Aflevering 4

Gepubliceerd op 22 januari 2009

NTFR 2009/141 - L'histoire se répète: van Hendrik VIII en Jan Kees de Jager

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 geschreven door prof. dr. F. Sonneveldt
Tijdens de heerschappij van Hendrik VIII speelde een opmerkelijke rechtszaak. In september 1533 overleed Thomas Fiennes, Lord Dacre of the South. Hij behoorde tot de topadel van Engeland. Volgens het toen geldende leenrecht was zijn minderjarige kleinzoon zijn enig erfgenaam. Tijdens leven had Thomas Fiennes zijn lenen overgedragen aan een aantal vrienden in het kader van een zogenoemde use.De term is niet afgeleid van het Latijnse usus, maar valt uiteindelijk terug te voeren op de Latijnse woorden ad opus, ten behoeve van. Deze rechtsfiguur was ontstaan als een reactie op het bestaande Engelse erfrecht dat de absolute primogenituur als uitgangspunt hanteerde en dat het maken van testamentaire wilsbeschikkingen verbood. Derhalve erfde volgens het wettelijk erfrecht de oudste zoon de lenen.J. Hudson, Land, Law and Lordship in Anglo-Norman England, Clarendon, Oxford, 1994, p. 109 e.v. Het erfrecht stond nauwelijks toe dat men jongere kinderen verzorgd kon achterlaten. Indien men toch van het geldende erfrecht afwijkende beschikkingen wilde treffen kon dit door middel van de use. Daarbij werden lenen tijdens leven overgedragen aan feoffees to useOok wel feoffees to uses., vertrouwenspersonen die volgens de regels van de common law de eigendom verwierven. Het was daarbij niet ongebruikelijk dat deze vertrouwenspersonen de lenen hielden ten behoeve van de insteller van de use, de feoffor to use, tijdens diens leven en na zijn overlijden ten behoeve van door de feoffor to use aangewezen personen.Een dergelijke begunstigde werd cestuy que use genoemd, een samentrekking van cestuy a que use le feoffment fuit fait, degene ten behoeve van wie het leen werd overgedragen. Zie J. Bean, The Decline of English Feudalism, University Press, Manchester, 1968, p. 29. Lord Dacre of the South had de feoffees to use geïnstrueerd om bij zijn overlijden bepaalde schulden af te lossen, legaten uit te keren aan bepaalde familieleden en het resterende bedrag aan zijn kleinzoon uit te betalen bij het bereiken van zijn vierentwintigste verjaardag.

NTFR 2009/142 - Belastingdienst sluit convenant met Nederlandse poppodia

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
In een nieuwsbericht maakt de Belastingdienst bekend dat hij, samen met het UWV, een convenant Horizontaal Toezicht heeft ondertekend met de Vereniging Nederlandse Poppodia en -Festivals (VNPF). Het convenant bevat afspraken over de vrijwilligersregeling bij poppodia en over een forfait voor gratis verstrekkingen aan personeel. In 2009 gaan de partijen aan de slag om tot verdere administratieve vereenvoudigingen te komen. Daarnaast starten de VNPF, UWV en de Belastingdienst overleg over festivals.

NTFR 2009/157 - Teruggevorderde rente vormt geen aftrekbaar negatief inkomen

ECLI:NL:HR:2008:BG6481, datum uitspraak 12-12-2008, publicatiedatum 12-12-2008
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende is op 4 maart 1997 van Zwitserland naar Nederland geremigreerd. Op 15 januari 1997, dus kort voor de remigratie, heeft zij een bedrag van f 4.500.000 op deposito gestort bij Rabobank Luxembourg. Belanghebbende heeft op 15 januari 1997 over de gehele looptijd van vijf jaar een rentevergoeding van f 888.970 bij vooruitbetaling ontvangen. Begin 2000 is het depositocontract voortijdig beëindigd. De bank heeft het rentebedrag van f 257.662 over de resterende looptijd teruggevorderd.

NTFR 2009/158 - Aandeel in vermogen VvE is bezitting in box 3

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8927, datum uitspraak 08-12-2008, publicatiedatum 07-01-2009
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Belanghebbende heeft een aandeel in het vermogen van de Vereniging van Eigenaren. Met Rechtbank Haarlem (NTFR 2007/1752) oordeelt het hof dat dit aandeel moet worden gekwalificeerd als een van het lidmaatschap afhankelijk recht. De aandelen moeten afzonderlijk als onderdeel van de rendementsgrondslag in box 3 worden gewaardeerd.

NTFR 2009/160 - Belastingkorting staat in de weg aan verhoging en uitbetaling heffingskorting partner

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690, datum uitspraak 26-09-2008, publicatiedatum 16-10-2008
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
De partner van belanghebbende heeft recht op een belastingkorting wegens een in het verleden geleden verlies uit aanmerkelijk belang. Vóór toepassing van deze belastingkorting heeft de partner voldoende grondslag om verhoging en uitbetaling van de heffingskorting van belanghebbende mogelijk te maken, ná toepassing van de belastingkorting niet. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de verwerking van de belastingkorting geen civielrechtelijke verrekening is, maar een vermindering van de verschuldigde inkomensheffing. Er bestaat derhalve geen recht op verhoging en uitbetaling van de heffingskorting.

NTFR 2009/163 - Afdracht aan Staat is geen dividendbelasting

ECLI:NL:HR:2009:BB3371, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 16-01-2009
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 met annotatie van MM Kors
Belanghebbende heeft zijn aandelen in een beursfonds dat (uitsluitend) aandelen hield, omgewisseld in aandelen in een ander beursfonds. ABN AMRO was bij die ruiling betrokken en heeft met de Belastingdienst een compromis gesloten. Deze overeenkomst heeft ertoe geleid dat een bedrag van 3,35% is afgedragen aan de Staat. In de overeenkomst is opgenomen dat de af te dragen heffing geen (verrekenbare) dividendbelasting is. Volgens belanghebbende moet deze afdracht echter wel als dividendbelasting worden aangemerkt.

NTFR 2009/164 - Eindoordeel in Orange European Smallcap Fund NV

ECLI:NL:HR:2009:BG9076, datum uitspraak 09-01-2009, publicatiedatum 09-01-2009
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 met annotatie van prof. mr. S.C.W. Douma
Orange European Smallcap Fund NV (OESF) is een fiscale beleggingsinstelling. De aandeelhouders van OESF wonen in Nederland, in andere lidstaten en in derde landen. OESF heeft dividenden ontvangen, waarover buitenlandse bronbelasting is geheven. Op grond van art. 6 BBI zijn er beperkingen in de tegemoetkoming van de buitenlandse bronbelasting. De Duitse en Portugese bronbelasting zijn van de tegemoetkoming uitgesloten vanwege het ontbreken van een verdragsverplichting. Verder is er een beperking voor een evenredig deel van de overige bronbelasting voor zover de aandeelhouders van de beleggingsinstelling niet in Nederland woonachtig of gevestigd zijn. De Nederlandse dividendbelasting op dividenden van Nederlandse vennootschappen wordt wel volledig gerestitueerd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 april 2006, NTFR 2006/577, over de Nederlandse regeling prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EG. Het Hof heeft geoordeeld (NTFR 2008/1101) dat de aandeelhouderstoets in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer, maar de verdragstoets niet. De Hoge Raad geeft in dit arrest uitvoering aan hetgeen het Hof heeft geoordeeld. De Hoge Raad beoordeelt in dat kader de vraag of de beperking als gevolg van de aandeelhouderstoets valt onder de standstillclausule van art. 57 EG. Nu de participatie van de aandeelhouders in belanghebbende niet zijn aan te merken als een directe investering in de zin van art. 57 EG, is de standstillclausule niet van toepassing, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2009/170 - Ambtshalve teruggegeven omzetbelasting kan niet worden nageheven

ECLI:NL:HR:2009:BG9883, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 16-01-2009
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Ter zake van een verbouwing aan een pand is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. Deze omzetbelasting is door belanghebbende niet in aftrek gebracht op de aangifte over de desbetreffende tijdvakken. Belanghebbende heeft nadien gecorrigeerde aangiften over deze tijdvakken ingediend. De inspecteur heeft deze aangiften als verzoeken om teruggaaf aangemerkt en ambtshalve een teruggaaf van € 13.151 verleend. Vervolgens heeft de inspecteur een naheffingsaanslag van € 11.107 opgelegd. Hiertegen is belanghebbende met succes in beroep gekomen bij Hof Den Haag (NTFR 2008/1143). Volgens het hof biedt art. 20 AWR geen grondslag voor het naheffen van de ambtshalve teruggegeven omzetbelasting. De Hoge Raad bevestigt de hofuitspraak. In dit geval is geen naheffing mogelijk op grond van art. 20, lid 1, eerste volzin, AWR. De naheffingsaanslag strekt immers niet ertoe na te heffen wat – rekening houdend met de teruggaaf – onbetaald is gebleven, maar om de verleende teruggaaf van € 13.151 deels terug te nemen. Daarin is, ook niet voor een deel, een door belanghebbende onbetaald gelaten schuld aan omzetbelasting begrepen.

NTFR 2009/171 - Ambtshalve teruggegeven omzetbelasting kan worden nageheven (I)

ECLI:NL:HR:2009:BG9874, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 16-01-2009
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft de omzetbelasting betaald die hij op aangifte heeft voldaan. Daarna heeft hij suppletieaangiften ingediend, waarin is verzocht om teruggave van de te veel betaalde omzetbelasting. Aan deze verzoeken heeft de inspecteur voldaan. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur vervolgens een naheffingsaanslag opgelegd. Hiertegen is belanghebbende met succes in beroep gekomen bij Hof Arnhem (NTFR 2007/1467). Volgens het hof biedt art. 20 AWR geen grondslag voor het naheffen van de ambtshalve teruggegeven omzetbelasting.

NTFR 2009/172 - Ambtshalve teruggegeven omzetbelasting kan worden nageheven (II)

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft de omzetbelasting betaald die hij op aangifte heeft voldaan. Daarna heeft hij verzocht om teruggave van de 'abusievelijk betaalde BTW'. Aan dit verzoek heeft de inspecteur voldaan. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur vervolgens de ten onrechte verleende teruggaaf nageheven.

NTFR 2009/175 - Matiging boete nu strafvervolging betrekking heeft op eenzelfde gedraging

ECLI:NL:HR:2009:BG9834, datum uitspraak 16-01-2009, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Belanghebbende heeft twee personenauto's ter beschikking gesteld gekregen van de vennootschap waarin hij enig aandeelhouder is: een BMW en een Porsche. Naar belanghebbende stelt behoeft hij op basis van een met de fiscus gemaakte afspraak voor de inkomstenbelasting het privégebruik van de Porsche niet aan te geven. De inspecteur bestrijdt dat een dergelijke afspraak bestaat. Hij heeft een navorderingsaanslag en een boete opgelegd. Zowel voor de rechtbank als voor Hof Amsterdam (NTFR 2008/355) heeft belanghebbende niet aannemelijk kunnen maken dat ter zake een afspraak is gemaakt. Het hof heeft, anders dan de rechtbank, wel aanleiding gezien de boete te verminderen. Volgens het hof is sprake van een wanverhouding tussen het absolute bedrag van de boete in relatie tot de ernst van het vergrijp. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de strafvervolging betrekking heeft op eenzelfde gedraging (niet juist doen van aangifte ter zake van het privégebruik auto).

NTFR 2009/185 - Geen cassatieberoep in zaak betreffende boete bij niet-afdragen LB middels suppletieaangifte

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
De staatssecretaris van Financiën deelt mede geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Den Bosch 10 oktober 2008, nr. 07/00257, NTFR 2009/184. Belanghebbende heeft verzuimd ingehouden loonbelasting af te dragen. Ten aanzien van dit feit als zodanig heeft de inspecteur niet gesteld dat sprake is van grove schuld. De inspecteur verwijt belanghebbende wel dat zij – nadat bij het opmaken van de jaarstukken was gebleken dat de verschuldigde loonbelasting ten onrechte niet was afgedragen – heeft verzuimd een suppletieaangifte in te dienen. Het hof oordeelde dat het destijds geldende wettelijke systeem niet voorschreef dat belanghebbende verplicht is loonbelasting te betalen die niet in de aangifte is aangegeven. Evenmin volgt daaruit dat belanghebbende buiten de reguliere aangifte gehouden zou zijn – of zelfs de mogelijkheid zou hebben – een suppletieaangifte te doen.

NTFR 2009/187 - Inspecteur kon niet navorderen, doch wel intern compenseren

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9956, datum uitspraak 26-09-2008, publicatiedatum 16-10-2008
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag ten onrechte geclaimde aftrek wegens kosten van kinderopvang geaccepteerd. Ook heeft hij ten onrechte niet de combinatiekorting toegepast. De inspecteur vordert na in verband met de kosten van kinderopvang. Belanghebbende gaat in beroep tegen zowel de primitieve als de navorderingsaanslag. Rechtbank Arnhem is van oordeel dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Gelet op de leeftijd van de kinderen (vier en acht jaar) en op het feit dat voor kinderen van een dergelijke leeftijd nagenoeg altijd recht op kinderbijslag bestaat, had de inspecteur de geclaimde aftrek nader dienen te onderzoeken. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft hij een verzuim begaan dat aan navordering in de weg staat. De inspecteur kan (in het beroep tegen de primitieve aanslag) wel de toepassing van de combinatiekorting weigeren door intern te compenseren met de ten onrechte geaccepteerde kosten van kinderopvang.

NTFR 2009/188 - Nieuwe informatie rechtvaardigt geen navordering nu sprake is van ambtelijk verzuim

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Met betrekking tot een film-cv (cv 9) zijn partijen het erover eens dat in de aangifte ten onrechte aftrek wegens recht op ondernemersfaciliteiten is geclaimd omdat deze cv geen bron van inkomen vormde. Bij het opleggen van de aanslag is de aangifte gevolgd en het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder kan navorderen. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de uit de verklaring van een advocaat verkregen informatie (welke informatie verweerder beschouwde als een navordering rechtvaardigend nieuw feit) redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij verweerder ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag op 22 juli 2004. Redengevend hiervoor acht de rechtbank dat verweerder aan de op 4 februari 2004 verkregen informatie over de ‘License Agreements' inzake ‘verwante' film-cv's het vermoeden kon ontlenen dat ook in cv 9 redelijkerwijs geen voordeel was te verwachten en dat derhalve geen sprake was van een bron van inkomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat cv 9 gelijktijdig met de verwante cv's is opgericht, dat blijkens het prospectus en de raamovereenkomst de opzet van cv 9 identiek is aan die van de verwante cv's, en dat de bij cv 9 betrokken personen dezelfde zijn als bij de verwante cv's. Deze bij verweerder, althans bij de contactinspecteur, bekende feiten hadden in samenhang met de op 4 februari 2004 verkregen informatie over de ‘License Agreements' inzake de verwante cv's, voor verweerder aanleiding moeten zijn te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Dat er voor cv 9 geen License Agreement is aangetroffen, is volgens Rechtbank Arnhem onvoldoende om hierover anders te oordelen. Alvorens op 22 juli 2004 de primitieve aanslag op te leggen, had verweerder een onderzoek moeten instellen naar de gang van zaken bij cv 9. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert.

NTFR 2009/189 - Heffingsrente gematigd nu niet eerder werd teruggevorderd via voorlopige aanslag

ECLI:NL:RBARN:2008:BG1805, datum uitspraak 28-10-2008, publicatiedatum 29-10-2008
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Belanghebbende krijgt in het jaar 2004 bij wijze van voorlopige teruggaaf de heffingskorting uitbetaald. Deze dient te worden terugbetaald, nu uiteindelijk ook haar partner over het jaar 2004 geen belasting is verschuldigd. Bij de aanslag wordt € 252 heffingsrente in rekening gebracht. Rechtbank Arnhem acht het in rekening brengen van heffingsrente gerechtvaardigd omdat de voorlopige teruggaaf op verzoek is verleend en in de toelichting op dat verzoek de voorwaarden waren aangegeven. De rechtbank matigt echter de heffingrente omdat verweerder niet heeft gereageerd op een verzoek van belanghebbende om de voorlopige teruggaaf door middel van een voorlopige aanslag terug te vorderen. De heffingsrente vanaf 1 mei 2007 tot het moment van opleggen van de aanslag is ten onrechte in rekening gebracht.

NTFR 2009/194 - Kabinetsstandpunt over rapport Commissie grensarbeiders

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
De staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 9 januari 2009 – mede namens de ministers van SZW, VWS en OCW – het kabinetsstandpunt over het rapport van de Commissie grensarbeiders aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport van de Commissie grensarbeiders dateert van 29 april 2008 (NTFR 2008/1147). De taak van deze Commissie was te adviseren over oplossingsrichtingen voor knelpunten waarmee grensarbeiders in de relatie met België en Duitsland kunnen worden geconfronteerd. In dat kader heeft de Commissie 48 onderwerpen behandeld waarvan er 13 hebben geleid tot een aanbeveling. Het kabinet heeft een belangrijk deel van deze aanbevelingen overgenomen.

NTFR 2009/200 - Wetsvoorstel tot uitdrukkelijke goedkeuring belastingverdrag met Bahrein

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Met dit wetsvoorstel wordt het op 16 april 2008 tot stand gekomen nieuwe belastingverdrag met Bahrein (NTFR 2008/811) voor uitdrukkelijke goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Het verdrag was eerder op 28 augustus 2008 ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegd (NTFR 2008/1812). Bij brief van 8 oktober 2008 hebben evenwel 32 leden van de Tweede Kamer de wens te kennen gegeven dat het verdrag aan uitdrukkelijke goedkeuring zal worden onderworpen (NTFR 2008/2051). In de memorie van toelichting bij het goedkeuringswetsvoorstel wordt voor de inhoud van het verdrag verwezen naar de toelichtende nota die bij het verzoek tot stilzwijgende goedkeuring was gevoegd (zie hiervoor NTFR 2008/1812).

NTFR 2009/204 - Toevoegen van andere stof staat in de weg aan vrijstelling

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Belanghebbende heeft een grondstof voor een afslankproduct voor het vrije verkeer aangegeven en maakte daarbij aanspraak op een vrijstelling voor farmaceutische producten. Het ingevoerde product bestaat voor 96% uit chitosan en voor 4% uit conserveringsmiddelen. De stof chitosan komt voor op de lijst van internationale generieke benamingen (INN) van de Wereldgezondheidsorganisatie. De gecombineerde nomenclatuur kent voor die stof een vrijstelling. De inspecteur is van mening dat het toevoegen van andere stoffen in de weg staat aan de toepassing van de vrijstelling en vorderde de douanerechten na. Hof Amsterdam (NTFR 2008/238) heeft geoordeeld dat de vrijstelling van toepassing is. Het hof vond daarvoor steun in de ‘Guidance on INN’ van de Wereldgezondheidsorganisatie. Daarin las het hof geen verbod van enige onzuiverheden. Bovendien nam het hof in aanmerking dat het om de toevoeging van niet-substantiële hoeveelheden gaat die bovendien het karakter van de zuivere stof niet wijzigt. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld. Om uit te maken of het toevoegen van andere stoffen aan de chitosan de toepassing van de vrijstelling belemmert, wijst A-G Van Hilten op de regel die in andere gebieden van het gemeenschapsrecht geldt, namelijk dat afwijkingen van en uitzonderingen op een algemene regel strikt moeten worden uitgelegd. Deze regel is tevens van toepassing op het douanerecht. De rechtspraak van het Hof van Justitie EG inzake schorsingen van douanerechten wijst daarop. Een strikte uitleg van de vrijstelling voor farmaceutische producten brengt met zich dat de toevoeging van andere stoffen, hoe weinig dan ook, aan het toepassen van de vrijstelling in de weg staat.

NTFR 2009/206 - Evenredigheidsbeginsel staat in de weg aan heffing BPM bij zeer kort gebruik in Nederland

ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9632, datum uitspraak 31-10-2008, publicatiedatum 13-01-2009
Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Belanghebbende, die in Nederland woonachtig is, heeft met de in Duitsland geregistreerde auto van haar vriend zeer kortstondig, te weten minder dan een halfuur, gebruikgemaakt van de openbare weg in Nederland, teneinde een apotheek te bezoeken Aan belanghebbende zelf zijn meerdere vrijstellingsvergunningen verleend om met de haar ter beschikking staande auto's met een Duits kenteken in Nederland te mogen rijden. In geschil is de vraag of de inspecteur terecht BPM heeft nageheven. De stelling van belanghebbende is dat het gemeenschapsrecht meebrengt dat de heffing van BPM in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel dient te geschieden en dat het zeer korte gebruik in Nederland in geen enkele redelijke verhouding staat tot de bestreden naheffingsaanslag. Het hof honoreert deze stelling. De grensoverschrijdende handeling bestaat uit het feit dat er in Nederland gebruik wordt gemaakt van een in Duitsland geregistreerde auto en tevens is volgens het hof niet voor twijfel vatbaar dat art. 18 EG van toepassing is.

NTFR 2009/212 - Afwijzing kwijtscheldingsverzoek onvoldoende gemotiveerd

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Verzoekster ontvangt naast een inkomen uit loondienst een bedrag aan alimentatie. Hierop is nog geen loonheffing ingehouden. Over het jaar 2005 wordt verzoekster een voorlopige aanslag IB van € 1.065 opgelegd en vervolgens een definitieve aanslag van nihil. Verzoekster vraagt om kwijtschelding voor de voorlopige aanslag. Het totale bruto-inkomen van verzoekster bedraagt ongeveer 60% van het wettelijk minimumloon. Het verzoek wordt, in tegenstelling tot het verzoek voor het jaar 2004, afgewezen onder meer omdat verzoekster wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een aanslag zou worden opgelegd en zij verzuimd heeft om hiervoor te reserveren. Een andere reden voor afwijzing was dat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van het recht op aanvullende bijstand.

NTFR 2009/213 - Nadien gewijzigde omstandigheden doen niet af aan juistheid verzoek voorlopige teruggaaf

Aflevering 4, gepubliceerd op 22-01-2009
Verzoekster is gehuwd en woont in Marokko terwijl haar echtgenoot in Nederland woont. Over het jaar 2003 vraagt verzoekster om een voorlopige teruggaaf in verband met de algemene heffingskorting. Achteraf blijkt haar echtgenoot over zijn inkomen over 2003 te weinig aan IB/PVV te hebben betaald, waarop de Belastingdienst een deel van de genoten teruggaaf terugvordert. Vervolgens vraagt verzoekster om kwijtschelding van het teruggevorderde bedrag. Dit verzoek wordt afgewezen omdat de aanvraag om de voorlopige teruggaaf ten onrechte of onjuist zou zijn gedaan. Aangezien verzoekster geen kopieën van de aanvraag kon overleggen was de niet-verwijtbaarheid hiervan niet aangetoond.