NTFR 2008/1215 - Advocaat-generaal analyseert begrippen 'houder' en 'inrichting' in het kader van grondwaterheffing
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2008 Belanghebbende heeft een nieuw bedrijfpand met kelder laten bouwen. De aannemer heeft gedurende de bouwwerkzaamheden bronbemaling laten installeren. Voor de vergunning heeft de aannemer een registratieformulier bij de provincie ingediend, waarin de aannemer belanghebbende heeft vermeld als houder van de inrichting. Hof Arnhem (NTFR 2006/1259) heeft de aan belanghebbende opgelegde aanslag grondwaterheffing vernietigd, omdat belanghebbende volgens het hof ten onrechte als houder van de inrichting is aangemerkt. A-G Van Hilten gaat in op de aard van de grondwaterheffing Het is een bestemmingsheffing, waar bij de wetgever het beginsel ‘de veroorzaker betaalt’ voor ogen heeft gestaan. De grondwaterheffing wordt geheven van de houder van een inrichting. De inrichting wordt ingeschreven in het provinciale register. Omdat de begrippen 'inrichting' en 'houder' niet nader zijn uitgewerkt, zoekt A-G Van Hilten voor een nadere invulling van het begrip inrichting aansluiting bij de literatuur en jurisprudentie over het gelijknamige begrip dat voor de grondwaterbelasting (de rijksbelasting) wordt gehanteerd. Voor het begrip 'houder' kijkt de advocaat-generaal met een schuin oog naar het civiele recht, alsmede naar het spraakgebruik. Met de doelstelling van de grondwaterheffing in het achterhoofd, dat de veroorzaker van de onttrekking van grondwater in de heffing wordt betrokken, komt A-G Van Hilten tot de conclusie dat belanghebbende, als houder van de onroerende zaak van waaruit het grondwater wordt onttrokken, terecht als houder van de inrichting is aangemerkt. Zij adviseert dan ook het beroep in cassatie gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen voor nader onderzoek.