Aflevering 2

Gepubliceerd op 13 januari 2011

NTFR 2011/49 - Compartimentering bij verschuiving verdragswoonplaats

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 geschreven door prof. mr. F.A. Engelen
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met het Verenigd KoninkrijkVerdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten, met Protocol en Onderlinge Overeenkomst, gesloten te Londen op 26 september 2008, Trb. 2008, 201 en 2009, 123. Het verdrag is goedgekeurd bij Wet van 16 december 2010, Stb. 2010, 817. is de vraag opgekomen of de winst van een lichaam dat ingevolge de wetgeving van beide verdragsluitende staten als binnenlandse belastingplichtige aan belastingheffing is onderworpen (dual resident), moet worden gecompartimenteerd indien de verdragswoonplaats van het lichaam verschuift van de ene naar de andere verdragsluitende staat. Deze vraag is opgekomen in het kader van het tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk overeengekomen overgangsrecht met betrekking tot de toepassing van de corporate tie-breaker in art. 4, lid 4, van het nieuwe verdrag. Naar het oordeel van de staatssecretaris van Financiën dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.Kamerstukken I, 2010-2011, 32 145, C, p. 8. Mijns inziens dient deze vraag echter bevestigend te worden beantwoord voor het geval dat de verdragswoonplaats van een dual resident naar Nederland verschuift, aangezien uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de aanvang van de (volledige) onderworpenheid aan Nederlandse belastingheffing de vermogensbestanddelen op de balans moeten worden opgenomen voor hun waarde in het economische verkeer.

NTFR 2011/51 - Door toename zakelijk gebruik verandert status woning van verplicht privévermogen in keuzevermogen

ECLI:NL:RBARN:2010:BO6483, datum uitspraak 07-12-2010, publicatiedatum 07-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is werkzaam in een huisartsenmaatschap. Een gedeelte (circa 8% van de totale inhoud) van de woning van belanghebbende is in gebruik ten behoeve van zijn onderneming. Belanghebbende heeft de woning vanaf de aankoop volledig tot zijn privévermogen gerekend. In 2006 heeft belanghebbende zijn woning laten verbouwen. Na de verbouwing bedraagt de inhoud van de praktijkruimte ongeveer 12% van de inhoud van de gehele woning. De praktijkruimte is zowel voor als na de verbouwing niet afzonderlijk verhuurbaar. In geschil is of belanghebbende de woning na de verbouwing in 2006 volledig tot zijn ondernemingsvermogen kan rekenen.

NTFR 2011/52 - Geen bron van inkomen nu geen sprake is van objectieve winstverwachting

ECLI:NL:RBBRE:2010:BN9406, datum uitspraak 24-09-2010, publicatiedatum 05-10-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is sinds 2004 als onafhankelijk distributeur gestart met verkoopactiviteiten van Herbalife-producten. Eind 2004 heeft zij zich bij de KvK laten inschrijven. In 2008 heeft zij haar activiteiten gestaakt. In geschil is of bij belanghebbende een objectieve winstverwachting aanwezig was.

NTFR 2011/53 - Vaststelling marktrente 2010

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011
De staatssecretaris heeft het besluit marktrente vastgesteld. De bijlage bij het besluit is aangevuld met de gegevens inzake de marktrente voor het jaar 2010; deze hebben wij hieronder opgenomen:

NTFR 2011/54 - VAR-aanvraag niet beoordelen op omstandigheden na indiening van de aanvraag

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7118, datum uitspraak 02-09-2010, publicatiedatum 15-09-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende heeft bij de Belastingdienst een aanvraag voor een VAR-wuo ingediend, waarin hij zijn werkzaamheden heeft beschreven als de verzorging van (product)demonstraties en wijnproeverijen. De inspecteur heeft echter een VAR-row afgegeven. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur gehouden is om altijd en zonder nader onderzoek een VAR af te geven in de door de aanvrager gewenste vorm is niet juist. De inspecteur heeft de bevoegdheid om zelfstandig te beoordelen welke VAR moet worden afgegeven, aan de hand van de bij het verzoek ingeschatte en gepresenteerde omstandigheden. Maar de inspecteur heeft niet de bevoegdheid te oordelen aan de hand van later ontstane feiten.

NTFR 2011/55 - Pand is een aanhorigheid van de eigen woning; hypotheekrente aftrekbaar

ECLI:NL:GHAMS:2009:BO7170, datum uitspraak 23-03-2009, publicatiedatum 15-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende heeft twee aan elkaar grenzende percelen in eigendom met op ieder perceel een pand. Belanghebbende heeft de hypotheekrente en kosten voor beide panden afgetrokken als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Het hof is van oordeel dat van een eigen woning slechts één zelfstandig gebouw deel kan uitmaken. Op de twee percelen staan afzonderlijke opstallen, zodat geen sprake is van één gebouw. Vervolgens oordeelt het hof dat het pand op perceel 1, dat in gebruik is als opslagruimte, hobbyruimte en gastenverblijf, tezamen met de tuin een aanhorigheid is van de woning op perceel 2. Het pand is in gebruik bij de bewoners en dienstbaar aan de woning. Door de bestemming die belanghebbende aan het pand op perceel 1 heeft gegeven, is dit pand dienstbaar aan de woning op perceel 2. Uit het voorgaande volgt dat het pand op perceel 1 en de daarbij behorende tuin een aanhorigheid zijn van het pand op perceel 2.

NTFR 2011/56 - Hypotheek deels niet aangegaan voor aankoop, onderhoud of verbetering van eigen woning

ECLI:NL:HR:2011:BO9980, datum uitspraak 07-01-2011, publicatiedatum 07-01-2011
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011
Belanghebbende heeft een woning, die ten dele door hem wordt bewoond en ten dele bestaat uit een appartement dat wordt verhuurd aan vakantiegasten. De gehele woning heeft belanghebbende in 1996 in eigendom verkregen. Hij is daarvoor een totale lening van f 360.000 aangegaan. Daarnaast heeft hij nog een bedrag bijbetaald. In zijn aangifte IB/PVV 2004 heeft belanghebbende de totaal daarover betaalde rente opgevoerd als rente van schulden ter zake van zijn eigen woning. De inspecteur heeft een correctie hierop toegepast, uitgaande van een berekening waarbij de koopsom van het registergoed is verdeeld in 60% ten behoeve van de woning en 40% ten behoeve van het appartement. Deze verhouding is niet in geschil. In geschil is de vraag in hoeverre de geldlening kan worden aangemerkt als eigenwoningschuld. Rechtbank Leeuwarden en Hof Leeuwarden (NTFR 2010/1144) hebben de inspecteur gelijk gegeven in zijn berekening van de eigenwoningschuld. De stelling van belanghebbende dat hij naast het bedrag van de aankoop van de woning diverse investeringen heeft gedaan die het totaalbedrag van de lening te boven gaan, heeft hij volgens het hof niet aannemelijk gemaakt. De bijbetaling en de in de aangifte 1997 opgevoerde (onderhouds)kosten hebben geen betrekking op de eigen woning en kunnen dus niet behoren tot de eigenwoningschuld.

NTFR 2011/57 - Indexatielast ter zake van overgedragen pensioenverplichtingen niet aftrekbaar

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Belanghebbende heeft aan haar twee directeuren pensioenrechten toegekend en de opbouw daarvan in eigen beheer gehouden. Per 1 januari 2004 heeft belanghebbende de pensioenverplichtingen overgedragen aan de personal holdings van de directeuren. Bij het bepalen van de overnamevergoeding is onder meer rekening gehouden met een na-indexatie van 2%. Het verschil tussen de overnamevergoeding en de boekwaarde van de pensioenverplichtingen per 31 december 2003 heeft belanghebbende ten laste van haar winst over 2004 gebracht. In geschil is of het gedeelte van de overnamevergoeding dat is toe te rekenen aan de na-indexatie, ten laste van de winst kan worden gebracht. In navolging van Rechtbank Den Haag (NTFR 2009/2508) beantwoordt ook de Hoge Raad deze vraag negatief. De indexatielast blijft op grond van art. 3.26, lid 1, Wet IB 2001 buiten aanmerking. Blijkens art. 3.27 Wet IB 2001 geldt deze bepaling niet alleen voor de waardering van een in eigen beheer gehouden pensioenverplichting, maar in beginsel ook indien deze verplichting bij een derde is ondergebracht. Art. 3.26, lid 1, Wet IB 2001 blijft daarom ook na overname van een pensioenverplichting door een derde onverminderd van kracht.

NTFR 2011/59 - Havenkranen vormen onroerende zaken zodat terecht overdrachtsbelasting is geheven

ECLI:NL:HR:2010:BO3644, datum uitspraak 24-12-2010, publicatiedatum 24-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft in 2004 twee havenkranen gekocht. In geschil is of de kranen onroerende zaken vormen, zodat overdrachtsbelasting moet worden geheven. Volgens de Hoge Raad dient deze vraag naar civielrechtelijke maatstaven te worden beoordeeld. Gelet op de uiterlijke kenmerken van de kranen en hun waarneembare samenhang met het terrein, moeten de havenkranen worden aangemerkt als onroerend in de zin van art. 3:3 BW. Het beroep van belanghebbende op HR 15 januari 2010, NTFR 2010/269 (aan meerpalen bevestigde woonark vormt geen onroerende zaak) kan niet slagen. De vraag of de kranen in verbinding staan met de (onder)grond kan immers niet op eenzelfde wijze worden beantwoord als de vraag of een woonark als in dat arrest in verbinding staat met de bodem. Een dergelijke woonark is niet met de bodem verenigd. De onderhavige kranen zijn daarentegen blijkens hun constructie bestemd om zich op het land te bevinden. Ondanks hun beweegbaarheid over de rails zijn de kranen met de grond verenigd. Verder heeft de Hoge Raad nog overwogen dat de vrijstelling van art. 9, lid 4, Wet BRV geen toepassing kan vinden nu van een eerdere juridische verkrijging geen sprake is.

NTFR 2011/60 - Naheffing wegens terugnemen vrijstelling voor kavelruil is terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BO6173, datum uitspraak 16-11-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft op 2 september 1999 een perceel verkregen. Daarbij is aanspraak gemaakt op toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor – kort gezegd – ruilverkaveling. Gebleken is in een strafrechtelijke procedure dat de door belanghebbende ingeschakelde notaris valsheid in geschrifte heeft gepleegd ter zake van het opmaken van de akte van ruilverkaveling. Er heeft geen kavelruil plaatsgevonden. De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 24 december 2004 een naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Deze aanslag wordt vergeefs door belanghebbende bestreden. Het hof is namelijk van oordeel dat niet aannemelijk is dat belanghebbende het perceel heeft verkregen in het kader van een ruilverkaveling, zodat de vrijstelling ten onrechte is toegepast. De naheffingsaanslag is tijdig en terecht aan belanghebbende opgelegd. Hij en niet de notaris is namelijk de verkrijger.

NTFR 2011/61 - Bezwaarkostenvergoeding bij te hoge voorlopige aanslag die is gebaseerd op gegevens voorafgaand jaar

ECLI:NL:HR:2011:BO7510, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
De inspecteur heeft een voorlopige aanslag over 2008 opgelegd. Deze is gebaseerd op een incidenteel inkomen dat in het jaar 2007 is genoten. De te hoge voorlopige aanslag is na bezwaar verminderd. In geschil is of de inspecteur gehouden is tot vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

NTFR 2011/62 - Standaardvoorwaarden geruisloze inbreng kunnen ook nog in procedure tegen de aanslag worden betwist

ECLI:NL:HR:2010:BO7489, datum uitspraak 17-12-2010, publicatiedatum 17-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
A heeft verzocht zijn IB-onderneming geruisloos te mogen inbrengen in belanghebbende. De inspecteur heeft dit verzoek ingewilligd bij beschikking van 1 februari 2001 onder toepassing van de zogenoemde standaardvoorwaarden. A heeft tegen de beschikking geen bezwaar gemaakt. St.vw. 8a IB bepaalt dat de deelnemingsvrijstelling geen toepassing vindt op positieve voordelen uit hoofde van een deelneming tot het bedrag waarmee op het overgangstijdstip de waarde in het economische verkeer van die deelneming de boekwaarde overtreft. St.vw. 11 IB bepaalt kort gezegd dat bezwaar kan worden gemaakt tegen de standaardvoorwaarden. Belanghebbende heeft zich akkoord verklaard met de standaardvoorwaarden. Tot het vermogen van de ingebrachte onderneming behoorde een 50%-belang in B. In 2002 heeft belanghebbende dit belang verkocht. Het resultaat bedroeg € 104.369. Belanghebbende wenst dit bedrag onder de deelnemingsvrijstelling te rangschikken. Hof Den Bosch oordeelde dat belanghebbende vastzit aan de standaardvoorwaarden, omdat de beschikking onherroepelijk is komen vast te staan. De Hoge Raad is het niet eens met deze visie. In een procedure tegen de aanslag kan de rechtsgeldigheid van de standaardvoorwaarden volgens de cassatierechter worden betwist. Standaardvoorwaarde 8a is in het onderhavige geval echter niet in strijd met het recht. Daarom kan die voorwaarde worden toegepast. De deelnemingsvrijstelling vindt derhalve geen toepassing op het door belanghebbende behaalde resultaat bij verkoop van de deelneming.

NTFR 2011/63 - Geen naheffing LB als voor navordering IB nieuwe feit ontbreekt

ECLI:NL:HR:2010:BO5008, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. J. Snitker
In 1992 en 1993 heeft de vergadering van aandeelhouders van belanghebbende besloten het salaris van de directeur en enig aandeelhouder A pas in 2000 en 2001 uit te betalen. Het uitgestelde salaris is in 2000 en 2001 niet uitbetaald. Belanghebbende heeft geen loonbelasting ingehouden in verband met het uitgestelde salaris. A heeft het salaris evenmin verwerkt in zijn aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur heeft over de jaren 2000 en 2001 loonbelasting van belanghebbende nageheven over het uitgestelde salaris. Hof Amsterdam (NTFR 2010/199) heeft geoordeeld dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit dat is vereist voor het navorderen van inkomstenbelasting, en dat daarom ook geen loonbelasting kan worden nageheven bij belanghebbende. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. De inspecteur heeft de correspondentie die in 1996 t/m 2000 tussen hem en A is gevoerd over de salarisvordering, opgeborgen in het VPB-dossier van belanghebbende, en niet in het IB-dossier van A. Bij het opleggen van de primitieve aanslagen inkomstenbelasting aan A over de jaren 2000 en 2001 behoorde de inspecteur ermee bekend te zijn dat het uitgestelde salaris in die jaren opeisbaar was. Nu de inspecteur daarvan geen kennis heeft genomen, is sprake van een ambtelijk verzuim dat in de weg staat aan naheffing.

NTFR 2011/64 - Heffingsrente bij voorlopige aanslag berekend over drie maanden

ECLI:NL:HR:2010:BM7365, datum uitspraak 24-12-2010, publicatiedatum 24-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft haar kantoorpand verkocht. In verband met deze relatief omvangrijke bate heeft zij op 12 juli 2007 een schattingsdisk ingezonden en verzocht een voorlopige aanslag naar een te betalen bedrag van € 362.556 op te leggen. Daarna heeft belanghebbende herhaaldelijk bij de Belastingdienst aangedrongen op een spoedige vaststelling van de voorlopige aanslag, met het oog op het beperken van de heffingsrente. Met dagtekening 27 december 2007 is de voorlopige aanslag opgelegd. Na bezwaar is de heffingsrente berekend over de periode van 1 juli 2007 tot en met 12 oktober 2007, drie maanden na het verzoek van belanghebbende om een voorlopige aanslag op te leggen. Hof Den Bosch (NTFR 2010/308) heeft de beschikking heffingsrente verder verminderd tot één berekend over de periode van 1 juli 2007 tot 15 augustus 2007. Naar het oordeel van het hof is de inspecteur zo weinig voortvarend te werk gegaan dat hij het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door heffingsrente in rekening te brengen over een tijdvak na 15 augustus 2007. De periode tot 15 augustus 2007 acht het hof een redelijke termijn voor het vaststellen van een voorlopige aanslag. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Er bestaat voor een inspecteur geen wettelijke verplichting of beleid op grond waarvan hij ter voorkoming van het oplopen van heffingsrente een (voorlopige) aanslag moet opleggen op een eerder tijdstip dan drie maanden nadat aangifte is gedaan of om het opleggen van een (voorlopige) aanslag is verzocht. Het zorgvuldigheidsbeginsel staat daarom niet in de weg aan berekening van de volgens de wet verschuldigde heffingsrente over een periode van drie maanden.

NTFR 2011/65 - Onbegrijpelijk oordeel over verzending van uitspraken op bezwaar

ECLI:NL:HR:2010:BO8479, datum uitspraak 24-12-2010, publicatiedatum 24-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende heeft op 19 november 2008 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar met dagtekening 3 januari 2008. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft betoogd dat de uitspraken op bezwaar niet zijn verzonden, zodat geen beroepstermijn is aangevangen. Hof Den Haag (9 oktober 2009, nr. 09/00283, LJN: BL5428) heeft geoordeeld dat de uitspraken op bezwaar op regelmatige wijze zijn verzonden. Ter ondersteuning daarvan wijst het hof echter op omstandigheden die geen licht werpen op de vraag of de uitspraken zijn verzonden. Gelet daarop kan de hofuitspraak niet in stand blijven.

NTFR 2011/67 - Navordering en vergrijpboete voor ten onrechte genoten zelfstandigenaftrek zijn terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BO3716, datum uitspraak 26-10-2010, publicatiedatum 12-11-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende genoot in de onderhavige jaren een werkloosheidsuitkering. Hij dreef voorts een onderneming. In zijn door een accountant opgestelde IB-aangiften is zelfstandigenaftrek geclaimd. Bij de vaststelling van de primitieve aanslagen is die aftrek telkens verleend. Na een door het UWV ingesteld onderzoek bleek dat belanghebbende niet had voldaan aan het urencriterium. Deze informatie is doorgespeeld naar de inspecteur, die vervolgens navorderingsaanslagen met vergrijpboetes aan belanghebbende heeft opgelegd. Het hof is met de inspecteur van oordeel dat navordering is toegestaan. De ontvangst van het UWV-rapport leverde namelijk een zogenoemd nieuw feit op voor de inspecteur. Voorts is het hof van oordeel dat hier sprake is van grove schuld bij belanghebbende zelf. Hij kan zich niet verstoppen achter zijn adviseur. Belanghebbende wist namelijk dat hij geen recht had op de zelfstandigenaftrek. Niettemin heeft hij ermee ingestemd dat de aangiften – het hof acht aannemelijk dat belanghebbende de aangiften voor indiening ervan onder ogen heeft gehad – werden ingediend.

NTFR 2011/71 - Omkering bewijslast, eventueel compensabele verliezen niet vastgesteld

ECLI:NL:HR:2011:BO9983, datum uitspraak 07-01-2011, publicatiedatum 07-01-2011
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011
In 2005 verkeerde belanghebbende in staat van faillissement, dit is geëindigd in maart 2006. Het aangiftebiljet 2005 is op 20 september 2006 aan belanghebbende uitgereikt. Belanghebbende schrijft op 29 september 2006 aan de inspecteur dat hij geen aangifte kan doen omdat hij geen aangiftediskette kan gebruiken. De inspecteur heeft een aanmaning verstuurd. Belanghebbende meldt nog dat zijn administratie bij de curator berust c.q. is kwijtgeraakt. De inspecteur legt ten slotte ambtshalve een aanslag op met een te betalen bedrag van € 401, exclusief heffingsrente en een verzuimboete van € 113. Belanghebbende betwist de aanslag, de heffingsrente, de boete en claimt een schadevergoeding van € 3.000.000. Hof Den Bosch (NTFR 2010/2252) heeft geoordeeld dat wegens het niet doen van de vereiste aangifte de bewijslast wordt omgekeerd op grond van art. 27e AWR. Belanghebbende heeft evenwel niet aangetoond, laat staan doen blijken, dat de aanslag te hoog is. Het geclaimde compensabel verlies is nooit in een beschikking vastgelegd. Dat de heffingsrente aan de curator moet worden opgelegd, zoals belanghebbende bepleit, is naar het oordeel van het hof niet juist. De boete is gehandhaafd: geen avas, het biljet was uitgereikt na beëindiging van het faillissement.

NTFR 2011/72 - Inwerkingtreding verdragen met VK, VAE, Saoedi-Arabië, Slowakije, Bahama's, Monaco, Liechtenstein, San Marino, Belize en Maleisië

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011
De nieuwe belastingverdragen met het Verenigd Koninkrijk (VK), de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Saoedi-Arabië zijn, evenals een wijziging van het belastingverdrag met Slowakije, met ingang van 1 januari 2011 van toepassing. Verder kan Nederland vanaf het einde van 2010 met zes nieuwe landen informatie gaan uitwisselen. Het gaat daarbij om de Bahama’s, Monaco en Liechtenstein (per 1 december 2010), San Marino en Belize (per 1 januari 2011) en Maleisië (aanpassing van het belastingverdrag, ook per 1 januari 2011). Bij het nieuwsbericht is voorts een overzicht opgenomen per 1 december 2010 van de belastingverdragen die Nederland heeft afgesloten.

NTFR 2011/75 - Leiding van binnenvaartonderneming bevindt zich aan boord van het schip

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende exploiteert een binnenscheepvaartonderneming. Hij vaart als kapitein op het schip ‘A’ en is tevens eigenaar van het schip ‘B’. Het vaargebied van de A is voor 70% het ARA-gebied (Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen) en voor 30% de Rijn. Voor de B is dit respectievelijk 50% en 50%. Belanghebbende heeft een woning in Z, terwijl de schepen zijn ingeschreven in het binnenvaartscheepregister te T, met als thuishaven R (beide in Duitsland). Belanghebbende heeft in Nederland aangifte gedaan als binnenlandse belastingplichtige, waarbij hij heeft verzocht om aftrek van dubbele belasting en vrijstelling premie volksverzekeringen ter zake van de met de scheepvaartonderneming behaalde winst. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur geen aftrek ter zake van dubbele belasting verleend. Tussen partijen is – voor zover in cassatie nog van belang – in geschil of belanghebbende recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en of aan Nederland het recht tot heffing van premie volksverzekeringen toekomt.

NTFR 2011/77 - Nederland mag beperkt heffen over verkapt dividend aan in Spanje wonende Nederlander

ECLI:NL:GHARN:2010:BO7635, datum uitspraak 30-11-2010, publicatiedatum 30-12-2010
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, een Nederlander die (ook) in Spanje verblijft, is enig aandeelhouder van een Engelse limited. De vennootschap houdt zich bezig met het detacheren van personeel naar Nederland ten behoeve van de bouw. Belanghebbende heeft aanzienlijke sommen contante gelden opgenomen van de bankrekening van de limited. De inspecteur heeft belanghebbende aangeslagen als binnenlands belastingplichtige. Het hof zet uiteen dat belanghebbende naar Nederlands nationaal recht inwoner van Nederland is en naar Spaans recht inwoner van Spanje. Op grond van het verdrag is hij echter inwoner van Spanje, omdat hij aldaar beschikt over een duurzaam tehuis. Niet gezegd kan worden – aldus het hof – dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de bewijslast van in Nederland belaste inkomsten op de inspecteur rust. Anders dan de inspecteur stelt, is de limited volgens het hof niet transparant. Voorts is niet aannemelijk dat de aan de limited onttrokken gelden door belanghebbende zijn genoten als arbeidsinkomsten. Deze gelden vormen hetzij winst, hetzij inkomsten uit aanmerkelijk belang. Van belang in dit verband is dat de werkelijke leiding van de limited in Nederland is gevestigd. Voor de toepassing van het verdrag met Spanje moeten de onttrokken gelden als dividend worden aangemerkt. Op grond van dat verdrag mag Nederland over maximaal 15% van het brutobedrag belasting heffen. Belanghebbende is volgens het hof niet verzekerd voor de volksverzekeringen.

NTFR 2011/78 - Belastingplichtige woont in Nederland en niet op Bonaire

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. M. Koerts
Belanghebbende heeft zich naar de fiscus gepresenteerd als buitenlands belastingplichtige. Hij zou op Bonaire wonen. Bij de FIOD heeft belanghebbende echter toegegeven in Nederland te wonen. De inspecteur is bij de vaststelling van de aanslag IB 2002 ervan uitgegaan dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is en heeft loon uit dienstbetrekking met een Nederlandse werkgever in het belastbare inkomen begrepen. Belanghebbende is voor 2002 ook door Bonaire in de heffing betrokken. Het hof is op basis van het FIOD-onderzoek van oordeel dat belanghebbende naar nationaal recht in Nederland woont. Ook voor de toepassing van de BRK dient belanghebbende als inwoner van Nederland te worden aangemerkt. De inspecteur heeft terecht het loon belast. Voor een aftrek van hypotheekrente ter zake van een – mogelijke – woning op Bonaire, bestaat volgens het hof geen grond, omdat geen sprake is van een eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling. Evenmin bestaat recht op aftrek van vrijwillige AOW/Anw-premies, omdat die premies niet in 2002 zijn betaald, dan wel verrekend, ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden. De door belanghebbende geclaimde aftrek ter zake van – kort gezegd – fiscale transparantie van rechtspersonen met natuurschoonwetlandgoederen als bedoeld in art. 10.9 Wet IB 2001 strandt ten slotte eveneens, omdat belanghebbende ten tijde van de rangschikking van het desbetreffende landgoed geen aandeelhouder van de vennootschap was.

NTFR 2011/79 - Internationaal belastingrecht; intrekken diverse besluiten

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011
Om de toegankelijkheid van het geldende beleid op het terrein van het internationale belastingrecht te vergroten, wordt in dit besluit een aantal beleidsbesluiten ingetrokken die achterhaald zijn. Het gaat hierbij om besluiten waarin standpunten worden ingenomen die hun belang hebben verloren. Een aantal besluiten wordt verder ingetrokken vanwege het nieuwe belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk. Dit betreft onder meer – wijzigingen van – de Britse uitvoeringsvoorschriften bij het oude verdrag. Voor informatie over een teruggaaf of vermindering van Britse belasting wordt verder verwezen naar een in het besluit genoemde website van de Engelse belastingdienst.

NTFR 2011/80 - ‘EU policy paper’ over grensoverschrijdende belastingen

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011
In een mededeling somt de Europese Commissie de meest urgente grensoverschrijdende belastingproblemen op waarmee EU-burgers kunnen worden geconfronteerd. De Europese Commissie schetst ook de mogelijke oplossingen. Afhankelijk van het geval kunnen oplossingen zijn: veranderingen in de nationale belastingvoorschriften van individuele lidstaten om discriminatie af te schaffen, de introductie van gemeenschappelijke EU-brede regels, nauwe samenwerking tussen belastingdiensten in de EU evenals informatie- en bewustwordingsinitiatieven. Belastingregels mogen burgers er niet van weerhouden om van de interne markt te profiteren.

NTFR 2011/81 - Vaststellen misbruik taak nationale rechter

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
CML en haar dochtermaatschappijen CARC en Weald Leasing behoren tot de Churchill Group, een onderneming met voornamelijk vrijgestelde verzekeringsprestaties. CML en CARC kunnen 1% voorbelasting aftrekken. Wanneer CML of CARC bedrijfsmiddelen nodig hebben, verwerft Weald Leasing deze en geeft deze in lease door tussenkomst van Suas, een vennootschap van de btw-adviseur van de Churchill Group en diens echtgenote. Door die reeks van transacties voorkomen CML en CARC dat zij de bedrijfsmiddelen rechtstreeks moeten kopen en in één keer het gehele bedrag van niet-aftrekbare btw over die aankopen moeten betalen. Beoogd is het tijdstip waarop de Churchill Group belasting verschuldigd is, uit te stellen door de verdeling en spreiding van dat bedrag. CML en CARC zijn immers de niet-aftrekbare btw niet direct over de volledige kostprijs van de aangekochte bedrijfsmiddelen verschuldigd, maar over de leasevergoedingen voor die bedrijfsmiddelen, verspreid over de looptijd van de leaseovereenkomsten. De Engelse fiscus, zich op het standpunt stellend dat sprake is van misbruik, verenigt zich niet met deze handelwijze en op vragen van de verwijzende rechter in de daaropvolgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ EU voor recht:

NTFR 2011/82 - Interpretatieverschil staat aftrek niet in de weg

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
RBSD, een sedert 31 maart 2000 tot de RBS Group behorende, in Duitsland gevestigde vennootschap met bank- en leasingdiensten, is geregistreerd als niet in het Verenigd Koninkrijk gevestigde belastingplichtige zonder vaste inrichting. In januari 2000 werd Vinci, een vennootschap met zetel in het Verenigd Koninkrijk, aan RBSD geïntroduceerd met de bedoeling dat RBSD leasingdiensten zou verstrekken aan Vinci. Op 28 maart 2001 werd een aantal overeenkomsten gesloten. Eerst kocht RBSD in het Verenigd Koninkrijk personenauto’s van VFS, een dochteronderneming van Vinci. VFS, die eveneens in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd, had deze auto’s gekocht bij in het Verenigd Koninkrijk gevestigde autoverkopers. Daarna sloten RBSD en VFS een verkoopoptie voor die auto’s. Volgens deze overeenkomst verleende VFS RBSD een optie waardoor van VFS kon worden verlangd dat zij deze auto’s op een bepaalde datum van RBSD terugkocht. Ten slotte werd tussen RBSD en Vinci een leasingovereenkomst voor twee jaar gesloten, met de mogelijkheid van verlenging, een zogenaamde leasingraamovereenkomst, met RBSD als leasinggever en Vinci als leasingnemer voor auto’s. Na afloop van de leasing moest Vinci de volledige restwaarde van deze auto’s aan RBSD betalen. Indien in lijn met de verwachtingen van partijen RBSD de auto’s aan een derde verkocht, had Vinci een vordering of een schuld ten belope van het verschil tussen de verkoopprijs en de restwaarde van de auto’s.

NTFR 2011/83 - Buitenlandse btw-constructies

Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 geschreven door mr. T.G. Perié
De staatssecretaris wil voorkomen dat ondernemers op zoek gaan naar mogelijkheden om via btw-constructies in het buitenland belasting te ontwijken. De Belastingdienst bestrijdt dit soort constructies actief. De staatssecretaris wil ook de regelgeving aanpassen. Dat staat in een brief die staatssecretaris naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

NTFR 2011/84 - Niet naleven procedurevoorschrift leidt ertoe dat douaneschuld niet kan worden geïnd

ECLI:NL:HR:2011:BO8438, datum uitspraak 28-10-2011, publicatiedatum 28-10-2011
Aflevering 2, gepubliceerd op 13-01-2011 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Bedrijf C kocht vlees van D en verkocht het binnen de EU. C en D zijn verbonden ondernemingen. De inspecteur twijfelde aan de douanewaarde en heeft deze gecorrigeerd zonder de invloed van de verbondenheid op de factuurprijs te onderzoeken en heeft een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (NTFR 2009/1668) van oordeel dat de procedure van art. 181bis UCDW is bedoeld om in geval van twijfel over de aangegeven douanewaarde zoveel mogelijk beschikbare gegevens te vergaren op basis waarvan een verantwoorde, definitieve beslissing over het al dan niet aanvaarden van de aangegeven waarde kan worden genomen. Belanghebbende moet kunnen reageren op de twijfel van de inspecteur, waarop door de inspecteur vervolgens een schriftelijke beslissing moet worden genomen. De omstandigheid dat dit niet is gebeurd, leidt echter niet tot vernietiging van de UTB. Het hof wijst de zaak terug naar de inspecteur om de procedure alsnog na te leven. Belanghebbende en de staatssecretaris hebben elk beroep in cassatie ingesteld.