Aflevering 5

Gepubliceerd op 29 januari 2009

NTFR 2009/236 - Verstoorde balans

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 geschreven door mr. A.J. van Lint
Afhankelijk van het onderwerp vergt een rechtvaardige regelgeving meer of minder detaillering. Indien een algemene regel op verschillende situaties divers uitwerkt, ontstaat uit het oogpunt van rechtvaardigheid de behoefte om meer nuances in de regeling aan te brengen. Hierdoor kan de uitvoerbaarheid evenwel onder druk komen te staan, waardoor in het ergste geval in de praktijk van de regeling maar weinig of zelfs in het geheel niets terechtkomt. Een van de vele afwegingen die de wetgever moet maken ziet dus op het vinden van de balans tussen de rechtvaardigheid van de regelgeving enerzijds en de doelmatigheid en de uitvoerbaarheid ervan anderzijds. Hierbij moet de wetgever letten op de uitvoeringslast voor zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Aan de hand van enkele voorbeelden in de Wet IB 2001 wil ik in deze Opinie laten zien dat de wetgever bij de afweging tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid een weinig consequente koers vaart en daarbij ook lang niet altijd steekhoudende argumenten hanteert.

NTFR 2009/238 - Brief over toezeggingen Belastingplan 2009 naar de Tweede Kamer

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
In een brief aan de Tweede Kamer gaat de staatssecretaris van Financiën in op zijn toezegging om op twee onderwerpen nader schriftelijk te zullen reageren. Het gaat om het verzenden van voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2009 door de Belastingdienst en om de samenloopbepaling. De toezegging deed de staatssecretaris tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2009.

NTFR 2009/239 - Derde nota van wijziging wetsvoorstel 'Wijziging van de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten'

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
In de derde nota van wijziging op het wetsvoorstel 'Wijziging van de Invorderingswet 1990 en enkele andere wetten' wordt geregeld dat de inflatiecorrectie in twee gevallen formeel alsnog buiten werking wordt gesteld. Dit volgt uit de toelichting van de Bijstellingsregeling accijns, motorrijtuigenbelasting en belastingen op milieugrondslag 2009. Het gaat vooral om het op de juiste wijze formeel vastleggen van de inflatiecorrectie in deze wetten.

NTFR 2009/243 - Bedrijfsbeëindigingssubsidie valt niet onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:GHLEE:2009:BH0374, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 21-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Belanghebbende dreef een melkveehouderij. Deze onderneming is per 31 december 2002 gestaakt. Van de koper van de landerijen heeft belanghebbende een bedrijfsbeëindigingsvergoeding ontvangen. Dit betrof een bedrag van € 6.000 per hectare, alsmede een vergoeding voor de verschuldigde inkomstenbelasting van € 4.000 per hectare, naast de koopsom van € 24.050 per hectare. Belanghebbende is van mening dat over de ontvangen vergoedingen geen inkomstenbelasting is verschuldigd. Daarnaast stelt hij dat ter zake van de inpandige schuur een waardedruk wegens zelfbewoning in aanmerking moet worden genomen.

NTFR 2009/247 - Samenstel van commissariaten is een onderneming of een fictieve dienstbetrekking maar geen ROW

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Belanghebbende vervult in 2001 een vijftal commissariaten tegen een aanzienlijke vergoeding (€ 186.304). Gemiddeld besteedt hij 20 tot 25 uren per week aan deze commissariaten. In verband met deze werkzaamheden heeft belanghebbende een kantoorruimte gehuurd en een secretaresse ingehuurd. De hiermee samenhangende kosten (€ 36.499) heeft de inspecteur niet in aftrek toegelaten. Hof Arnhem (NTFR 2007/1445) heeft geoordeeld dat het samenstel van de commissariaten geen onderneming vormt omdat geen ondernemingsrisico wordt gelopen. Evenmin is volgens het hof sprake van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen. De commissariaatswerkzaamheden vormen volgens het hof bij uitstek werkzaamheden die binnen het bereik van de bron 'resultaat uit overige werkzaamheden' vallen. De wettelijke regeling inzake de fictieve dienstbetrekking van de commissaris ziet volgens het hof niet op gevallen als het onderhavige, waarin een belastingplichtige er in wezen zijn beroep van heeft gemaakt om tegen aanzienlijke vergoedingen tegelijkertijd een groot aantal commissariaten te vervullen. De kosten zijn door het hof in aftrek toegelaten. Beide partijen hebben cassatieberoep aangetekend. A-G Niessen is van mening dat het oordeel van het hof over de fictieve dienstbetrekking niet juist is, omdat de wetgever de commissaris in de sfeer van loonbelasting bewust als werknemer wil behandelen. Het oordeel van het hof over het ondernemersrisico acht de advocaat-generaal niet toereikend gemotiveerd. Daarom concludeert hij tot verwijzing van de zaak.

NTFR 2009/248 - Voor toepassing Fooienbesluit geldt ter beschikking gestelde auto als ontvangen loon

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Belanghebbende exploiteert een restaurant. Volgens haar loonadministratie behoort D tot het bedienende personeel. D is de zus van de enig aandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende heeft aan D een personenauto ter beschikking gesteld voor privégebruik. Ten aanzien van D is over een bedrag van € 257,47 vrijwillig loonbelasting ingehouden en afgedragen. Dit bedrag heeft betrekking op de auto die in het onderhavige jaar niet in de loonbelasting maar in de inkomstenbelasting werd belast. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag LB 2002 opgelegd, onder meer omdat het Fooienbesluit 2002 niet (juist) is toegepast. Op grond van het Fooienbesluit wordt het verschil tussen het cao-loon en het rechtstreeks van de werkgever ontvangen loon als fooi aangemerkt. D ontving minder dan het cao-loon. De naheffing met betrekking tot D heeft hij berekend zonder rekening te houden met het voordeel van de auto van de zaak dan wel de vrijwillige bijtelling. In geschil is of voor de toepassing van het Fooienbesluit rekening moet worden gehouden met het voordeel van de auto van de zaak. A-G Van Ballegooijen komt tot de conclusie dat met ‘rechtstreeks van de werkgever ontvangen loon' in het Fooienbesluit wordt gedoeld op het loonbegrip van art. 4 CSV. Dit loonbegrip wijkt af van het fiscale loonbegrip. Het voordeel van de ter beschikking gestelde auto vormt loon in natura. De bijtelling op grond van het Fooienbesluit kon daarom slechts € 288,81 bedragen in plaats van € 1.061,22. Aangezien er echter vrijwillig over een bedrag van € 772,41 is ingehouden en afgedragen, is er volgens de advocaat-generaal geen grond voor naheffing. Naheffing op grond van art. 20 AWR kan slechts indien te weinig belasting is betaald. In het onderhavige geval is juist te veel betaald. Als er te weinig inkomstenbelasting wordt betaald, dan komt dat door een onjuiste aangifte IB van de werknemer. Ambtshalve komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat de naheffingsaanslag met € 93 dient te worden verminderd. De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het cassatieberoep.

NTFR 2009/249 - Pensioenuitkering van griffier van Internationaal Gerechtshof gedeeltelijk belast

ECLI:NL:HR:2009:BF7264, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 16-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Belanghebbende was tot aan zijn pensionering op 5 februari 2000 als griffier van het Internationaal Gerechtshof te Den Haag in dienst van de Verenigde Naties (VN). Hij is ingezetene van Nederland en ontvangt vanaf 2001 ouderdomspensioen van de VN. Op zijn salaris is door de VN een interne stafheffing ingehouden. De werknemersbijdrage aan de pensioenregeling van de VN kwam niet in aftrek voor de stafheffing, terwijl de werkgeversbijdrage niet in de heffing werd betrokken. Op de pensioenuitkeringen wordt geen stafheffing ingehouden. Op basis van art. 32, lid 8, Statuut van het Internationaal Gerechtshof geldt voor leden van het Internationaal Gerechtshof en de griffier een vrijstelling van belasting voor 'salaries, allowances and compensation'. Onder meer is de vraag aan de orde of pensioenuitkeringen daar ook onder vallen. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat dit niet het geval is en heeft vervolgens geoordeeld dat op grond van nationaal recht de gehele pensioenuitkering in 2002 belast is in box 1. Met de indertijd niet-aftrekbare werknemersbijdrage houdt het hof geen rekening. Belanghebbende heeft cassatie ingesteld.

NTFR 2009/250 - Bij verlofspaarregeling is sprake van uitgesteld loon

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Volgens de cao van belanghebbende kunnen haar werknemers sparen voor een sabbatical leave. De regeling houdt in dat de werknemers loon en vrije tijd kunnen sparen om na een dienstverband van ten minste zeven jaar een recht op betaald verlof te verkrijgen dat minimaal twee maanden en maximaal zes maanden duurt. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat een recht op betaald verlof dient te worden aangemerkt als een (belaste) aanspraak op uitkeringen als bedoeld in art. 4, lid 2, CSV. De Hoge Raad casseert deze uitspraak. De onderhavige regeling leidt er immers toe dat de werknemer niet kan beschikken over het loon. Het loon wordt pas betaald gedurende de periode waarin de werknemer sabbatical leave geniet. Het recht op loon is geen (belaste) aanspraak in de zin van art. 4, lid 2, CSV.

NTFR 2009/252 - In België woonachtige dga is verzekerd in Nederland

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Belanghebbende woont in België. Hij is in 2001 directeur en enig aandeelhouder van A bv (bv), die gevestigd is in Nederland. Hij is als directeur zowel werkzaam geweest in Nederland als in België. Hij genoot in 2001 een loon van de bv, waarop een bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen was ingehouden. Belanghebbende is tevens enig aandeelhouder en zaakvoerder van de in België gevestigde vennootschappen bvba B en bvba C (hierna: de bvba's). In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft belanghebbende gesteld dat hij niet premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Hij baseert dit standpunt op de stelling dat hij voor de bv weliswaar zowel activiteiten in Nederland als in België verricht, maar dat het door hem van de bv ontvangen loon uitsluitend de beloning vormt voor de in België verrichte arbeid en dat hij voor de in Nederland verrichte arbeid geen beloning ontvangt. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur het standpunt van belanghebbende verworpen. In verband hiermee heeft hij belanghebbende een aanslag opgelegd waarin een bedrag aan premie volksverzekeringen is begrepen. Hof Den Bosch (NTFR 2008/1315) volgt de inspecteur. Belanghebbende heeft tegen de hofuitspraak beroep in cassatie ingesteld. A-G Van Ballegooijen gaat nader in op de vraag of de in Nederland verrichte arbeid los kan staan van de in België verrichte en beloonde arbeid, en of deze arbeid in Nederland buiten dienstbetrekking is verricht (in de vorm van een overeenkomst van opdracht). De advocaat-generaal beantwoordt deze vraag vervolgens ontkennend. Een gelijktijdige samenloop van een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht tussen een arbeidende persoon en dezelfde opdrachtgever lijkt hem niet aannemelijk, vooral niet ingeval er geen twee soorten van werkzaamheden zijn te onderkennen. Hieruit volgt dat, naar Nederlands recht, de arbeid is verricht ingevolge de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en de bv. De in Nederland verrichte arbeid wordt dus gekwalificeerd als ‘in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid’. Belanghebbende kan derhalve worden aangemerkt als verzekerde voor de Nederlandse volksverzekeringen. Vervolgens bespreekt de advoacaat-generaal of in de onderhavige situatie sprake is van een persoon die werkzaamheden in loondienst uitoefent op het grondgebied van twee of meer lidstaten, zoals beschreven in art. 14quater, aanhef, onderdeel b, eerste streepje en art. 14, lid 2 en 3, Vo. 1408/71. In dat geval zou de wetgeving van de woonstaat exclusief van toepassing zijn. Ook deze vraag wordt door de advocaat-generaal ontkennend beantwoord. De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

NTFR 2009/258 - Rentebepaling in testament beslissend voor heffing successierecht

ECLI:NL:GHAMS:2009:BH0142, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 21-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
In zijn testament heeft erflater alles nagelaten aan zijn echtgenote en bepaald dat zijn kinderen vorderingen krijgen op zijn echtgenote. Ook is in het testament opgenomen dat over die vorderingen geen rente is verschuldigd. Bijna twee jaar na het overlijden heeft de langstlevende echtgenote zich bij overeenkomst verplicht 6% rente per jaar te betalen over de vorderingen aan de kinderen. Volgens de inspecteur is er sprake van een schenking. Het nieuwe erfrecht is van toepassing op het in 1983 opgemaakte testament. In art. 4:13, lid 4, BW staat dat de vorderingen van kinderen worden vermeerderd met wettelijke rente, tenzij de erflater, dan wel de echtgenoot en het kind tezamen anders hebben bepaald. Rechtbank Haarlem oordeelde dat de langstlevende echtgenote en haar kinderen renteafspraken kunnen maken bij overeenkomst. Daarbij kan rechtsgeldig worden afgeweken van een bepaling in het testament. De ouderlijke boedelverdeling in het testament wijkt niet af van de wettelijke verdeling volgens het nieuwe erfrecht. Een binnen acht maanden na het overlijden overeengekomen renteovereenkomst wordt fiscaal niet gezien als een schenking. De rechtbank wijst de stelling van verweerder, dat een rentebepaling alleen als verkrijging krachtens erfrecht wordt beschouwd als er in het testament geen rentebepaling is opgenomen, af.

NTFR 2009/259 - Bij navordering is toerekening kwade trouw van gemachtigde aan belastingplichtige mogelijk

ECLI:NL:HR:2009:BD3566, datum uitspraak 23-01-2009, publicatiedatum 23-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van MM Kors
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag VPB opgelegd. Vaststaat dat door de gemachtigde fouten zijn gemaakt in de aangifte en dat geen sprake is van een nieuw feit. Hof Amsterdam (heeft geoordeeld dat eventuele kwade trouw van de gemachtigde niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Dit oordeel houdt in cassatie geen stand. Volgens de Hoge Raad dient voor art. 16 AWR de kwade trouw van de gemachtigde aan de belastingplichtige te worden toegerekend. Dat in HR 1 december 2006, , anders is geoordeeld voor de toerekening van opzet of grove schuld van de gemachtigde aan de belastingplichtige, berustte op strafrechtelijke beginselen, die niet van toepassing zijn op de heffing van belasting.

NTFR 2009/260 - Verlengde navorderingstermijn geldt ook als feit binnen vijfjaarstermijn bekend is

ECLI:NL:HR:2009:BD4446, datum uitspraak 23-01-2009, publicatiedatum 23-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft in zijn aangifte VPB 1992 een bedrag als (vrijgesteld) dividend verantwoord. Uit een boekenonderzoek in 1995 blijkt echter dat dit bedrag geen dividend is, maar (belaste) winst behaald met een handelstransactie. In 2004 legt de inspecteur een navorderingsaanslag op voor het ontvangen bedrag. De inspecteur meent dat de inkomsten zijn opgekomen in het buitenland, zodat hij gebruik kan maken van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar (art. 16, lid 4, AWR). Hof Amsterdam (NTFR 2006/930) heeft geoordeeld dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is en heeft de navorderingsaanslag vernietigd. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De bewoording van art. 16, lid 4, AWR laat geen ruimte voor een uitleg die inhoudt dat de bevoegdheid tot navorderen vervalt indien de inspecteur binnen vijf jaar na het begin van de twaalfjaarstermijn in staat was het desbetreffende bestanddeel in de heffing te betrekken, maar dit niet heeft gedaan.

NTFR 2009/261 - Geen boete nu in andere procedure is gebleken dat opzet of grove schuld ontbreekt

ECLI:NL:HR:2009:BD3565, datum uitspraak 23-01-2009, publicatiedatum 23-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Aan belanghebbende zijn een navorderingsaanslag VPB 2001 en een boete opgelegd. Tegen de navorderingsaanslag is niet tijdig bezwaar ingediend. Deze aanslag staat daarom onherroepelijk vast. Tegen de boetebeschikking is wel tijdig bezwaar en beroep ingediend. Hof Amsterdam (NTFR 2007/1617) heeft de boete vernietigd. Daarvoor heeft het hof verwezen naar zijn uitspraken waarbij de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen voor de jaren 1999, 2000 en 2002 zijn vernietigd. Volgens de Hoge Raad mocht het hof naar deze zaken verwijzen. Nu het hof in de andere drie zaken heeft geoordeeld dat aan belanghebbende geen opzet of grove schuld kan worden verweten, kan ook in onderhavige zaak geen boete aan belanghebbende worden opgelegd.

NTFR 2009/262 - Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar ondanks horen ná uitspraak op bezwaar

ECLI:NL:HR:2009:BF7311, datum uitspraak 23-01-2009, publicatiedatum 23-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking. Aan zijn verzoek te worden gehoord, wordt geen gevolg gegeven. Bij uitspraak van 20 januari 2006 verklaart de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond. In de uitspraak is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen. In een brief van 26 januari 2006 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende alsnog uitgenodigd voor een hoorgesprek. In deze brief is vermeld dat de beslissing op bezwaar reeds is genomen en dat de waarde ambtshalve wordt herzien indien tijdens de hoorzitting nieuwe feiten naar voren komen die van invloed zijn op de waarde. Op 28 maart 2006 wordt belanghebbende alsnog gehoord. In zijn brief van 30 maart 2006 laat de heffingsambtenaar weten dat naar aanleiding van de hoorzitting de vastgestelde waarde niet (ambtshalve) wordt verlaagd. Bij brief van 8 mei 2006 stelt belanghebbende beroep in bij de rechtbank. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De Hoge Raad verklaart het daartegen ingestelde cassatieberoep ongegrond. Gelet op de brief van 26 januari 2006 mocht belanghebbende er niet van uitgaan dat de heffingsambtenaar alsnog bij voor beroep vatbare beschikking rekening zou houden met hetgeen belanghebbende op de hoorzitting naar voren zou brengen. Mede gelet op de rechtsmiddelverwijzing in de uitspraak op bezwaar had het voor belanghebbende duidelijk moeten zijn dat hij beroep diende in te stellen binnen de in die rechtsmiddelverwijzing genoemde termijn.

NTFR 2009/263 - Strafbaar feit indien valse gegevens worden verstrekt omtrent aftrekpost

ECLI:NL:HR:2008:BF0191, datum uitspraak 23-12-2008, publicatiedatum 23-12-2008
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
De inspecteur heeft ter zake van een geclaimde aftrekpost vragen gesteld aan belanghebbende. In zijn reactie heeft belanghebbende een valse bijlage meegestuurd. Belanghebbende wordt verdacht van het strafbare feit van art. 68, lid 2, jo. art. 69, lid 2, AWR (opzettelijk valse gegevens verstrekken). Belanghebbende doet een beroep op de arresten van de belastingkamer van de Hoge Raad van 3 februari 2006, nr. 41.329 en 41.814, NTFR 2006/213 en 214. Daaruit zou volgens belanghebbende blijken dat verzoeken om informatie van de inspecteur met betrekking tot een aftrekpost geen belang betreffen als waarop art. 47 AWR ziet. Nu er in dat geval geen verplichting ingevolge een belastingwet bestaat, kan het fiscale delict niet worden bewezen, aldus belanghebbende. Hof Den Bosch heeft in de strafzaak overwogen dat deze arresten louter betrekking hebben op de bewijslast in de belastingprocedure. Daaruit vloeit niet voort dat ter zake van aftrekposten als waarop die arresten het oog hebben, de in art. 47 AWR genoemde en in art. 68 en 69 AWR gesanctioneerde verplichting tot verstrekking van gegevens niet bestaat. In cassatie onderschrijft de strafkamer van de Hoge Raad dit oordeel van het hof.

NTFR 2009/265 - Niet verschijnen ter zitting van gemeente 'in strijd met regels van fatsoen'

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9755, datum uitspraak 22-02-2008, publicatiedatum 16-10-2008
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
In tegenstelling tot eerdere jaren wordt bij de waardebepaling van de woning van belanghebbende uitgegaan van een inhoud van 449 m3. In eerdere jaren werd uitgegaan van 400 m3. De gemeente geeft niet aan waarom thans wordt uitgegaan van een andere inhoud en is zonder opgaaf van redenen niet ter zitting verschenen. Rechtbank Arnhem herleidt de waarde van de woning door uit te gaan van een inhoud van 400 m3 en overweegt verder dat het niet ter zitting verschijnen van de gemeente in strijd is met de regels van fatsoen.

NTFR 2009/268 - OESO publiceert twee rapporten over rechten op verdragsvoordelen van portfolio-investeerders

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
De OESO heeft twee rapporten gepubliceerd over de verdragsvoordelen van portfolio-investeerders. De rapporten zijn geschreven ten behoeve van het OESO Committee on Fiscal Affairs door vertegenwoordigers van de belastingdiensten van verschillende OESO-lidstaten en deskundigen uit de financiële sector. De rapporten bevatten voorstellen tot wijziging van het OESO-commentaar. Het eerste rapport betreft 'Granting of Treaty Benefits with respect to the Income of Collective Investment Vehicles' en analyseert de technische vraagstukken over de gerechtigdheid van collectieve beleggingsfonden tot verdragsvoordelen. De beste optie volgens de schrijvers is om collectieve beleggingsfondsen als een inwoner van een verdragsluitende Staat en als uiteindelijke gerechtigde tot het inkomen te kwalificeren, in plaats van de collectieve beleggingsfondsen als transparant aan te merken. Het tweede rapport betreft 'Possible Improvements to Procedures for Tax Relief for Cross-Border Investors' en gaat in op de administratieve problemen die er zijn om de verdragsvoordelen te effectueren en de oplossingen om daar verbetering in aan te brengen. Geïnteresseerden hebben tot 6 maart a.s. de mogelijkheid om commentaar op deze rapporten te leveren via de website van de OESO.

NTFR 2009/269 - Poolse bestuurlijke sanctie in de vorm van 'aanvullende belasting' niet strijdig met btw-regelgeving

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Ter zake van de aftrek van de btw die was opgevoerd in een factuur van 29 april 2005 betreffende de aankoop van een bebouwd onroerend goed heeft de Poolse belastingdienst aan K-1 een naheffingsaanslag opgelegd. Omdat dit onroerend goed een gebruikt goed was, was de verkrijging ervan vrijgesteld van btw, zodat die factuur geen grond kon opleveren voor vermindering van de verschuldigde belasting of voor teruggaaf van het verschil in btw of van de voorbelasting. Op vragen van de Poolse rechter in de daarop door K-1 aangespannen procedure verklaart het Hof van Justitie EG voor recht dat het gemeenschappelijke btw-stelsel, zoals omschreven in art. 2, eerste en tweede alinea, Eerste Richtlijn en in art. 2 en 10, lid 1, sub a, en 2, Zesde Richtlijn, niet eraan in de weg staat dat een lidstaat in zijn wettelijke regeling bepaalt dat aan de btw-plichtigen een bestuurlijke sanctie als de 'bijkomende belastingschuld' bedoeld in de Poolse wet inzake de belasting op goederen en diensten van 11 maart 2004 kan worden opgelegd. Bepalingen als die van art. 109, lid 5 en 6, van die wet vormen geen 'bijzondere (...) afwijkende maatregelen' die erop gericht zijn, bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen, in de zin van art. 27, lid 1, Zesde Richtlijn. Art. 33 Zesde Richtlijn staat niet in de weg aan de handhaving van even genoemde bepalingen van die wet.

NTFR 2009/271 - Overdracht van een onderneming door en aan verschillende rechtspersonen kan geruisloos

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Een fiscale eenheid in de zin van de omzetbelasting (hierna: de oude groep) hield zich bezig met de (detail)handel in zogeheten bruingoed. Binnen deze oude groep verzorgde E de inkoop en het voorraadbeheer. L trad op als importeur van audiovisuele apparatuur en de vennootschappen F1 t/m 3 dreven winkels in bruingoed. F1 t/m 3 zijn op 25 februari 2005 in staat van faillissement verklaard. Een andere groep vennootschappen (hierna: de nieuwe groep) houdt zich vanaf het eerste kwartaal van 2005 eveneens bezig met de (detail)handel in bruingoed. Eén van de vennootschappen van de nieuwe groep is G. G heeft in afgeslankte vorm de exploitatie van de winkels overgenomen. In dit verband zijn aan G activa en passiva overgedragen. De in- en verkoopactiviteiten van E en de (groothandels)activiteiten van L zijn ongewijzigd voortgezet door onderscheidenlijk belanghebbende en een andere vennootschap die eveneens deel uitmaakt van voormelde nieuwe groep. In verband met de voortzetting van de in- en verkoopactiviteiten heeft E de voorraad aan belanghebbende verkocht en geleverd. In dit verband heeft E een factuur aan belanghebbende uitgereikt met daarop vermeld een bedrag aan omzetbelasting. Deze omzetbelasting is door E niet op aangifte voldaan. Belanghebbende heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat sprake is van een overgang van een (gedeelte van een) algemeenheid van goederen, waarop het bepaalde in art. 31 Wet OB 1968 van toepassing is. De ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting bij belanghebbende komt dan ook niet voor aftrek in aanmerking. Belanghebbende heeft cassatieberoep ingesteld. A-G Van Hilten stelt voorop dat in cassatie niet in geschil is dat art. 31 Wet OB 1968 van toepassing is op de overdracht van de lichamelijke en onlichamelijke zaken door F1 t/m 3 aan G. De omstandigheid dat een onderneming wordt overgedragen door of aan verschillende (rechts)personen, hoeft volgens de advocaat-generaal niet af te doen aan de toepasbaarheid van het niet-leveringsbeginsel van art. 31 Wet OB 1968. Vooropgesteld dat de zaken die met elkaar de algemeenheid van goederen vormen, samen en met behoud van samenhang overgaan, staat naar het oordeel van de advocaat-generaal niets aan toepassing van art. 31 Wet OB 1968 in de weg. Door de overdracht van de voorraad door E aan belanghebbende en de overdracht van de (on)lichamelijke zaken aan G in onderlinge samenhang bezien aan te merken als de overdracht van een algemeenheid van goederen, is het hof naar de mening van de advocaat-generaal niet van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. A-G Van Hilten geeft de Hoge Raad in overweging het beroep van belanghebbende ongegrond te verklaren.

NTFR 2009/272 - Verzoek om terugbetaling UTB antidumpingrechten moet worden voorgelegd aan de Commissie (I)

ECLI:NL:GHAMS:2008:BH0171, datum uitspraak 18-12-2008, publicatiedatum 21-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Belanghebbende heeft als douane-expediteur aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van het product glyfosaat, oorspronkelijk komend uit China. Bij verordening van de Commissie is een voorlopig antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat van oorsprong uit China. Na controle door de inspecteur is vastgesteld dat zich bij een aantal aangiften facturen en paklijsten bevonden die zijn opgemaakt door Chinese firma’s en dat in de meeste gevallen de containers zijn geladen in China. De inspecteur heeft een UTB aan antidumpingrechten uitgereikt. Rechtbank Haarlem heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daarbij geoordeeld dat de inspecteur de zaak niet eerst aan de Commissie behoefde voor te leggen. Het hof is van oordeel dat antidumpingrechten rechten bij invoer zijn waarvan de vaststelling in een verordening volstaat. Weliswaar heeft belanghebbende bepaalde gegevens over het hoofd gezien, maar in deze ingewikkelde kwestie betekent dat niet dat belanghebbende een frauduleuze handeling of kennelijke nalatigheid kan worden verweten. Van een aangever kan niet worden verlangd dat hij eerder manipulaties ontdekt dan de autoriteiten. De inspecteur had de zaak aan de Commissie moeten voorleggen.

NTFR 2009/273 - Verzoek om terugbetaling UTB antidumpingrechten moet worden voorgelegd aan de Commissie (II)

ECLI:NL:GHAMS:2008:BH0174, datum uitspraak 18-12-2008, publicatiedatum 21-01-2009
Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Belanghebbende heeft als douane-expediteur aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van het product glyfosaat, oorspronkelijk komend uit China. Bij verordening van de Commissie is een voorlopig antidumpingrecht ingesteld voor glyfosaat van oorsprong uit China. Na controle door de inspecteur is vastgesteld dat zich bij een aantal aangiften facturen en paklijsten bevonden die zijn opgemaakt door Chinese firma’s en dat in de meeste gevallen de containers zijn geladen in China. De inspecteur heeft een UTB aan antidumpingrechten uitgereikt. Rechtbank Haarlem heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daarbij geoordeeld dat de inspecteur de zaak niet eerst aan de Commissie behoefde voor te leggen. Het hof is van oordeel dat antidumpingrechten rechten bij invoer zijn waarvan de vaststelling in een verordening volstaat. Weliswaar heeft belanghebbende bepaalde gegevens over het hoofd gezien, maar in deze ingewikkelde kwestie betekent dat niet dat belanghebbende een frauduleuze handeling of kennelijke nalatigheid kan worden verweten. Van een aangever kan niet worden verlangd dat hij eerder manipulaties ontdekt dan de autoriteiten. De inspecteur had de zaak aan de Commissie moeten voorleggen. Met betrekking tot de gebreken op de UTB oordeelt het hof dat de specificatie deel uit maakt van en opgaat in de UTB, zodat de gebreken niet alleen duidelijk een vergissing zijn maar ook door de specificatie worden gerepareerd.

NTFR 2009/275 - Maatschap is belastingplichtig voor Minas: aanslagen moeten worden vernietigd

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Aan belanghebbende zijn over 1998 Minas-naheffingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft aangevoerd dat niet hij maar de tussen hem en zijn zoon bestaande maatschap belastingplichtig is. A-G Niessen is het met belanghebbende eens. De onderhavige heffingen worden op grond van art. 14 en 35 Meststoffenwet geheven van 'iedere persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert'. Niet alleen belanghebbende stelt dat sprake is van een maatschap; ook de AID heeft in zijn bedrijfscontrolerapport melding gemaakt van de maatschap. Hoewel Hof Leeuwarden – ten onrechte – in het midden heeft gelaten of in het onderhavige jaar sprake is van een maatschap, moet daar volgens de advocaat-generaal wel van worden uitgegaan. De aanslagen hadden volgens de advocaat-generaal dienen te worden opgelegd aan die maatschap. A-G Niessen merkt daarbij nog op dat de inspecteur op de hoogte kon zijn van een samenwerkingsverband tussen belanghebbende en diens zoon, nu hij de aanslagen uitdrukkelijk heeft gebaseerd op een door de AID bij ‘Maatschap B’ gehouden onderzoek.

NTFR 2009/279 - Bezit van bouwvergunning maakt niet dat sprake is van gebruik

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-01-2009
Op 2 september 2003 koopt belanghebbende een stuk grond met daarop een bouwval. In 2003 wordt de bouwval gesloopt. Op 9 november 2004 wordt aan belanghebbende een vergunning verleend voor de bouw van een nieuw woonhuis. Met de bouw wordt gestart in februari/maart 2005. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd wegens het gebruik van het object en naar het tarief voor woningen. Rechtbank Arnhem vernietigt de aanslag. Het feit dat belanghebbende op 1 januari 2005 al wel in het bezit was van vergunningen voor het bouwen van een woning en een garage op die grond, acht de rechtbank op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat de grond al wordt gebezigd voor de bevrediging van zijn behoeften.