeringsverlies in bloembollen valt in box 3 en niet in box 1

ECLI:NL:HR:2013:CA1502, datum uitspraak 31-05-2013, publicatiedatum 31-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende heeft via D bv geïnvesteerd in bloembollen. De aan belanghebbende voorgehouden transacties zijn door frauduleus handelen van D bv niet conform de afspraken uitgevoerd. Belanghebbende heeft hierdoor een verlies geleden van € 4.255.857 dat door hem als verlies uit onderneming is verantwoord. Hof Leeuwarden (NTFR 2012/1208) oordeelde dat het verlies niet aftrekbaar is, omdat geen sprake is van een bron van inkomen, aangezien een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. In cassatie stelt belanghebbende terecht dat – anders dan het hof heeft gedaan – de vraag of sprake is van een objectieve voordeelverwachting beoordeeld moet worden aan de hand van de voorgenomen transacties die de bron doen ontstaan en dat daarbij geen rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat die voorgenomen transacties niet (geheel) – in verband met fraude – conform het voornemen zijn uitgevoerd. Niettemin krijgt belanghebbende geen gelijk. De investering van belanghebbende gaat volgens de Hoge Raad namelijk normaal actief vermogensbeheer niet te buiten en vormt voor hem een (in box 3 vallende) belegging.

NTFR 2013/1209 - Ondernemer met daarnaast fulltime dienstverband voldoet niet aan het urencriterium

ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ2216, datum uitspraak 13-09-2012, publicatiedatum 27-02-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Naast zijn werkzaamheden fulltime in loondienst als secretaris fiscale zaken, was belanghebbende als zelfstandige werkzaam als fiscaal-juridisch publicist. In 2007 behaalde hij hiermee een winst van € 4.645. In zijn aangifte IB/PVV 2007 heeft belanghebbende de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling geclaimd. De inspecteur heeft deze geweigerd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aan het urencriterium heeft voldaan en niet in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende 1.225 uren aan een onderneming heeft kunnen besteden naast zijn fulltime dienstbetrekking. Belanghebbende heeft achteraf een urenoverzicht opgesteld waarin een totaal van 1.672 uren is vermeld. Echter, het hof is van oordeel dat belanghebbende nader moet onderbouwen dat de gestelde tijd daadwerkelijk aan die werkzaamheden is besteed. Hierin is belanghebbende niet geslaagd.

NTFR 2013/1210 - Geen sprake van aandelenoptierechten nu de (voorwaardelijke) aandelen uiteindelijk 'automatisch' zijn verkregen

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9146, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 01-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
In verband met de beëindiging van de dienstbetrekking van A heeft belanghebbende aan A in september 2009 een ontslagvergoeding toegekend van € 650.000. A heeft in 2006 en 2007 deelgenomen aan het zogenoemde Bonus Investment Plan (hierna: BIP) van belanghebbende. In 2006 en 2007 heeft A BIP-rechten toegekend gekregen op grond waarvan hem in april 2009 en oktober 2009 aandelen zijn geleverd met een waarde van € 22.235 en € 25.844. In 2006 heeft A LTIP-rechten toegekend gekregen op grond waarvan hem in maart 2009 en april 2009 aandelen zijn geleverd met een waarde van € 17.966 (in maart) en € 73.917 en € 73.321 (in april). De inspecteur heeft naar aanleiding van de in 2009 aan A geleverde aandelen een naheffingsaanslag opgelegd. Het hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat deze toegekende BIP- en LTIP-rechten kwalificeren als aandelenoptierechten en dat de inkomsten uit deze rechten buiten beschouwing moeten blijven bij de berekening van de vertrekvergoeding. Bij beide regelingen is sprake van een voorwaardelijk recht op levering van aandelen. Na de driejaarstermijn en bij vervulling van de overige voorwaarden ontvangt A de aandelen automatisch, zodat van een optierecht derhalve geen sprake is. Er is evenmin sprake van een inbreuk op art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM).

NTFR 2013/1212 - Wetsvoorstel versobering pensioenopbouw

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013
De Tweede Kamer behandelt het wetsvoorstel ‘Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’. Dit wetsvoorstel voorziet in een verlaging van de opbouwpercentages van pensioenen met ongeveer 0,4% en in een aftopping van het inkomen, waarover maximaal pensioen kan worden opgebouwd op € 100.000.

NTFR 2013/1214 - Verhuur- en schenkingsconstructie kunstwerken aan museum leidt tot jaarlijkse giftenaftrek

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6434, datum uitspraak 05-02-2013, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende verhuurt een aantal kunstwerken gedurende vijf jaar aan een museum, waarbij de verplichting tot betaling van de huurprijs is omgezet in een geldlening die in vijf jaarlijkse termijnen moet worden afgelost. Tegelijkertijd is een notariële akte van schenking opgesteld, waarin belanghebbende jaarlijks een periodieke uitkering ter grootte van het bedrag van de aflossingen aan het museum schenkt. Zowel de rechtbank als het hof oordelen dat belanghebbende jaarlijks recht heeft op giftenaftrek van de geschonken huursommen. Wel oordeelt het hof, anders dan de rechtbank had beslist, dat de verhuurde kunstwerken hoofdzakelijk als belegging dienen en dat het box 3-inkomen dient te worden verhoogd met de waarde van de kunstwerken verminderd met de schuld uit hoofde van de periodieke lijfrenteverplichting.

NTFR 2013/1215 - Giftenaftrek voor periodieke uitkeringen door erflaatster

ECLI:NL:HR:2012:BY8105, datum uitspraak 11-12-2012, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. dr. I.A. Koele
De moeder van belanghebbenden (erflaatster) heeft in april 2001 een aanspraak op periodieke uitkeringen geschonken aan een stichting (anbi). Deze aanspraak bestaat uit een jaarlijkse overdracht gedurende vijf jaren van certificaten van aandelen ‘vrij van recht’. In januari 2002 is erflaatster overleden. Belanghebbenden zijn als erfgenaam deels gerechtigd tot de nalatenschap. In 2002 zijn geen certificaten aan de anbi overgedragen ter uitvoering van de schenking. In april 2003 hebben de erven alsnog uitvoering gegeven aan de verplichting voor het jaar 2002 om certificaten te leveren aan de anbi, alsmede aan de verplichting voor 2003. Daarnaast zijn nog 381 certificaten aan de anbi geleverd, zijnde het stockdividend over 2002. Belanghebbenden hebben in 2003 (een evenredig gedeelte van) de waarde van de aan de anbi geleverde certificaten en het betaalde schenkingsrecht in aanmerking genomen als aftrekbare gift. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbenden recht hebben op aftrek. Met de schenking in april 2001 is voldaan aan de vereiste waardeverschuiving en aan het vereiste van de vrijgevigheid. Deze vereisten moeten worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de schenkingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dat de schenker nadien is overleden en de schenkingsverplichting is overgegaan op haar erfgenamen, maakt dit niet anders. Verder is volgens de Hoge Raad ook voldaan aan het vereiste van vaste en gelijkmatige uitkeringen, ondanks dat in 2002 niets is uitgekeerd. Voor dit vereiste is namelijk bepalend de verplichting die op grond van de schenkingsovereenkomst op de gever rust, en niet de uitkering zoals deze in feite heeft plaatsgevonden.

NTFR 2013/1216 - Tijdstip giftenaftrek; verplichting is niet rentedragend geworden

ECLI:NL:HR:2012:BY8161, datum uitspraak 11-12-2012, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. dr. I.A. Koele
Deze zaak is gelijkluidend aan de arresten van 3 mei 2013 met nr. 12/00801, 12/00802 en 12/00804. Belanghebbende is één van de erfgenamen. Anders dan in die arresten heeft in deze zaak niet alleen de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar ook belanghebbende zelf. In deze zaak had Hof Amsterdam (15 maart 2012, nr. 09/00190, NTFR 2012/1497) geoordeeld dat de extra uitkering in april 2003 van 381 certificaten gelijk kan worden gesteld met rente, waardoor de verplichting om in 2002 16.000 certificaten over te dragen geacht moet worden in dat jaar rentedragend te zijn geworden in de zin van art. 6.40 Wet IB 2001, zodat deze termijn (reeds) in 2002 als aftrekbare gift in aanmerking had moeten worden genomen. Belanghebbende komt in cassatie met succes op tegen dit hofoordeel. Volgens de Hoge Raad is de oorspronkelijke schenkingsovereenkomst niet gewijzigd. De voor 2002 overeengekomen overdracht van certificaten is dus niet uitgesteld onder het genot van rente voor de anbi. De verplichting om in 2002 16.000 certificaten over te dragen is dus niet in 2002 rentedragend geworden in de zin van art. 6.40, onderdeel d, Wet IB 2001. Aangezien die certificaten bij notariële akte van 2 april 2003 aan de anbi zijn geleverd, kan deze uitkering op grond van art. 6.40, onderdeel c, Wet IB 2001 in het jaar 2003 in aanmerking worden genomen.

NTFR 2013/1217 - Huisvestingskosten en rentelasten zijn niet overtuigend aangetoond: geen aftrek

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1810, datum uitspraak 22-05-2013, publicatiedatum 03-06-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft van haar moedermaatschappij een pand in eigendom verkregen. Dit pand wordt door belanghebbende verhuurd aan een zustervennootschap van haar moedermaatschappij. Belanghebbende heeft geen gevolg gegeven aan de uitnodigingen tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor de jaren 2007 en 2008. De ambtshalve door de inspecteur opgelegde belastingaanslagen worden door belanghebbende bestreden. Zij stelt recht te hebben op aftrek van huisvestingskosten en rentelasten. Het hof stelt belanghebbende in het ongelijk. Omdat belanghebbende de ‘vereiste aangifte’ niet heeft gedaan, moet de bewijslast volgens het hof worden omgekeerd en verzwaard. Hierin is belanghebbende niet geslaagd. De door belanghebbende overgelegde facturen zijn niet voldoende voor de conclusie dat overtuigend is aangetoond dat de geclaimde huisvestingskosten door belanghebbende zijn gemaakt. Met betrekking tot de rentelasten is niet overtuigend door belanghebbende aangetoond dat er een schuld bestaat. De schatting door de inspecteur van de belastbare winst acht het hof redelijk.

NTFR 2013/1218 - Afwaardering leningen geweigerd vanwege onzakelijk karakter

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende, X bv, is de moedervennootschap van een omvangrijke groep vennootschappen die zich bezighoudt met de exploitatie van en de handel in vastgoed. Aan X bv zijn (navorderings)aanslagen VPB opgelegd, omdat volgens de inspecteur ten onrechte afwaarderingen hebben plaatsgevonden op leningen aan dochtervennootschappen. In geschil is of de inspecteur terecht de ten laste van de winst gebrachte afwaarderingen op de leningen aan groepsmaatschappijen heeft gecorrigeerd op de grond dat deze leningen onzakelijk zijn.

NTFR 2013/1219 - Adviseur en belanghebbende zijn niet te kwader trouw bij niet-verantwoorden verzekeringsuitkering: geen navordering

ECLI:NL:HR:2013:BY7673, datum uitspraak 31-05-2013, publicatiedatum 31-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende heeft in 2003 een (belaste) afkoopsom van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule ontvangen. Hiervan is geen melding gemaakt in zijn aangifte IB 2003. De aangifte is opgesteld en ingediend door de adviseur van belanghebbende. In de onderhavige navorderingsaanslag is de afkoopsom (alsnog) begrepen. Hof Amsterdam (26 januari 2012, nr. 09/00718, NTFR 2012/623) heeft geoordeeld dat de inspecteur bevoegd is na te vorderen, omdat de adviseur te kwader trouw is geweest welke kwader trouw aan belanghebbende moet worden toegerekend. De adviseur heeft volgens het hof namelijk, hoewel op de hoogte van de verzekeringsuitkering, nagelaten nadere informatie en bescheiden op te vragen en zich te verdiepen in de toepasselijke regelgeving. Dit oordeel houdt in cassatie echter geen stand. Genoemde omstandigheden brengen volgens de Hoge Raad namelijk nog niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewuste aanvaarding mee van de aanmerkelijke kans dat van belanghebbende te weinig belasting zou worden geheven. Daarom is geen sprake van kwade trouw aan de zijde van de adviseur. Ook bij belanghebbende zelf was geen sprake van de voor kwade trouw vereiste opzet. De navorderingsaanslag kan – nu ook geen sprake is van een nieuw feit – niet in stand blijven.

NTFR 2013/1220 - Ook een coffeeshophouder moet een administratie voeren en bewaren

ECLI:NL:HR:2012:BX7184, datum uitspraak 25-07-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. De ingekochte softdrugs worden bewaard in de ‘stash’. Daarvan wordt geen administratie bijgehouden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat belanghebbende heeft gerommeld met de inkoopprijzen. Daarom heeft hij in het onderhavige jaar, 2003, gecorrigeerd. Hof Arnhem (15 juni 2011, nr. 10/00315 t/m 10/00318, NTFR 2011/1763) heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een ambtelijk verzuim. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad cassatieproof. Met betrekking tot beide jaren heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende de(inkoop)administratieplicht heeft geschonden, dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, dat de schatting van de inspecteur – gebaseerd op een BOOM-rapport waarin wordt uitgegaan van een brutowinstpercentage voor de branche van minimaal 100% – redelijk is en dat belanghebbende er niet in is geslaagd aan de bewijslast te voldoen. In cassatie houden ook deze oordelen van het hof stand. De Hoge Raad merkt daarbij onder meer op dat ook een coffeeshophouder gehouden is een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren en dat het hof kon volstaan met het accepteren van de gegevens van het BOOM-rapport als basis voor de redelijke schatting.

NTFR 2013/1221 - Rechter is bij straftoemeting niet gebonden aan beleidsregels van Belastingdienst

ECLI:NL:HR:2013:CA2232, datum uitspraak 07-06-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft naar aanleiding van vragen van de inspecteur verklaard houder te zijn van een KB-Luxrekening en heeft direct opening van zaken gegeven. De inspecteur heeft nagevorderd met boeten van 50%. Hof Den Haag achtte boeten van 30% passend en geboden. Hiertegen komt de staatssecretaris vergeefs in cassatie. Volgens de Hoge Raad behoort straftoemeting namelijk tot het domein van de feitenrechter. Daarbij is de rechter niet gebonden aan beleidsregels van de Belastingdienst. De strafmaatbeoordeling van het hof houdt stand.

NTFR 2013/1222 - Hof heeft ten onrechte minister van Veiligheid en Justitie niet in het geding betrokken

ECLI:NL:HR:2013:CA2313, datum uitspraak 07-06-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Hof Den Haag heeft de Staat (minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld in vergoeding van schade van belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van de zaak door de rechterlijke macht. Hierbij heeft het hof niet de minister van Veiligheid en Justitie in het geding betrokken. In cassatie wordt hierover terecht geklaagd door de staatssecretaris. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar Hof Den Haag.

NTFR 2013/1223 - Hof had onderzoek moeten heropenen voor behandeling schadevergoedingsverzoek

ECLI:NL:HR:2013:CA2263, datum uitspraak 07-06-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
Hof Den Haag heeft de onderhavige zaak behandeld ter zitting van 11 maart 2011 en het onderzoek toen gesloten. Op 3 februari 2012 is uitspraak gedaan. Na de sluiting van het onderzoek op 11 maart 2011, maar vóór de uitspraak op 3 februari 2012, heeft belanghebbende bij brief van 5 januari 2012 het hof verzocht om het onderzoek te heropenen in verband met een verzoek tot vergoeding van immateriële schade. Het hof heeft dit geweigerd. Volgens de Hoge Raad is dat niet correct. In het onderhavige geval is namelijk niet de wettelijke uitspraaktermijn door het hof in acht genomen. Volgens belanghebbende is (mede) daardoor de redelijke termijn verder overschreden dan ten tijde van de zitting kon worden voorzien. In een zodanig geval kan de belanghebbende tot het tijdstip waarop het hof uitspraak doet heropening van het onderzoek verlangen teneinde een schadevergoedingsverzoek te kunnen doen. Het verzoek hoeft dan niet beperkt te blijven tot immateriële schade die het gevolg is van het tijdsverloop na de zitting.

NTFR 2013/1225 - Nederlandse belastingautoriteiten waartoe FIOD behoort schenden communautaire evenredigheidsbeginsel

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6354, datum uitspraak 26-03-2013, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Via de Belgische autoriteiten en de FIOD heeft de inspecteur lucht gekregen van een door belanghebbende verzwegen buitenlandse bankrekening in Luxemburg. Dit heeft – in het kader van het project Bank Zonder Naam – geleid tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen IB 1995 t/m 2005 en VB 1996 t/m 2000 met boetes. In de bezwaarfase heeft belanghebbende openheid van zaken gegeven. Volgens het hof moet bij de beoordeling van de vraag of de inspecteur het communautaire evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, de FIOD als onderdeel van de Nederlandse belastingautoriteiten worden gezien. Volgens het hof moet, nu niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden in een periode van twee jaren zijn geschied door de Nederlandse belastingautoriteiten, met betrekking tot de belastingaanslagen over 1995 t/m 2001 worden geconcludeerd dat het communautaire evenredigheidsbeginsel is geschonden. Reeds hierom worden die aanslagen vernietigd. Voor wat betreft de boeten (voor de andere jaren) doet belanghebbende vergeefs een beroep op het arrest Chambaz. Er is namelijk geen informatie verstrekt onder de aan belanghebbende geuite dreiging van een boete- of strafprocedure. Bovendien is sprake van Saunders-materiaal. Voor wat betreft de straftoemeting sluit het hof zich aan bij de visie van de rechtbank.

NTFR 2013/1226 - Schending hoorplicht leidt conform verzoek belastingplichtige tot terugwijzing zaak naar gemeente

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8841, datum uitspraak 16-04-2013, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende heeft op 10 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart. Daarvoor heeft de gemeente hem leges in rekening gebracht. Dit op basis van de op 15 oktober 2011 met terugwerkende kracht tot 22 september 2011 in werking getreden reparatiewet inzake de heffing van rechten voor Nederlandse identiteitskaarten. Zonder belanghebbende te horen, ondanks diens verzoek daartoe, heeft de gemeente het bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het hof stelt voorop dat het hoger beroep tijdig is ingediend, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat, ondanks de poststempel op de envelop die 19 augustus 2012 vermeldt, hij het hogerberoepschrift op vrijdag 17 augustus 2012 ter post heeft bezorgd, zodat het op de voet van art. 6:9, lid 2, Awb tijdig is ingediend. Belanghebbende klaagt erover dat de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden. Hij wenst een terugwijzing van de zaak naar de gemeente. Het hof willigt die wens in, omdat belanghebbende de onderhavige heffing ook met een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft bestreden.

NTFR 2013/1228 - Bekendmaking aanslagen op GBA-adres met ambtshalve inschrijving is correct

ECLI:NL:GHARL:2013:CA0379, datum uitspraak 02-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Op 21 augustus 2006 heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat zij geen toegang meer had tot het adres a-straat te Z. Zij heeft geen ander adres opgegeven. Op 12 december 2006 heeft de gemeente belanghebbende ambtshalve ingeschreven op het adres b-straat te Z. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 16 november 2007 respectievelijk 26 september 2008 belastingaanslagen (IB 2004 en 2005) opgelegd. Deze belastingaanslagen zijn – vóór de dagtekening ervan – door de ontvanger verzonden naar het adres b-straat te Z. In een brief van 26 september 2008 heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat haar postadres c-straat te Z is. Op 28 juni 2011 heeft belanghebbende duplicaten van de belastingaanslagen ontvangen. Op 5 augustus 2011 heeft zij daartegen bezwaar aangetekend. Het bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard door de inspecteur. Volgens het hof is dat terecht. De belastingaanslagen zijn volgens het hof namelijk rechtsgeldig bekendgemaakt. De Belastingdienst mocht uitgaan van het GBA-adres, ook al betrof het een ambtshalve inschrijving. De bezwaarschriften zijn ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn ingediend. Steekhoudende gronden die tot verschoonbaarheid leiden, zijn niet aanwezig, aldus het hof.

NTFR 2013/1232 - Nederlandse bronheffing op dividend van niet-inwoner is niet EU-proof

ECLI:NL:PHR:2013:CA1565, datum uitspraak 25-04-2013, publicatiedatum 31-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende is inwoonster van België en heeft Nederlands dividend genoten waarop Nederlandse dividendbelasting is ingehouden. Die bronheffing is € 527 hoger dan het bedrag dat van een inwoner van Nederland in de inkomstenbelasting (box 3) over het desbetreffende aandelenbezit geheven zou zijn.

NTFR 2013/1233 - EC stelt een zo ruim mogelijke automatische inlichtingenuitwisseling binnen de EU voor

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013
In het kader van het opvoeren van de strijd tegen belastingontduiking heeft de Commissie voorgesteld om de automatische inlichtingenuitwisseling tussen de EU-belastingdiensten uit te breiden. Volgens het voorstel zullen ook dividenden, vermogenswinsten, alle andere vormen van financiële inkomsten en rekeningtegoeden worden toegevoegd aan de lijst van categorieën waarover in de EU automatisch inlichtingen worden uitgewisseld. Hierdoor zal de EU over het meest uitgebreide systeem van automatische inlichtingenuitwisseling ter wereld kunnen beschikken.

NTFR 2013/1234 - EC daagt Frankrijk voor het Hof wegens discriminerende belastingregels voor onroerende zaken

Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013
De Europese Commissie heeft besloten Frankrijk voor het Hof van Justitie te dagen in verband met discriminerende belastingregels voor nieuw woningvastgoed. Op grond van de Franse regelgeving kunnen investeringen in nieuw woningvastgoed in Frankrijk versneld worden afgeschreven, wat niet is toegestaan voor soortgelijke investeringen in het buitenland.

NTFR 2013/1235 - Verhuur onzelfstandige werkkamer in woning vormt geen economische activiteit

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2802, datum uitspraak 05-02-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
Belanghebbende is een maatschap van twee partners. De maten hebben een woning laten bouwen die in 2010 in gebruik is genomen. Belanghebbende heeft een onzelfstandige, in de kelder van de woning gelegen werkkamer zonder sanitaire voorzieningen en keuken voor vijf jaar verhuurd aan een besloten vennootschap van een van de maten. Belanghebbende heeft de woning in haar geheel tot het ondernemingsvermogen gerekend. De ter zake van de bouw van de woning in rekening gebrachte omzetbelasting wenst belanghebbende in aftrek te brengen. Het hof willigt die wens echter niet in. Het hof zet uiteen dat belanghebbende met de verhuur geen economische activiteiten heeft verricht en ter daarvan zake niet als ondernemer kan worden aangemerkt. Daarom bestaat – in zoverre – geen recht op aftrek van voorbelasting. Die aftrek kan ook niet via de weg van het vertrouwensbeginsel worden verkregen. Belanghebbende, die werd bijgestaan door een gemachtigde, kon redelijkerwijs niet menen dat de inspecteur bij een teruggaaf een bewust standpunt had ingenomen.

NTFR 2013/1236 - Provisies voor aanvragen kinderopvangtoeslagen door gastouderbureau zijn niet vrijgesteld

ECLI:NL:GHARL:2013:CA0378, datum uitspraak 02-05-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Belanghebbende exploiteert een gastouderbureau. Zij is betrokken geweest in een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het aanvragen van kinderopvangtoeslagen. In het onderhavige tijdvak is € 4.904.590 aan kinderopvangtoeslagen aan belanghebbende uitbetaald. Onder inhouding van provisie zijn de toeslagen doorbetaald aan de vraagouders. Over de provisies heeft belanghebbende geen omzetbelasting voldaan. De inspecteur heeft over deze omzet € 114.058 aan omzetbelasting nageheven. Deze naheffingsaanslag houdt in hoger beroep stand. Anders dan belanghebbende betoogt, is de vrijstelling voor kinderopvang volgens het hof niet van toepassing. Niet gezegd kan worden dat de diensten van belanghebbende van zodanige aard of kwaliteit waren dat de vraagouders niet van een gelijkwaardige dienst verzekerd zouden kunnen zijn zonder de bemiddelende dienst als die welke belanghebbende verleent.

NTFR 2013/1238 - Opbrengstlimiet afvalstoffenheffing niet overschreden door gemeente Duiven

ECLI:NL:GHARL:2014:4209, datum uitspraak 20-05-2014, publicatiedatum 30-05-2014
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De gemeente Duiven heft krachtens één verordening zowel een afvalstoffenheffing als reinigingsrechten. Belanghebbende bestrijdt de hem opgelegde aanslag afvalstoffenheffing met de stelling dat de zogenoemde opbrengstlimiet is overschreden. Het hof stelt voorop dat, ook al is de afvalstoffenheffing tezamen met de reinigingsrechten in de verordening geregeld, afzonderlijk voor de afvalstoffenheffing moet worden bezien of de opbrengstlimiet is overschreden. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de geraamde lasten € 2.585.194 bedragen en de geraamde baten € 2.580.837. Aan de hand van het procesrechtelijk kader zoals neergelegd in HR 24 april 2009, nr. 07/12961, NTFR 2009/1002, met commentaar van Van der Burg, concludeert het hof dat de opbrengstlimiet niet is overschreden door de gemeente Duiven.

NTFR 2013/1240 - Na verwijzing: verkopende aanmerkelijkbelangaandeelhouder is ten dele aansprakelijk ex art. 40 IW 1990

ECLI:NL:GHARL:2013:CA0898, datum uitspraak 07-05-2013, publicatiedatum 24-05-2013
Aflevering 25, gepubliceerd op 20-06-2013 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 5 oktober 2012, nr. 11/01555, NTFR 2012/2462. Belanghebbende was dga van A bv. In 2003 heeft hij de aandelen in A bv verkocht. Het vermogen van de vennootschap bestond op dat moment nagenoeg geheel uit een herinvesteringsreserve en een vordering in rekening-courant op belanghebbende. De koper heeft de koopsom voldaan door overname van de rekening-courantschuld van belanghebbende. De inspecteur heeft belanghebbende op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 144.112 aan onbetaald gebleven vennootschapsbelasting van de vennootschap over 2003. Hof Den Bosch (18 februari 2011, nr. 10/00180, NTFR 2011/1278) stelde belanghebbende in het gelijk, maar de Hoge Raad heeft die uitspraak gecasseerd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem.