Aflevering 23

Gepubliceerd op 6 juni 2013

NTFR 2013/1115 - Beantwoording Kamervragen over verstrekking inkomensverklaringen door Belastingdienst

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst beantwoordt mede namens de staatssecretaris van Financiën de vragen van het Kamerlid Jansen (SP) over gebreken bij het verstrekken van inkomensgegevens door de Belastingdienst. De minister bevestigt onder meer dat er op 11 april 2013 een storing is opgetreden in het informatiesysteem van de Belastingdienst, waarmee verhuurders de verzamelinkomens van hun huurders kunnen opvragen ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhoging. De oorzaak van deze storing werd op 12 april 2013 ontdekt en hersteld. Tot nu toe hebben vijf verhuurders de Staat aansprakelijk gesteld voor het feit dat zij niet de adequate inkomensgegevens ten behoeve van de inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gekregen. Deze aansprakelijkstellingen hebben echter geen betrekking op de gebeurtenis van 11 april 2013. Het huishoudinkomen is de som van het aantal verzamelinkomens op een bepaald adres. Voor het verzamelinkomen wordt uitgegaan van het jaar 2011. Het huishoudinkomen wijzigt drastisch wanneer het is gebaseerd op twee of meer verzamelinkomens en één van die personen de woning verlaat en zich laat uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie. Als dit gebeurt na 1 april en vóór 1 juli zal dat effect hebben op het huishoudinkomen dat van toepassing is op 1 juli. Een verhuurder moet zelf een nieuwe verklaring opvragen wanneer de huurder na de ontvangst van het extra huurverhogingsvoorstel aangeeft dat zijn situatie niet (meer) voldoet aan de inkomenseis.

NTFR 2013/1116 - Antwoord op brief van Patrimonium Woonstichting over inkomensafhankelijke huurverhogingen

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst stuurt aan de Tweede Kamer een afschrift van zijn antwoord op de brief van Patrimonium Woonstichting te Veenendaal met betrekking tot inkomensafhankelijke huurverhogingen en verhuurdersheffing. Patrimonium stelt de Staat der Nederlanden aansprakelijk vanwege schade door problemen bij het opvragen van de inkomensgegevens van huurders. De minister concludeert dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld en dus ook niet aansprakelijk is voor de mogelijk door de woningcorporatie te lijden schade.

NTFR 2013/1118 - Toerekening kosten ‘zacht pensioen’ aan de periode waarin daadwerkelijk een dienstbetrekking heeft bestaan

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6105, datum uitspraak 28-03-2013, publicatiedatum 03-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft in 2005 een ‘zacht pensioen’ ingevoerd. Dit besluit van 16 juli 2005 bevat regels op het gebied van pensioen ter uitvoering van een aantal onderwerpen uit de Wet VPL (Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004). Het maakte een zogeheten ‘zachte landing’ mogelijk voor werknemers die door de Wet VPL ineens hun aanspraken/rechten op diverse vroegpensioenregelingen verloren zagen gaan. Werknemers van belanghebbende die op 31 december 2005 in dienst waren bij belanghebbende, geboren waren in of na 1950 en uitzicht hadden op een tot en met 31 december 2005 bestaan hebbende CAO-vertrekregeling hadden recht op het ‘zacht pensioen’. In geschil is of op 31 december 2005 een voorziening voor de toekomstige uitgaven uit hoofde van de toekenning van het voorwaardelijk ‘zacht pensioen’ mag worden gevormd en zo ja, aan welke jaren de lasten die samenhangen met de toekenning van het zacht pensioen kunnen of mogen worden toegerekend. Het hof is van oordeel dat goed koopmansgebruik in beginsel de vorming van een dergelijke voorziening voor een voorwaardelijk toegekend pensioen toestaat vanaf het moment waarop een redelijke verwachting bestaat dat sprake zal zijn van lasten uit hoofde van dat voorwaardelijk toegekende pensioen. Uit hoofde van de regeling van het ‘zacht pensioen’ ontstaat er pas op de pensioeningangsdatum een onvoorwaardelijk recht op aanvullend pensioen en er bestaat dan ook onmiskenbaar een verband tussen dat beloningselement en de tot die pensioeningangsdatum te verrichten arbeidsprestaties. De lasten van het ‘zacht pensioen’ dienen (mede) te worden toegerekend aan arbeid die is verricht in dienstjaren waarin de betrokken werknemers uitzicht op PA, PPB dan wel VUT hadden. Het hof kiest voor de variant waarbij de lasten ter zake van het ‘zacht pensioen’ (per werknemer) worden toegerekend aan de periode dat daadwerkelijk een dienstbetrekking moet hebben bestaan om in aanmerking te komen voor zacht pensioen.

NTFR 2013/1122 - Kamervragen beantwoord over de 30-jaarstermijn in de eigenwoningregeling

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst, Tweede Kamervragen beantwoord over de werking van de 30-jaarstermijn in de eigenwoningregeling voor de gevallen waarin in de periode tussen 1 januari 2001 en 31 december 2011 al eigenwoningrenteaftrek is toegepast en na 1 januari 2013 weer een eigenwoninglening wordt afgesloten. De staatssecretaris meldt dat de al verbruikte jaren in mindering komen op de 30-jaarstermijn, zowel voor de renteaftrek als voor de berekening van de aflossing. Dat betekent dus dat een na 1 januari 2013 afgesloten eigenwoninglening moet worden afgelost in 30 jaar, verminderd met het aantal jaren waarin al eigenwoningrenteaftrek is genoten. Hij keurt echter goed dat voor het aflossingsschema van de nieuwe lening mag worden uitgegaan van de volledige 30-jaarstermijn. Voor de renteaftrek wordt de periode waarover renteaftrek is genoten wel in mindering gebracht op de 30-jaarstermijn. De staatssecretaris zal de goedkeuring, vooruitlopend op wetgeving, vastleggen in een beleidsbesluit.

NTFR 2013/1124 - Besluit overgangstermijn KEW, SEW en BEW aangepast

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit van 27 februari 2013, nr. BLKB2013/322M, NTFR 2013/502 in verband met de motie-Knops aangevuld met de situaties waarin een KEW, SEW of BEW nog tijdig kan zijn aangegaan, verhoogd of verlengd om onder het overgangsrecht voor een KEW, SEW of BEW te vallen. De aanvulling bestaat erin dat een aanpassing alsnog kan kwalificeren als vóór 1 april een verzoek is gedaan tot het aangaan, verhogen of verlengen van een KEW, SEW of BEW aan de verzekeraar, financiële instelling of tussenpersoon/bemiddelaar (tijdig verzoek) en de gevraagde aanpassing is vóór 31 december 2013 tot stand gekomen.

NTFR 2013/1125 - Tweede Kamervragen beantwoord over de vermogensrendementsheffing (box 3)

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
De staatssecretaris heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de hoogte van het forfaitaire rendement in box 3. Op de vraag of hij het eerlijk vindt dat hij over een fictief rendement heft, meldt de staatssecretaris dat hij weliswaar begrip heeft voor de onvrede, maar dat hij mede bij gebrek aan budgettaire middelen het fictief rendement niet (al dan niet tijdelijk) kan verlagen. Mogelijk geven de resultaten van het onderzoek van de Commissie-Van Dijkhuizen aanleiding om de discussie verder te voeren.

NTFR 2013/1126 - Ideale toptarief inkomstenbelasting 49% volgens CPB

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
Het CPB heeft een studie gedaan naar effecten van een hoger toptarief in de inkomstenbelasting. Volgens het CPB is het huidige tarief van 52% drie procentpunten te hoog. Het CPB heeft dat bepaald door met onderbouwde aannames het tarief te berekenen dat een maximale opbrengst geeft. Dat is voor Nederland dus 49%.

NTFR 2013/1128 - Geen afwijking van WOZ-waarde woning voor erfbelasting

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
Verzoekers, erfgenamen, menen dat in plaats van de WOZ-waarde over het overlijdensjaar, in casu 2010, uitgegaan had moeten worden van de werkelijke verkoopopbrengst van de door hen geërfde woning, die aanmerkelijk lager is dan de WOZ-waarde. Bovendien zouden op die verkoopopbrengst de kosten in mindering moeten worden gebracht die zij hebben gemaakt voor het opknappen en verkopen van de woning. De Commissie voor de Verzoekschriften uit de Eerste Kamer vindt dat er geen sprake is van door de wetgever niet voorziene gevolgen van wetgeving. De gevolgen kunnen daarom niet ongedaan gemaakt worden door toepassing van de hardheidsclausule.

NTFR 2013/1129 - Na verwijzing: saldo op KB-luxrekening van ultimo 1994 biedt wel bewijs voor opzet van belanghebbende voor de jaren daarvoor en daarna I

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6738, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 10-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. J. Kastelein
Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB over de jaren 1998 tot en met 2000 in verband met vermogen op buitenlandse bankrekeningen heeft de inspecteur aan belanghebbende boeten opgelegd. De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/01264, NTFR 2012/1882, dat de omstandigheid dat een belanghebbende heeft geweigerd de door de inspecteur van hem gevraagde inzage te verschaffen, als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen. Vaststaat dat belanghebbende op 31 januari 1994 rekeningen bij de KB-Luxbank had met een saldo van ruim f 220.000. Nu aannemelijk is dat het vermogen op depositorekeningen gedurende een langere tijd wordt aangehouden is, gelet op de hoogte van dit grotendeels in depositorekeningen belegde vermogen, eveneens aannemelijk dat ook in voorafgaande en volgende jaren zoveel vermogen aanwezig was dat indien het was aangegeven, daarover belasting zou zijn geheven. Belanghebbende heeft bankrekeningen geopend in een land met een bankgeheim. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende die rekeningen heeft geopend teneinde de inkomsten en het vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden. Het hof acht dan ook bewezen dat – door het niet aangeven van de KB-Luxtegoeden en van de daaruit genoten rente – het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat voor alle jaren waarvoor de navorderingsaanslagen zijn opgelegd aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Nu belanghebbende een bankrekening heeft geopend in een land met een bankgeheim mede om de inkomsten daaruit op een listige wijze voor de inspecteur verborgen te houden, is het hof van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden en acht de boete passend en geboden.

NTFR 2013/1130 - Na verwijzing: saldo KB-Luxrekening ultimo 1994 biedt wel bewijs voor opzet belanghebbende voor jaren daarvoor en daarna II

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ6737, datum uitspraak 07-03-2013, publicatiedatum 10-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. J. Kastelein
Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB over de jaren 1998 tot en met 2000 in verband met vermogen op buitenlandse bankrekeningen, heeft de inspecteur aan belanghebbende boeten opgelegd. De Hoge Raad oordeelde in HR 13 juli 2012, nr. 11/01223, NTFR 2012/1882 dat de omstandigheid dat een belanghebbende heeft geweigerd de door de inspecteur van hem gevraagde inzage te verschaffen, als zodanig geen bewijs oplevert van een beboetbaar feit bestaande uit het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten of vermogensbestanddelen. Vaststaat dat belanghebbende op 31 januari 1994 houder was van negen rekeningen bij de KB-Luxbank en dat hij daarvan geen aangifte heeft gedaan. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende die rekeningen heeft geopend en aangehouden teneinde de inkomsten en het vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden. Dit heeft tot gevolg dat het aan de opzet van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende tevens in de drie daaraan voorafgaande en de drie daarop volgende jaren een of meer rekeningen bij de KB-Luxbank heeft aangehouden. Gelet op het saldo in 1994 acht het hof tevens aannemelijk dat de in de jaren 1991 t/m 1997 genoten rente de rentevrijstelling heeft overtroffen. Het is aan de opzet van belanghebbende te wijten dat over deze rente aanvankelijk geen belasting is geheven. Nu belanghebbende een bankrekening heeft geopend in een land met een bankgeheim mede om de inkomsten daaruit op een listige wijze voor de inspecteur verborgen te houden, is het hof van oordeel dat er sprake is van strafverzwarende omstandigheden en acht het de boete passend en geboden.

NTFR 2013/1131 - Gemeentelijk beleid inzake niet toekennen proceskostenvergoeding voor taxatierapporten is niet verbindend

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8846, datum uitspraak 16-04-2013, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
De vastgestelde waarde van de woning van belanghebbende is in bezwaar verminderd. Niettemin heeft de gemeente geen kostenvergoeding voor het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport toegekend. De gemeente voert namelijk het – in beleidsregels opgenomen – beleid dat ‘een taxatierapport per definitie is uitgesloten van proceskostenvergoeding’. De rechtbank heeft de gemeente in het gelijk gesteld. Het hof zet uiteen dat beleidsregels geen algemeen verbindende voorschriften vormen, zodat belastingplichtigen en de rechter daaraan niet gebonden zijn. De gemeente dient overeenkomstig haar beleidsregels te handelen, tenzij die regels, zoals hier, in strijd zijn met de wet en ten nadele van de belastingplichtige werken. Het hof kent aan belanghebbende alsnog een proceskostenvergoeding toe voor het taxatierapport, waarbij voor de hoogte van de vergoeding is aangesloten bij het beleid van de gerechtshoven op dit punt.

NTFR 2013/1136 - Civiele dwangsomprocedure over fiscale informatieverplichting

ECLI:NL:RVS:2013:CA1296, datum uitspraak 23-05-2013, publicatiedatum 29-05-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
De Staat heeft van een tipgever informatie gekregen over Nederlandse ingezetenen met een buitenlandse bankrekening. Het tipgeld is afhankelijk van het daadwerkelijk door de Belastingdienst geïncasseerde bedrag. Naar aanleiding van de door de tipgever verstrekte informatie legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB en VB op, verhoogd met 100% boete.

NTFR 2013/1137 - Commentaar NOB bij goedkeuringswetsvoorstel nieuwe belastingverdrag met Duitsland

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft op 3 juni 2013 een commentaar bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland naar de Tweede Kamer gezonden. Dit commentaar is als brondocument opgenomen. In het commentaar wordt ingegaan op de onderwerpen dividenden, emigratie, vermogenswinsten, bestuurdersartikel, pensioenen, voorkomingsmethoden, doorwerking nationale antimisbruikbepalingen, non-discriminatie, toepassing ‘splittingverfahren’ en inwerkingtreding (overgangsregeling).

NTFR 2013/1138 - Het afnemen van examens is geen onderwijs

ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ7951, datum uitspraak 23-04-2013, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende, fiscale eenheid X bv, koopt examenvragen in, verwerkt deze en biedt de examenvragen vervolgens tegen betaling aan mensen aan die examen willen doen. Belanghebbende is in 2010 door het CPION voor een periode van vier jaar erkend als een geregistreerde instelling, waarna zij is opgenomen in het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (CRKBO). Belanghebbende heeft voor het tijdvak januari tot en met maart 2012 omzetbelasting op aangifte voldaan en daar vervolgens bezwaar tegen gemaakt. In geschil is onder andere of het afnemen van examens valt onder de onderwijsvrijstelling in de Wet OB 1968.

NTFR 2013/1140 - Aftrek van voorbelasting voor vennootschap die motorjacht aanschaft

ECLI:NL:PHR:2013:BZ7855, datum uitspraak 21-03-2013, publicatiedatum 19-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Centraal in deze conclusie van A-G Van Hilten staat de vraag of een aandelenvennootschap die voor haar managementactiviteiten ondernemer is, recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van de aanschaf van een motorjacht dat zij nimmer heeft gebruikt en na enkele jaren met verlies heeft verkocht.

NTFR 2013/1141 - Niet belastingplichtigen kunnen in de fiscale eenheid

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Het HvJ verwerpt het beroep van de Commissie dat Zweden de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de Btw-richtlijn, door de mogelijkheid voor de toepassing van de btw een groep personen te doen aanmerken als één belastingplichtige in de praktijk te beperken tot verrichters van financiële diensten en verzekeringsdiensten.

NTFR 2013/1142 - Beperking aftrek niet toegestaan bij overheidssubsidies

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Alakor verwerft overheidssubsidie die haar in staat moet stellen een project te financieren in 2005. De geldende Hongaarse btw-wet laat aftrek van voorbelasting voor het gesubsidieerde project niet toe voor zover het is gefinancierd met het ontvangen bedrag. Volgens het Ministerie van Financiën omvatten de ‘subsidiabele kosten’ van een gesubsidieerd project, voor de berekening van de steun een bepaald percentage van de totale btw, gelijk aan het met die steun gefinancierde percentage van het project. De subsidiegever heeft steun toegekend van 43,44% van de subsidiabele kosten van het project. De btw over de uitgaven is verrekend in de maandelijkse btw-aangiften. Alakor heeft haar recht op aftrek niet kunnen uitoefenen voor totaal 17.722.000 HUF. Volgens HvJ 23 april 2009, zaak C-74/08 staat art. 17, lid 2 en 6, Zesde Richtlijn in de weg aan een nationale regeling volgens welke in geval van een uit overheidsmiddelen gesubsidieerde aanschaf van goederen de daarover voldane btw slechts mag worden afgetrokken voor zover zij betrekking heeft op het niet-gesubsidieerde gedeelte van die aanschaf. Alakor stelt dat zij de btw die zij met het oog op haar belastbare handelingen als voorbelasting had voldaan, integraal mag aftrekken, en dat de btw die tot op dat tijdstip niet-aftrekbaar is geacht, geen deel meer kan uitmaken van de subsidiabele kosten van het betrokken project. Om die reden heeft Alakor op 21 juli 2009 het steunbedrag aan niet-aftrekbare btw teruggegeven aan de subsidiegever en gevraagd de overeenkomst te wijzigen. Dat verzoek is afgewezen en het bedrag is opnieuw aan Alakor overgemaakt. Op 22 juli 2009 heeft Alakor herstelaangiften ingediend voor 2005 en 2006, waarin zij op grond van het arrest vorderde dat de btw die zij door de beperking van het recht op aftrek niet in mindering had kunnen brengen haar met vertragingsrente zou worden terugbetaald. In antwoord op dat verzoek heeft de Belastingdienst in eerste aanleg het bedrag van de aftrekbare btw en de bedragen die voor teruggaaf in aanmerking kwamen, lager vastgesteld dan in haar aangiften. De belastingautoriteiten hebben dus het Unierecht geschonden, aangezien zij het recht op aftrek van de btw hebben beperkt door niet de gehele voorbelasting, maar enkel een naar evenredigheid berekend bedrag terug te geven. Bovendien wordt Alakor geconfronteerd met het risico dat zij de steun zal moeten terugbetalen wegens schending van de wettelijke regeling inzake de steun. Op vragen van de verwijzende rechter in de gevolgde procedure verklaart het HvJ voor recht: Het beginsel van teruggaaf van belastingen die in een lidstaat in strijd met het Unierecht zijn geïnd, moet aldus worden uitgelegd dat het er zich niet tegen verzet dat die staat weigert een gedeelte van de btw die ten gevolge van een met het Unierecht strijdige nationale maatregel niet in mindering kon worden gebracht, terug te geven, op grond dat dit gedeelte van de belasting is gesubsidieerd met aan de belastingplichtige verleende steun die door de Europese Unie en die staat samen is gefinancierd, op voorwaarde dat de uit de weigering van de aftrek van de btw voortvloeiende economische last volledig is geneutraliseerd, waarbij het aan de nationale rechter staat om na te gaan of dit het geval is.

NTFR 2013/1143 - Weigering aftrek bij gebrekkige facturen toegestaan

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De groep Martens kent vennootschappen die activiteiten ondernemen als de aankoop, verkoop en het vervoer van aardolieproducten en de dienstverlening in verband met vastgoed. Van deze groep is Petroma Transports NV de belangrijkste opdrachtgever. Deze vennootschap verricht verschillende diensten voor de andere vennootschappen van de groep. Overeenkomsten zijn gesloten voor het gebruik van het personeel van deze vennootschap voor diensten binnen de groep tegen een vergoeding op basis van het aantal door het personeel gewerkte uren. De Belgische fiscus betwist zowel voor de directe belastingen als voor de btw de onderlinge facturen en de op basis daarvan verrichte aftrek, voornamelijk omdat deze facturen onvolledig zijn en niet kan worden aangetoond dat voor deze facturen daadwerkelijk prestaties zijn verricht. De meeste facturen vermelden een totaalbedrag, zonder detail van de eenheidsprijs en het aantal uren dat personeelsleden van de dienstverrichters hebben gewerkt, zodat het voor de fiscus onmogelijk is de juiste heffing van de belasting te controleren. Vervolgens hebben deze vennootschappen bijkomende informatie verstrekt, maar de fiscus heeft deze informatie niet toereikend voor de aftrek van de verschillende btw-bedragen bevonden. Volgens de fiscus gaat het immers ofwel om onderhandse overeenkomsten voor de verrichting van diensten die te laat zijn overgelegd, na de belastingcontroles en na mededeling van de door de fiscus voorgenomen correcties, zodat deze overeenkomsten geen vaste datum hebben en niet aan derden kunnen worden tegengeworpen, ofwel om facturen die na uitgifte, in het stadium van de administratieve procedure, zijn vervolledigd door handgeschreven vermeldingen in verband met het aantal door het personeel gewerkte uren, het uurloon en het soort diensten, en die volgens de fiscus bijgevolg geen enkele bewijskracht hebben. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de volgende procedure verklaart het HvJ voor recht dat de bepalingen van de Zesde Richtlijn aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling, volgens welke belastingplichtige dienstontvangers het recht op aftrek van de btw kan worden geweigerd wanneer zij in het bezit zijn van onvolledige facturen, ook al worden die facturen, nadat de beslissing tot weigering van aftrek is genomen, vervolledigd via overlegging van gegevens waaruit mogelijkerwijs blijkt dat de gefactureerde handelingen daadwerkelijk zijn verricht en waaruit ook de aard en het bedrag aan het licht treden. Het beginsel van fiscale neutraliteit staat niet in de weg dat de fiscus teruggave van de door een dienstverrichter voldane btw weigert wanneer de dienstontvangers het recht van aftrek van de btw over de betrokken diensten is geweigerd wegens de onregelmatigheden die in de door deze dienstverrichter uitgereikte facturen zijn vastgesteld.

NTFR 2013/1144 - Nieuw besluit medische vrijstelling

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013
Op 24 februari 2013 is er al een besluit gepubliceerd over het onderhavige onderwerp (nr. BLKB2013/298M, NTFR 2013/604). Het nieuwe besluit is slechts op enkele kleine onderdelen gewijzigd. Het besluit is aangepast aan jurisprudentie van het HvJ over cosmetische geneeskunde en de prejudiciële vragen van de Hoge Raad over de intracommunautaire verwerving van tandprothesen (HR 1 maart 2013, nr. 11/05307, LJN: BW0972).

NTFR 2013/1145 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over indeling sondevoeding

ECLI:NL:HR:2013:BZ7836, datum uitspraak 19-04-2013, publicatiedatum 19-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht bindende tariefinlichtingen te verstrekken voor sondevoeding. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om indeling als ‘geneesmiddel voor therapeutisch of profylactisch gebruik’ (post 3004 GN). Hof Amsterdam (28 april 2011, nr. 09/00445 t/m 09/00449, NTFR 2011/2474) heeft in navolging van de inspecteur de sondevoeding echter ingedeeld als ‘andere alcoholvrije dranken’ (post 2202 GN). De Hoge Raad heeft Europeesrechtelijke twijfel en legt daarom de zaak voor aan het HvJ met de vragen hoe in post 3004 GN het begrip ‘geneesmiddel’ moet worden uitgelegd en hoe in post 2202 GN het begrip ‘dranken’ moet worden uitgelegd.

NTFR 2013/1146 - Geen bijzondere situatie die terugbetaling van douanerechten rechtvaardigt

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9118, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 01-05-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor in het vrije verkeer brengen van schoeisel uit Bangladesh. Het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) heeft een onderzoek verricht naar onder andere de Form A’s die belanghebbende bij haar aangiften ten invoer heeft overgelegd. Uit dit onderzoek blijkt dat deze Form A’s niet zijn afgegeven door de autoriteiten van Bangladesh en dus ongeldig zijn. Belanghebbende heeft om terugbetaling van de nagevorderde douanerechten verzocht. Voldane invoerrechten kunnen worden terugbetaald of kwijtgescholden als sprake is van bijzondere omstandigheden die geen frauduleuze handeling of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van belanghebbende inhouden. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ is sprake van een bijzondere situatie indien de belanghebbende zich in een uitzonderlijke positie bevindt ten opzichte van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere situatie die terugbetaling rechtvaardigt. Bovendien kan belanghebbende nalatigheid worden verweten, nu zij Form A’s heeft overgelegd die niet zijn geviseerd door plaatsing van een stempelafdruk van de bevoegde autoriteit. Van belanghebbende, als professioneel aangever, mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de noodzaak van de visering van oorsprongscertificaten door de bevoegde autoriteiten.

NTFR 2013/1147 - Proceskostenvergoeding ook in 'no cure no pay' WOZ-procedure

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8580, datum uitspraak 23-04-2013, publicatiedatum 25-04-2013
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende heeft met succes bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van haar huis. Ondanks een daartoe strekkend verzoek is haar geen proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep gehonoreerd. De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt dat ook bij procederen op ‘no cure no pay’-basis ruimte is voor toekenning van een proceskostenvergoeding en het hof volgt de rechtbank wat betreft de wegingsfactor 1. Ten aanzien van de kosten van de deskundige/taxateur overweegt het hof dat aan het taxatierapport niet de eis mag worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter. Voor de hoogte van de kosten sluit het hof aan bij de richtlijn voor de belastingkamers van de gerechtshoven. Het hof past deze richtlijn ook toe voor de te hanteren wegingsfactor voor de procedure van de rechtbank.

NTFR 2013/1148 - Pokeropbrengsten uit buitenland zijn in Nederland belast met kansspelbelasting

ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7876, datum uitspraak 13-07-2012, publicatiedatum 24-09-2012
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2013 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende woont in Nederland en heeft in 2009 deelgenomen aan pokerspelen via internet en aan een live pokertoernooi in Frankrijk. Ter zake van de daarmee behaalde prijzen heeft de inspecteur belanghebbende naheffingsaanslagen kansspelbelasting en verzuimboeten opgelegd. In geschil is of dit terecht is. De rechtbank oordeelt dat het pokertoernooi geen casinospel is. Daarom is belanghebbende de belastingplichtige en leidt dit niet tot een verschil in belastingheffing met de situatie waarin het pokerspel in Nederland zou zijn gespeeld. Voor het verschil in aangifteplicht tussen winnaars van buitenlandse prijzen en winnaars van binnenlandse prijzen bestaat een objectieve rechtvaardiging omdat prijzen van buitenlandse kansspelen anders geheel buiten de heffing van kansspelbelasting zouden blijven. Wel leidt het verschil in belastingdruk, in combinatie met de administratieve verplichtingen, tussen binnenlandse en buitenlandse kansspelen volgens de rechtbank tot een belemmering van het vrije dienstenverkeer en het vrije kapitaalverkeer. De rechtbank is echter van oordeel dat het rechtsherstel aan de wetgever moet worden overgelaten. De rechtbank oordeelt verder dat de heffing van kansspelbelasting niet in strijd is met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) en wijst het beroep op het Besluit voorkoming dubbele belasting af. De rechtbank laat de verzuimboeten in stand voor zover die zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan. Voor zover de boeten in verband staan met de vraag of belanghebbende de belasting verschuldigd is, laat de rechtbank de boeten vervallen in zoverre sprake is van een pleitbaar standpunt.