Aflevering 17

Gepubliceerd op 26 april 2018

NTFR 2018/971 - Kabinet laat MKB in de kou staan!

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 geschreven door prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
Op 10 oktober 2017 heeft het kabinet in het regeerakkoord 2017-2021, getiteld ‘Vertrouwen in de toekomst’, zijn plannen voor de toekomst gepresenteerd. Op fiscaal terrein bevat het regeerakkoord meer voorstellen dan menigeen zal hebben verwacht. Ik noem de volgende: in de vennootschapsbelasting stelt het kabinet een verlaging van de VPB-tarieven voor naar 21% (bij meer dan € 200.000 winst) respectievelijk 16% (tot € 200.000 winst) alsmede de afschaffing van de dividendbelasting (behalve in misbruiksituaties en naar zogenoemde ‘low tax jurisdictions’). Hiervan profiteert vooral het grote internationaal opererende bedrijfsleven. In de inkomstenbelasting worden de huidige vier belastingtarieven – materieel zijn het er overigens drie, want het (effectieve) tarief in de tweede en derde schijf is (al jaren) gelijk – teruggebracht tot twee tarieven van 37% (afgerond) en 49,5%, een zogenoemde vlaktaks plus. Hiervan profiteren vooral de werknemers. De vraag is hoe dit nu zit voor het midden- en kleinbedrijf, zeg maar de IB-ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders. Daarover gaat deze opinie, maar de titel ervan maakt al duidelijk dat zij er bekaaid vanaf komen.

NTFR 2018/972 - 21e halfjaarsrapportage Belastingdienst naar de Tweede Kamer

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de 21e halfjaarsrapportage Belastingdienst aan zowel de Eerste als de Tweede Kamer gestuurd. Deze rapportage ziet op de tweede helft van 2017. Naast het gebruikelijke overzicht van moties en toezeggingen gaat de rapportage in op een aantal actualiteiten, zoals het Enterprise Tax Management-systeem en het stroomlijnen van de invorderingsregels en het onderzoek naar afgegeven Advance Pricing Agreements en Advance Tax Rulings.

NTFR 2018/973 - Tweede Kamervragen beantwoord over de proef ‘Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één’

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de proef ‘Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één’. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een artikel waarin wordt gesuggereerd dat de Belastingdienst aan koppelverkoop doet. Bij de proef wordt namelijk gebruikgemaakt van gecertificeerde software met het keurmerk Zeker-Online. Het aantal aanbieders van software met het keurmerk is beperkt, waardoor volgens het artikel de indruk is ontstaan dat er sprake is van koppelverkoop. De staatssecretaris meldt echter dat iedere aanbieder zich kan laten accrediteren voor het keurmerk en vervolgens kan deelnemen aan de proef. Van koppelverkoop is in zijn ogen geen sprake.

NTFR 2018/974 - Antwoorden op Kamervragen over het btw-nummer van zzp'ers

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over het btw-nummer van zzp’ers dat het burgerservicenummer (BSN) bevat. Het btw-identificatienummer bestaat vanuit de historie uit de landcode NL, een RSIN/fiscaal nummer of BSN en een toevoeging van drie posities (B01 t/m B99). Voor ondernemers/natuurlijke personen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), bevat het btw-identificatienummer het BSN.

NTFR 2018/976 - Revisierente heeft punitieve trekjes maar reparatoire karakter staat voorop

ECLI:NL:PHR:2018:160, datum uitspraak 16-02-2018, publicatiedatum 02-03-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft ter zake van de staking van zijn vennootschap onder firma in 1998 en de inbreng van zijn aandeel daarin in een bv een lijfrente bedongen. De aandelen in de bv zijn tot 1 maart 2010 gehouden door de Beheer bv. De aandelen in de Beheer bv zijn voor 50% in handen van de persoonlijke houdstervennootschap van belanghebbende. Beheer bv heeft de aandelen in de bv per 1 maart 2010 verkocht aan derden. Bij de verkoop is overeengekomen dat de lijfrenteverplichting van de bv jegens belanghebbende en zijn firmant wordt overgedragen en betaald aan Beheer bv. Op 22 juni 2010 wordt de lijfrenteverplichting bijgeschreven bij de persoonlijke houdstermaatschappij van belanghebbende.

NTFR 2018/978 - Beleidsbesluit over schenkbelasting bij het aangaan van een huwelijk of wijzigen van huwelijkse voorwaarden

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 geschreven door mr. F.A.M. Schoenmaker
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, NTFR 2010/2923 (Stcrt. 2010, nr. 10783) gewijzigd. Voor enkele situaties is in het beleidsbesluit bevestigd dat het aangaan van een huwelijk of het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden niet leidt tot heffing van schenkbelasting. Die aanpassing was toegezegd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018 in de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 2017-2018, 34 785, D, p. 18). In het besluit zijn de volgende nieuwe onderdelen opgenomen:

NTFR 2018/979 - Rekenhulp voor berekening waarde going concern 2017 beschikbaar

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
De Belastingdienst heeft de rekenhulp voor de berekening van de waarde going concern van bedrijven in de agrarische sector aangevuld met het jaar 2017. Met deze rekenhulp kan voor de periode 2016 tot en met 2017 de waarde going concern van een agrarisch bedrijf worden bepaald voor de bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting.

NTFR 2018/981 - Tegen vergoeding ter beschikking stellen van opslagruimten vormt verhuur van onroerende zaak

ECLI:NL:HR:2018:634, datum uitspraak 20-04-2018, publicatiedatum 20-04-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Belanghebbende, ondernemer, stelt eenheden in een pand tegen vergoeding ter beschikking voor de opslag van goederen. Hij zorgde voor permanente bewaking van het pand waarvan de openingstijden beperkt waren. Het pand was voorzien van ventilatie en van verwarming. Klanten mochten alleen in het pand komen om goederen van en naar de opslagruimten te brengen. Belanghebbende stelde daarvoor transportwagentjes ter beschikking. Verder konden klanten gratis gebruik maken van een bestelbus/aanhangwagen. Volgens belanghebbende moet zijn dienstverlening worden geduid als opslag van goederen, volgens de inspecteur als vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. Hof Den Bosch (20 mei 2016, nr. 14/00625, NTFR 2016/2278) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Ook in cassatie heeft belanghebbende geen succes. Bij de beantwoording van de vraag of een prestatie die niet alleen het passief ter beschikking stellen van een onroerende zaak inhoudt maar ook andere activiteiten omvat, desalniettemin als verhuur van een onroerende zaak moet worden aangemerkt, moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld of deze andere activiteiten als bijkomstig aan die terbeschikkingstelling moeten worden beschouwd. Indien het gaat om handelingen waarvan is te onderkennen dat zij worden verricht om een specifiek gebruik van de onroerende zaak door de huurder te faciliteren, dient daartoe te worden beoordeeld of deze activiteiten voor het doel van het gebruik van de ter beschikking gestelde onroerende zaak van ondergeschikt belang zijn en daarom geen toegevoegde waarde van betekenis opleveren. Hier zijn de door belanghebbende voor de opslag ter beschikking gestelde voorzieningen en aanvullend dienstbetoon voor het doel van het gebruik van ondergeschikt belang voor bij het voor een bepaalde duur ter beschikking stellen van een onroerende zaak. Er is dus sprake van een vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak.

NTFR 2018/982 - Gelijkstelling eigenbouwer met aannemer niet in strijd met EU-recht

ECLI:NL:HR:2018:515, datum uitspraak 06-04-2018, publicatiedatum 06-04-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 met annotatie van mr. A.J. Blank
Hof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2016, nr. 11/00438 (NTFR 2016/1352) heeft geoordeeld dat belanghebbende als aannemer dan wel als zogenoemde eigenbouwer is opgetreden, zodat de verleggingsregeling als bedoeld in art. 12, lid 4, Wet OB 1968 van toepassing is op de door belanghebbende afgenomen prestaties. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de wetgever daarmee is gebleven binnen de reikwijdte van de machtiging die de Europese Raad op de voet van art. 27 Zesde Richtlijn aan Nederland heeft verstrekt om onder meer in de bouwsector de verschuldigde omzetbelasting te heffen van de hoofdaannemer. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. De regeling waarbij de ‘eigenbouwer’ met de aannemer wordt gelijkgesteld, is door de Nederlandse regering ter kennis van de Europese Commissie gebracht en door de Europese Raad goedgekeurd. Van onverenigbaarheid met het recht van de Unie is derhalve geen sprake.

NTFR 2018/983 - Volkswagen AG: recht op aftrek voor na btw-teruggaaftermijn gefactureerde btw

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
In de periode tussen 2004 en 2010 leverden diverse Hella-ondernemingen (gevestigd in Duitsland en Slowakije) mallen voor de fabricatie van verlichting voor auto’s aan Volkswagen AG (gevestigd in Duitsland). Deze ondernemingen vermeldden geen btw op de facturen die zij aan Volkswagen AG uitreikten. In 2010 kwamen de Hella-ondernemingen erachter dat zij Slowaakse btw in rekening hadden moeten brengen. Op dat moment hebben zij alsnog facturen met Slowaakse btw uitgereikt aan Volkswagen AG. Volkswagen heeft op 1 juli 2011 om teruggaaf van deze btw verzocht. Dat verzoek is geweigerd voor zover het de jaren 2004 tot en met 2006 betrof omdat de vijfjarige btw-teruggaaftermijn reeds was verstreken. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze weigering van btw-aftrek in overeenstemming is met EU-recht.

NTFR 2018/986 - Btw op denksporten

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 geschreven door mr. E.H.A.M. Thijssen
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt, mede namens de minister voor Medische Zorg, Kamervragen over het arrest van 26 oktober 2017 (zaak C-090/16, NTFR 2017/2861, met commentaar van Van den Berg), waarin het HvJ heeft verklaard dat een activiteit zoals wedstrijdbridge, die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, niet onder het begrip ‘sport’ valt in de zin van de Btw-richtlijn. De Nederlandse Wet OB 1968 kent een vrijstelling voor de diensten van organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen. Vóór het arrest werden denksporten in Nederland aangemerkt als sport in de zin van dit artikel. Denksportbonden of -verenigingen vielen onder de genoemde vrijstelling en hoefden geen btw af te dragen over de door hen verrichte prestaties als sportorganisatie. Het HvJ heeft beslist dat een activiteit die wordt gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component, zoals wedstrijdbridge, niet onder het begrip ‘sport’ valt. Gelet op de motivering van het arrest geldt dit ook voor andere denksporten, zoals schaken en dammen. De uitspraak heeft tot gevolg dat diensten en leveringen door denksportorganisaties volgens de staatssecretaris niet meer onder de sportvrijstelling vallen. Daarmee zijn de prestaties van denksportorganisaties belast naar het algemene tarief. Daarnaast is het toegang verlenen tot denksportevenementen ook belast naar het algemene tarief. Verder betekent het niet (meer) kwalificeren als sport dat denksportorganisaties geen gebruik meer kunnen maken van de vrijstelling voor fondswervende (kantine)activiteiten en het verlaagde tarief voor de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties. Hier staat wel tegenover dat denksportorganisaties recht op aftrek van voorbelasting hebben.

NTFR 2018/987 - Internetconsultatie vervangt kleineondernemingsregeling door nieuwe regeling

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2020 de huidige regeling voor kleine ondernemers te wijzigen door de introductie van een facultatieve omzetgerelateerde vrijstellingsregeling van omzetbelasting. Het Ministerie van Financiën heeft het conceptwetsvoorstel ter internetconsultatie vrijgegeven. De kern van het wetsvoorstel is dat een ondernemer, die onder de omzetgrens blijft en ervoor kiest om de nieuwe regeling toe te passen, geen btw in rekening brengt aan zijn afnemers. Hij kan de btw die andere ondernemers hem in rekening brengen niet in aftrek brengen. Belanghebbenden kunnen tot 1 mei 2018 op het conceptwetsvoorstel reageren.

NTFR 2018/994 - Aanslag vermakelijkheidsretributie terecht opgelegd aan verhuurder van elektrische sloepen (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:629, datum uitspraak 20-04-2018, publicatiedatum 20-04-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
Belanghebbende verhuurt (online) elektrische sloepen. Belanghebbende betwist de aanslag vermakelijkheidsretributie die aan haar is opgelegd. Hof Amsterdam (3 oktober 2017, nrs. 16/00589 en 16/00590, NTFR 2017/2795) is van oordeel dat de verhuur van onbemande elektrische sloepen aangemerkt kan worden als een vermakelijkheid in de zin van de verordening. De omstandigheid dat de huurders zelf hun vaarroute mogen bepalen en ervoor kunnen kiezen om deels ook buiten Amsterdamse wateren te varen, doet daaraan niet af. Als verhuurder van de sloepen is belanghebbende degene die de vermakelijkheid verschaft en moet zij als belastingplichtig voor de vermakelijkhedenretributie worden aangemerkt. De stellingen van belanghebbende dat de sloepen onbemand worden verhuurd en dat er geen sprake is van een ‘rondvaart’ in de zin van de verordening acht het hof niet van belang.

NTFR 2018/996 - Substance-directeur niet aansprakelijk voor VPB-schuld omdat hij geen enkele bemoeienis had met zetelverplaatsing

ECLI:NL:HR:2018:637, datum uitspraak 20-04-2018, publicatiedatum 20-04-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende was werkzaam bij een trustkantoor en was uit hoofde daarvan bestuurder van een bv. De algemene vergadering van aandeelhouders van deze bv heeft in december 2002 besloten de vestigingsplaats van de bv naar Israël te verplaatsen en heeft belanghebbende ontslagen als bestuurder. De aanslagen VPB 1999 t/m 2002 zijn onbetaald gebleven, waarna de ontvanger belanghebbende daarvoor op de voet van art. 41 IW 1990 (aansprakelijkheid bij verplaatsing lichamen) aansprakelijk heeft gesteld. Volgens de Hoge Raad kan belanghebbende niet worden aangesproken, nu hij als ‘substance-directeur’ geen enkele bemoeienis had met de zetelverplaatsing van de bv. De beschikking tot aansprakelijkstelling wordt vernietigd.

NTFR 2018/997 - Bestuurder alleen aansprakelijk voor VPB-schuld als hij met zetelverplaatsing van bv was belast

ECLI:NL:HR:2018:506, datum uitspraak 20-04-2018, publicatiedatum 20-04-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende was bestuurder van een bv en tevens werknemer van de in Israël gevestigde moedermaatschappij. In 1999 en 2000 heeft de bv haar deelnemingen verkocht. De opbrengst daarvan is zonder zekerheden uitgeleend aan de moedermaatschappij. Deze moedermaatschappij is in 2008 in financiële problemen geraakt, waardoor de schuld aan belanghebbende van f 113 miljoen niet meer kon worden voldaan. De algemene vergadering van aandeelhouders heeft in december 2002 besloten de vestigingsplaats van de bv naar Israël te verplaatsen. Daarbij is aan het bestuur, waarvan belanghebbende deel uitmaakt, opgedragen al het nodige te doen voor de zetelverplaatsing. De aanslagen VPB 1999 t/m 2002 zijn onbetaald gebleven, waarna de ontvanger belanghebbende daarvoor op de voet van art. 41 IW 1990 (aansprakelijkheid bij verplaatsing lichamen) aansprakelijk heeft gesteld. Hof Amsterdam (3 mei 2016, nr. 15/00158, NTFR 2016/2059) heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de bestuurder die op grond van de taakverdeling binnen het bestuur geen taak had bij de zetelverplaatsing, niet aangesproken kan worden. Verder overweegt de Hoge Raad dat de aansprakelijk gestelde persoon zich op de voet van art. 41, lid 2, IW 1990 kan disculperen door te bewijzen dat de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger zijn afgenomen door feiten die zijn gelegen buiten de sfeer van zijn optreden als met de zetelverplaatsing belaste persoon en het niet voldaan zijn van de belastingschuld daarin zijn oorzaak vindt. Nu het hof niet deze toets heeft aangelegd, volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2018/999 - Geen bosbouwvrijstelling omdat belanghebbende geen bos exploiteert (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:639, datum uitspraak 20-04-2018, publicatiedatum 20-04-2018
Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
Belanghebbende drijft in firmaverband een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan onder meer uit werkzaamheden in de agrarische sector en werk in de bosbouw. De werkzaamheden omvatten onder meer het hakken van grienden, het oogsten van hout en het onderhoud van knotbomen. De opbrengsten bestaan uit vergoedingen van de opdrachtgevers en uit de verkoop van hout. De werkzaamheden worden onder meer verricht in opdracht van F en van G. De bossen, waaronder de grienden, zijn eigendom van F en van G. Ter zake van het afzetten van griendhout en de verkoop ervan heeft belanghebbende € 4.234 aan winst behaald. Belanghebbende neemt in incidenteel hoger beroep het standpunt in dat hierop de bosbouwvrijstelling van toepassing is. Hof Arnhem-Leeuwarden (11 juli 2017, nr. 16/00328, NTFR 2017/2025) is die visie niet gevolgd. Voor toepassing van de bosbouwvrijstelling ex art. 3.11 Wet IB 2001 dient volgens het hof namelijk een bos voor rekening en risico van de belastingplichtige te worden geëxploiteerd. Dat is hier niet aan de orde. Daarom is de bosbouwvrijstelling niet van toepassing. De omstandigheid dat bij de aanslagregeling voor eerdere jaren wel de bosbouwvrijstelling is toegepast, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.

NTFR 2018/1000 - Antwoorden op Kamervragen over zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
In antwoord op Kamervragen van het lid Snels (GroenLinks) gaat de staatssecretaris van Financiën in op de procedures rond de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties (‘zwarte’ en ‘grijze’ lijst) en op de transparantie hierover richting de buitenwacht. Aanleiding is het wederom schrappen van enkele landen (Bahrein, de Marshalleilanden en Sint Lucia) van de (concept) zwarte lijst zonder dat dit voorafgaand aan de Tweede Kamer was gemeld. De staatssecretaris geeft aan dat inmiddels in EU-verband de toezegging is gedaan dat aanpassingen van de zwarte en de grijze lijst voorafgaand aan de Ecofinraad (waarin hierover wordt beslist) bekend zullen worden gemaakt. Tevens is de beoordeelde landen gevraagd of zij akkoord gaan met openbaarmaking van hun brieven (met toezeggingen) aan de Gedragscodegroep. Van de 62 landen zijn 35 hier al akkoord mee gegaan en hun brieven zijn te vinden op de website van de Raad. In de antwoorden wordt verder in meer algemene zin ingegaan op de transparantie rond het werk van de Gedragscodegroep, op de werking en de mogelijke herziening van de Eurowob, op de criteria voor de samenstelling van genoemde zwarte lijst en het doel en de werking van de tijdelijke grijze lijst, alsmede op mogelijke Nederlandse maatregelen en sancties richting niet-coöperatieve jurisdicties (en de verhouding met maatregelen tegen laagbelaste jurisdicties). Ten slotte merkt de staatssecretaris op dat inmiddels de Bahamas, Saint Kitts and Nevis en de Amerikaanse Maagdeneilanden aan de zwarte lijst zijn toegevoegd.

NTFR 2018/1001 - Aanbieding beantwoording vragen over een onderzoek naar rulings met een internationaal karakter

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
Op 23 maart heeft de staatssecretaris antwoord gegeven op vragen van de vaste commissie voor Financiën over de brief van 18 februari 2018 over het onderzoek naar rulings met een internationaal karakter (Kamerstukken II, 2017-2018, 25 087, nr. 187). Uit de antwoorden blijkt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen rulings die worden afgegeven door het APA/ATR-team en rulings die worden afgegeven door de lokale inspecteur. Het APA/ATR-team sluit rulings over de onderwerpen die zijn genoemd in het besluit van 12 juni 2014, nrs. DGB 2014-3098 en DGB 2014-3099. De overige vormen van zekerheid vooraf worden afgegeven door de lokale inspecteur en worden niet medeondertekend door het APA/ATR-team (p. 3 van de bijlage bij de brief). Van de 4.462 onderzochte rulings zijn er 3.101 afgegeven door het APA/ATR-team. De overige 1.361 rulings met een internationaal karakter zijn buiten het APA/ATR-team om afgegeven. Met betrekking tot de laatstgenoemde categorie is in 72 gevallen vastgesteld dat de juiste procedures niet zijn gevolgd. Deze 72 gevallen zijn vervolgens inhoudelijk gecontroleerd. Twee rulings zijn als inhoudelijk onjuist beoordeeld en drie als waarschijnlijk niet juist (p. 6 van de bijlage bij de brief). Eerdere onderzoeken van de Europese Commissie en de Algemene Rekenkamer zagen alleen op de APA/ATR-praktijk en hadden geen betrekking op de restcategorie van 1.361 rulings met een internationaal karakter (p. 7 van de bijlage bij de brief). Ook het onderzoek van de onafhankelijke commissie dat vanaf 2017 jaarlijks gaat plaatsvinden zal alleen betrekking hebben op de APA/ATR-praktijk (zie p. 9 van de bijlage bij de brief). De meeste rulings met een internationaal karakter die buiten het APA/ATR-team worden afgegeven zien op de toepassing van de innovatiebox. Daarnaast gaat het bijvoorbeeld in enkele tientallen gevallen om het geven van zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling indien het niet gaat om internationale houdsterstructuren, in enkele tientallen gevallen gaat het om het geven van zekerheid vooraf over de uitwerking van de renteaftrekbeperkingen en in enkele gevallen over de toepassing van het tonnageregime (zie p. 16 van de bijlage bij de brief). Innovatiebox-afspraken en tonnageregime-afspraken worden via het systeem rechtstoepassing afspraken vastleggen (RAV) afgegeven en vastgelegd. Op dit moment worden niet alle vaststellingsovereenkomsten vastgelegd in dat systeem. In de herziening van de rulingpraktijk zal meegenomen worden hoe de afgifte en vastlegging van alle rulings met een internationaal karakter verder centraal gecoördineerd kan worden (zie p. 21/22 van de bijlage bij de brief). De staatssecretaris geeft op dit moment geen prioriteit aan het ontwikkelen van een centraal systeem voor nationale rulings (zie p. 9 van de bijlage bij de brief).

NTFR 2018/1002 - Antwoorden op Kamervragen over fiscaal nadeel in België wonende docenten

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen van de leden Van Weyenberg en Van Meenen (beiden D66) over een fiscaal nadeel voor docenten die in België wonen en in Nederland hun beroep uitoefenen. Volgens een specifieke bepaling in het Verdrag Nederland-België blijft een (hoog)leraar die in een van beide landen woont en in het andere land werkt (onderwijs geeft of wetenschappelijk onderzoek verricht), de eerste twee jaar in de woonstaat belasting betalen. De uit deze bepaling voortvloeiende discoördinatie tussen de belasting- en premieheffing kan ertoe leiden dat docenten die in België wonen en in Nederland hun beroep uitoefenen (de eerste twee jaar) een lager nettoloon ontvangen dan hun collega’s die in Nederland wonen. Bij in Nederland wonende docenten die in België werkzaam zijn, kan dit juist leiden tot een (tijdelijk) hoger nettoloon dan de in België wonende collega’s. Inmiddels is het volgens de staatssecretaris Nederlands verdragsbeleid om niet meer te streven naar een dergelijke (hoog)lerarenbepaling. Nederland heeft de problematiek met betrekking tot de hooglerarenbepaling al aan de orde gesteld in de lopende verdragsonderhandelingen met België met als doel om deze op te lossen.

NTFR 2018/1004 - Politieke overeenstemming EU-lidstaten over transparantievereisten intermediairs

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 13 maart 2018 hebben de EU-lidstaten binnen de Raad Economische en Financiële Zaken (ECOFIN) politieke overeenstemming bereikt inzake het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie van 21 juli 2017 betreffende de introductie van transparantievereisten voor fiscale intermediairs. De richtlijn zal zonder verdere bespreking binnen de Raad formeel worden aangenomen. De richtlijn voorziet in de verplichting voor intermediairs (primair), zoals belastingadviseurs, notarissen, advocaten, accountants en trustkantoren, en belastingplichtigen (subsidiair) tot vroegtijdige melding van mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningconstructies aan de belastingautoriteiten van hun lidstaat. De rapportageverplichtingen gelden voor grensoverschrijdende constructies die een of meerdere eigenschappen of kenmerken vertonen die een aanwijzing vormen voor belastingontwijking of misbruik, wezenskenmerken (hallmarks) genoemd. Niet-nakoming van de rapportageverplichtingen zal tot sancties leiden, waarbij het aan de lidstaten is om deze nader in te richten. Betrokken belastingdiensten zullen de in dit verband verkregen inlichtingen via een centrale gegevensbank vervolgens onderling automatisch uitwisselen. De lidstaten dienen de richtlijn uiterlijk op 31 december 2019 in nationale wetgeving te hebben omgezet. De rapportageverplichtingen zullen gelden per 1 juli 2020 en de eerste inlichtingenuitwisseling zal per 31 oktober 2020 gaan plaatsvinden. Tijdens dezelfde ECOFIN actualiseerden de lidstaten ook de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale jurisdicties.

NTFR 2018/1005 - Hernieuwde overeenkomst met Zwitserland over fiscale behandeling fiscale beleggingsinstelling

Aflevering 17, gepubliceerd op 26-04-2018
In de Staatscourant van 18 april 2018 is een vernieuwde versie gepubliceerd van de overeenkomst tussen Nederland en Zwitserland over de toepassing van het onderlinge belastingverdrag op de Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (FBI) en op de Zwitserse beleggingsinstellingen ‘fonds commun de placement’ (FCP) en 'societe d'investissement à capital variable’ (SICAV). Deze Competent Authority Agreement wordt geschaard onder artikel 25 van het belastingverdrag met Zwitserland betreffende de regeling voor onderling overleg. Zie voor de eerdere versie NTFR 2016/1641 met commentaar. Onveranderd is de regeling dat indien meer dan 95% van het belang in een in Nederland of Zwitserland gevestigde FBI, FCP of SICAV wordt gehouden door inwoners van het land van vestiging, het fonds (volledig) in aanmerking komt voor de in het verdrag voorziene teruggaaf van bronbelasting op inkomsten uit het andere land. Wordt 95% of minder van het belang in de FBI, FCP of SICAV gehouden door inwoners van hetzelfde land als waarin het fonds is gevestigd, dan komt het fonds naar evenredigheid voor die teruggaaf van bronbelasting op inkomsten uit het andere land in aanmerking. De nieuwe versie bevat een extra bepaling over de mogelijkheid voor de Zwitserse beleggingsinstellingen om namens de investeerders in het fonds een verzoek te doen op de verdragsvoordelen. Verder zijn er nu aanvullende bepalingen ten aanzien van de inlichtingenverplichtingen van genoemde Nederlandse en Zwitserse beleggingsinstellingen.