Aflevering 26

Gepubliceerd op 30 juni 2011

NTFR 2011/1407 - Effectenbeleggingsmaatschappijen in de CCCTB; een déjà vu?

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 geschreven door mr. dr. H. Vermeulen
Nagenoeg elk land heeft één of meer fiscale regelingen getroffen om collectief beleggen te faciliteren. Het doel van deze regelingen is om collectieve beleggingen een gelijke behandeling te geven met individuele, rechtstreekse beleggingen. Hiermee wordt fiscale neutraliteit beoogd. Het zou voor een particuliere belegger geen fiscaal verschil mogen maken of hij zelf belegt of dat hij gebruik maakt van een collectief; een beleggingsinstelling. Belegt hij zelf, dan wordt hij slechts in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Belegt hij door middel van een collectief, dan moet worden bezien of en hoe dat collectief in de heffing wordt betrokken. Vanuit Nederlands perspectief kan zo een collectief als fiscaal transparant en als niet-fiscaal transparant worden aangemerkt. In het eerste geval is er geen heffing op het niveau van het collectief. Deze wordt vanuit een fiscaal oogpunt genegeerd. Een dergelijke wijze van collectief beleggen is fiscaal neutraal vanuit een oogpunt van inkomsten- en vennootschapsbelasting. In het tweede, niet-fiscaal transparante geval zal het collectief als lichaam voor de heffing van vennootschapsbelasting en dus als belastingplichtige worden aangemerkt. Naast inkomstenbelasting op het niveau van de particulier wordt het collectief immers als vennootschapsbelastingbelastingplichtige in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken. Teneinde collectieve belegging niet te discrimineren is er een regeling nodig die deze vennootschapsbelastingheffing op het niveau van het collectief voor de vennootschapsbelasting opheft.

NTFR 2011/1410 - Claim kwijtscheldingswinstvrijstelling terecht gehonoreerd door het hof

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende exploiteerde tot en met 1993 een autobedrijf en een tankstation. Hij was dealer van een automerk. Door een slechte financiële situatie werd in 1993 besloten het autobedrijf te staken en alleen het tankstation voort te zetten. De importeur van het automerk (D) had een regresvordering op belanghebbende van f 180.000. Belanghebbende en D hebben ten aanzien van de regresvordering schriftelijk afspraken gemaakt (brief van 19 juli 1993). Deze afspraken hielden in dat belanghebbende per 1 januari 1994 jaarlijks f 8.500 aan D zou overmaken tot 1 januari 2003. Bij ontvangst van die termijn op 1 januari 2003 zou belanghebbende voor het dan nog openstaande bedrag van f 76.868 (€ 34.881) kwijting worden verleend. Belanghebbende heeft aan de afspraken voldaan. In zijn aangifte IB/PVV 2003 heeft belanghebbende met betrekking tot het bedrag van € 34.881 de kwijtscheldingswinstvrijstelling geclaimd. Hof Leeuwarden (NTFR 2010/1140) heeft die claim gehonoreerd. De Hoge Raad is het eens met die beslissing. Belanghebbende is in 1993 namelijk met D overeengekomen dat hij de regresvordering onder bepaalde voorwaarden ten dele niet behoefde af te lossen. Aangezien in 2003 aan deze voorwaarden was voldaan, kon in dat jaar geen sprake zijn van een prijsgeven als bedoeld in art. 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001. Het prijsgeven door D van het onderhavige deel van haar vordering op belanghebbende lag aldus besloten in de tussen haar en belanghebbende in 1993 gesloten overeenkomst. Of sprake is van voor de onderhavige vrijstelling in aanmerking komende kwijtscheldingswinst dient dan ook – zoals het hof met juistheid heeft gedaan en anders dan de staatssecretaris bepleit – te worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.

NTFR 2011/1411 - Kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing op vrijval ontwikkelingskrediet

ECLI:NL:HR:2011:BQ2088, datum uitspraak 22-04-2011, publicatiedatum 22-04-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende houdt zich bezig met de ontwikkeling van hard- en software voor met name industriële computers. In 1995 heeft de Nederlandse staat aan belanghebbende op grond van het Besluit technische ontwikkelingskredieten een krediet verstrekt. De kredietovereenkomst houdt onder meer in dat ter aflossing en rentebetaling jaarlijks 8% van de met het ontwikkelingsproject gerealiseerde omzet aan de staat moet worden voldaan. Verder is bepaald dat het krediet niet verder behoeft te worden terugbetaald indien het na tien jaar nog niet is afgelost. In 2006 is bij beschikking aan belanghebbende meegedeeld dat aan alle verplichtingen uit de overeenkomst is voldaan, dat de overeenkomst is beëindigd en dat het in 2006 nog openstaande krediet van € 460.000 komt te vervallen. Belanghebbende heeft dit bedrag tot haar winst gerekend en daarvoor een beroep gedaan op de vrijstelling van kwijtscheldingswinst. De inspecteur heeft de aangifte op dit punt gecorrigeerd. Rechtbank Arnhem (NTFR 2010/732) heeft de inspecteur gevolgd en geoordeeld dat de schuldeiser geen recht meer had op aflossing en betaling van rente, zodat op dat moment geen recht meer bestond dat kon worden prijsgegeven. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank.

NTFR 2011/1412 - Opschortende voorwaarde overeenkomst niet van invloed op toepassing kwijtscheldingswinstvrijstelling

ECLI:NL:PHR:2011:BP7980, datum uitspraak 22-04-2011, publicatiedatum 22-04-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende exploiteerde tot 1993 een autobedrijf en een tankstation. Hij was dealer van een automerk. Door een slechte financiële situatie werd in 1993 besloten het autobedrijf te staken en alleen het tankstation voort te zetten. De importeur van het automerk had een regresvordering op belanghebbende van f 180.000. De importeur wilde het faillissement van belanghebbende voorkomen. Belanghebbende en de importeur hebben ten aanzien van de regresvordering schriftelijk afspraken gemaakt (brief van 19 juli 1993). Deze afspraken hielden in dat belanghebbende per 1 januari 1994 jaarlijks f 8.500 aan de importeur zou overmaken tot 1 januari 2003. Bij ontvangst van die termijn op 1 januari 2003 zou belanghebbende voor het dan nog openstaande bedrag ad f 100.000 kwijting worden verleend. Belanghebbende heeft aan de afspraken voldaan. In 2003 heeft belanghebbende met het tankstation een financieel goedlopende onderneming. In zijn aangifte IB/PVV 2003 heeft belanghebbende de kwijtscheldingswinstvrijstelling geclaimd. Bij opleggen van de aanslag heeft de inspecteur die claim niet gehonoreerd.

NTFR 2011/1413 - Ontvangen dwangsommen vormen loon uit dienstbetrekking

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van G.J. van Mulbregt
De ex-werkgeefster van belanghebbende (de bv) is door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en tot nakoming van een pensioenvoorziening van belanghebbende, op straffe van een dwangsom. Omdat de bv nakoming van de pensioenvoorziening weigerde, is zij dwangsommen verschuldigd geworden. De bv heeft de dwangsommen gestort op de derdenrekening van de advocaat van belanghebbende die dat bedrag, onder inhouding en afdracht van loonbelasting, heeft betaald aan belanghebbende. Hof Den Haag 26 april 2010, nr. 09/00736, (NTFR 2010/2814) oordeelde dat, nu tussen de dwangsommen en de aan belanghebbende uit hoofde van de dienstbetrekking tegenover de bv toekomende (loon)rechten als werknemer een onverbrekelijke band bestaat, de dwangsommen als uit de dienstbetrekking genoten moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.

NTFR 2011/1416 - Anesthesioloog is ondernemer en heeft geen recht op 30%-regeling

ECLI:NL:RBARN:2011:BQ1835, datum uitspraak 19-04-2011, publicatiedatum 20-04-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende is anesthesioloog en heeft in België gewoond tot 22 maart 2007. Sinds december 2006 maakt belanghebbende deel uit van een maatschap. In het maatschapscontract is opgenomen dat belanghebbende verplicht is zijn volledige arbeid in de maatschap in te brengen. Op 1 januari 2007 is belanghebbende in dienst getreden bij een andere maat, C bv. Voor deze werkzaamheden heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de 30%-regeling als bedoeld in art. 15a, lid 1, onderdeel j, Wet LB 1964. De inspecteur komt aanvankelijk aan dit verzoek tegemoet, maar stelt zich bij de aanslagregeling op het standpunt dat de 30%-regeling niet kan worden toegepast, omdat belanghebbende geen loon uit dienstbetrekking, maar winst uit onderneming heeft genoten.

NTFR 2011/1419 - Brief over 30%-regeling

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
In een brief aan de Tweede Kamer meldt de staatssecretaris van Financiën dat hij voornemens is de uitwerking van de 30%-regeling in de loonbelasting te gaan beschouwen om te bezien of onbedoeld gebruik kan worden voorkomen.

NTFR 2011/1421 - Belgisch overlevingspensioen vrijgesteld van premieheffing volksverzekeringen

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij heeft in 2003 en 2004 een Belgisch overlevingspensioen genoten. Op dit pensioen wordt een solidariteitsbijdrage ingehouden. De inspecteur rekent het pensioen – na aftrek van de Belgische solidariteitsbijdrage – tot het premie-inkomen voor de Nederlandse volksverzekeringen. In geschil is of over het door belanghebbende genoten Belgisch overlevingspensioen terecht premies volksverzekeringen zijn geheven. Hof Den Haag beslist, anders dan Rechtbank Den Haag, dat op grond van art. 4, onderdeel a, Uitv.reg. PV 2002 het Belgisch overlevingspensioen niet tot het premie-inkomen behoort. Aangezien de solidariteitsbijdrage wordt afgedragen om in de tekorten van de pensioenkassen voor de sociale zekerheid in België te voorzien, is deze te beschouwen als een vorm van premieheffing, namelijk een bijdrage voor de sociale zekerheid. Dat de wijze waarop de premie wordt geïnd – inhouding achteraf – niet overeenkomt met de wijze waarop de premies voor de in de Nederlandse volksverzekeringen geregelde AOW of Anw-verzekering worden geïnd, is volgens het hof niet van belang.

NTFR 2011/1423 - Doorberekening van autokosten betekent niet dat auto (mede) namens ander ter beschikking wordt gesteld

ECLI:NL:HR:2011:BQ2830, datum uitspraak 29-04-2011, publicatiedatum 29-04-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft twee werkgevers. Eén daarvan (werkgever A) stelt een auto ter beschikking. Belanghebbende maakt met de auto meer dan 500 km aan ritten voor de andere werkgever (B). Voor deze autoritten heeft A aan B kosten in rekening gebracht. Hof Den Haag (NTFR 2010/1644) heeft met de inspecteur geoordeeld dat het gebruik van de auto voor werkgever B als privégebruik moet worden aangemerkt. Voor de inkomstenbelasting moet derhalve een voordeel in aanmerking worden genomen. Dit is slechts anders indien de auto mede namens werkgever B ter beschikking is gesteld. Volgens de Hoge Raad is daarvan geen sprake. Een doorberekening van kosten – al dan niet volledig – brengt immers niet mee dat een auto mede namens een ander ter beschikking wordt gesteld.

NTFR 2011/1424 - Van de IBG ontvangen leenbedragen verminderen de ondersteuningsbehoefte niet

ECLI:NL:PHR:2011:BQ7320, datum uitspraak 25-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft een zoon die geboren is in 1980. De zoon is in het onderhavige jaar uitwonend student, woonachtig te Q. Vanwege overschrijding van de maximale studieduur heeft hij geen recht meer op een basisbeurs op grond van de Wet op de Studiefinanciering 2000. Wel leent hij van de IBG op grond van de genoemde wet een bedrag van € 250 per maand. Daarnaast geniet hij inkomsten uit dienstbetrekking ten bedrage van € 595 netto per maand. In 2004 voltooit de zoon met goed gevolg zijn eerste studie en vervolgt hij zijn tweede. Hij is gedurende het gehele jaar 2004 studerend. Belanghebbende doet aangifte IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.831. In de aangifte is verwerkt een (forfaitair) bedrag als aftrek ter zake van uitgaven voor levensonderhoud van de zoon. Deze aftrek heeft de inspecteur geweigerd.

NTFR 2011/1425 - Alimentatieverplichting jegens ex-echtgenote niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ1819, datum uitspraak 31-03-2011, publicatiedatum 20-04-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In februari 2007 is het huwelijk van belanghebbende ontbonden. Daarbij is bepaald dat belanghebbende de aflossing van een bepaalde schuld voor zijn rekening neemt en deze als zijn schuld zal voldoen, zonder verdere verrekening met de ex-echtgenote. In de aangifte IB/PVV 2006 heeft belanghebbende een bedrag opgenomen ter zake van afkoop van alimentatie betaald aan zijn ex-echtgenote. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat er een alimentatieverplichting jegens zijn ex-echtgenote bestond. Hiervan zijn geen bewijsstukken overgelegd. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt dat geen verrekening tussen hen beiden plaatsvindt. Nu het bestaan van een alimentatieverplichting niet aannemelijk is geworden, kan ook geen sprake zijn van afkoop van alimentatie.

NTFR 2011/1427 - Tweede Kamervragen over de status van anbi's beantwoord

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Tweede Kamervragen over de status van algemeen nut beogende instellingen (anbi’s). Hij deelt de mening dat er onduidelijkheid bestaat over de status van de anbi’s niet en evenmin de zorg dat hierdoor in het maatschappelijk belang wenselijke activiteiten worden beperkt.

NTFR 2011/1428 - Beperkte verrekening van houdsterverlies is niet strijdig met EU-recht

ECLI:NL:HR:2011:BN3537, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. F. van Horzen
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het deelnemen en het financieren van andere ondernemingen. In 2005 heeft zij een viertal buitenlandse deelnemingen waarin zij (nagenoeg) alle aandelen houdt. Belanghebbende heeft over 2005 een verlies geleden. De inspecteur heeft bij beschikking vastgesteld dat op dit verlies de verliesverrekeningsbeperking van art. 20, lid 4, Wet VPB 1969 van toepassing is. Hof Den Haag 17 november 2009, nr. 08/00311, (NTFR 2010/841) oordeelde dat dit terecht is. De feitelijke werkzaamheden vallen volgens het hof onder genoemde wetsbepaling. De Hoge Raad is het daarmee eens. Onder ‘feitelijke werkzaamheden van de belastingplichtige’ vallen ook feitelijke werkzaamheden die de belastingplichtige voor zijn rekening door derden laat uitvoeren. Werkzaamheden die gemoeid zijn met het in stand houden van de vennootschap vormen, anders dan belanghebbende betoogt, geen afzonderlijke categorie. Een vennootschap die zowel houdster- als financieringsactiviteiten ontplooit valt binnen het bereik van art. 20, lid 4, Wet VPB 1969. Het woordje ‘of’ in die bepaling betekent ‘en/of ’. Voorts zet de Hoge Raad uiteen dat genoemde wetsbepaling niet strijdig is met de Europeesrechtelijke vestigingsvrijheid. Dat houdstervennootschappen met binnenlandse deelnemingen anders dan houdstervennootschappen met buitenlandse deelnemingen (zonder vaste inrichting) de mogelijkheid hebben een fiscale eenheid te vormen, brengt geen strijdigheid met Europees recht met zich.

NTFR 2011/1429 - Dochter is ontvoegd in het zicht van liquidatie

ECLI:NL:HR:2011:BQ0473, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid, waartoe ook A bv behoort. A bv heeft grote verliezen geleden. Op 15 december 2004 is het faillissement van A bv aangevraagd, maar op 9 februari 2005 is dat weer ingetrokken. De onderneming van A bv is per 15 januari 2005 gestaakt. Op 18 februari 2005 is aan A bv voorlopig surseance van betaling verleend. Op 24 februari 2005 is dit ingetrokken en is A bv failliet verklaard. De curator heeft vervolgens de boedel te gelde gemaakt. Bij beschikking van 10 maart 2005 is op verzoek van belanghebbende en A bv de fiscale eenheid tussen belanghebbende en A bv per 1 januari 2005 verbroken. Voor het hof was in geschil of bij de ontvoeging van A bv art. 15aj, lid 3, Wet VPB 1969 van toepassing is. Het hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Volgens het hof is A bv ontvoegd in het zicht van liquidatie. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan. Voor de weerlegging van de cassatiemiddelen verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van A-G Wattel in deze zaak.

NTFR 2011/1430 - Wetsvoorstel Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
De staatssecretaris heeft op 20 juni de tekst van het wetsvoorstel ‘Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen’ naar de Tweede Kamer gezonden. Bijgevoegd is tevens de memorie van toelichting, het nader rapport en het advies van de Raad van State. De wijziging houdt in dat belastingplichtigen die op grond van het arrest Deutsche Shell valutakoersverliezen ter zake van een deelneming ten laste van de winst brengen (en daar door de belastingrechter gelijk in krijgen) voortaan ook de koerswinsten tot hun winst moeten rekenen. Koerswinsten en koersverliezen behoren op grond van de in de wet geregelde deelnemingsvrijstelling niet tot de winst. De staatssecretaris is echter bevreesd dat belastingplichtigen met een beroep op het arrest Deutsche Shell er in slagen koersverliezen ter zake van een buitenlandse deelneming toch ten laste van de winst te brengen, terwijl koerswinsten dan mogelijk op grond van de wettelijke regeling onbelast zouden zijn. Daarom wijzigt hij de deelnemingsvrijstelling zodanig dat koerswinsten niet meer onder de deelnemingsvrijstelling vallen voor belastingplichtigen die door de belastingrechter gelijk krijgen bij het aftrekken van hun koersverliezen. Om ontwijking van de maatregel te voorkomen geldt dit ook als de deelneming door een verbonden lichaam is overgedragen. De nieuwe wettelijke regeling gaat in met terugwerkende kracht tot vrijdag 8 april 2011, 17.00 uur. Dit is het tijdstip waarop dit wetsvoorstel is aangekondigd, zie NTFR 2011/851.

NTFR 2011/1431 - Verplichte vrijval herinvesteringsreserve wegens wijziging economische functie pand

ECLI:NL:HR:2011:BQ8758, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
Een tot een fiscale eenheid behorende maatschappij heeft in 2002 een binnen de fiscale eenheid verhuurd pand vervreemd. De boekwinst is opgenomen in een herinvesteringsreserve. De maatschappij bezat namelijk een stuk grond waarop zij een kantoorpand wilde gaan bouwen met het oog op verhuur binnen de fiscale eenheid. Met goedvinden van de inspecteur is de herinvesteringstermijn verlengd tot 31 december 2006 wegens vertraging in de nieuwbouwplannen. In 2006 is de werkmaatschappij geliquideerd. Met betrekking tot het te bouwen kantoorpand was het voornemen vervolgens erop gericht dit te gaan verhuren aan een derde. Volgens de inspecteur dient hierdoor de in 2002 gevormde herinvesteringsreserve in 2006 vrij te vallen. De economische functie van het vervreemde bedrijfsmiddel, te weten verhuur binnen de fiscale eenheid, waarbij het pand de functie heeft van een bedrijfspand in eigen gebruik, is namelijk een andere dan de functie van een aan een derde te verhuren pand. Hof Arnhem (NTFR 2010/2711) is het eens met de inspecteur.

NTFR 2011/1432 - Kind zonder mantelzorgcompliment geen partner

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
Een inwonend kind kan voor de erfbelasting slechts als partner van zijn ouder worden aangemerkt als hij een mantelzorgcompliment heeft gekregen voor de verzorging van zijn ouder. De eis van een mantelzorgcompliment volgt uit de wet. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer volgt het standpunt van de staatssecretaris van Financiën dat de hardheidsclausule hier niet kan worden toegepast. De hardheidsclausule kan alleen worden toegepast bij een onbillijkheid van overwegende aard. Daarvan is sprake als het gaat om een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had voorzien.

NTFR 2011/1433 - Vervallen schenkingen (schuldig erkende bedragen) niet als schuld in aanmerking genomen

ECLI:NL:GHARN:2011:BP5771, datum uitspraak 15-02-2011, publicatiedatum 25-02-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
Op 23 oktober 2006 is de moeder van belanghebbende overleden. Belanghebbende is de enige erfgename. Bij notariële akte van 30 december 1994 had erflaatster f 75.000 schuldig erkend uit vrijgevigheid en geschonken aan belanghebbende onder de verplichting rente te vergoeden. Voorts heeft erflaatster in de jaren daarna bij onderhandse akten bedragen schuldig erkend en geschonken aan belanghebbende. Voor het hof is in geschil of de door erflaatster aan belanghebbende schuldig erkende bedragen als schuld in mindering komen op de belaste verkrijging en voorts in hoeverre art. 10 SW 1956 van toepassing is op de schuldig erkende bedragen. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk dat de schenkingen bij leven van de erflaatster zijn uitgevoerd. Dit betekent dat de schenkingen zijn vervallen en dat zij niet als schuld in mindering komen op de belaste verkrijging. Met betrekking tot de notariële schenking is het hof van oordeel dat deze niet binnen het bereik van art. 10 SW 1956 valt, omdat aannemelijk is dat erflaatster vanaf de schuldigerkenning in 1994 tot 2005 rente aan belanghebbende heeft betaald over het schuldig erkende bedrag.

NTFR 2011/1435 - Verkrijging aandelen in onroerendezaaklichaam vrijgesteld van overdrachtsbelasting

ECLI:NL:HR:2011:BQ7580, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft aandelen verkregen in E. De activa van E bestonden uit alle aandelen in F. De bezittingen van F bestonden hoofdzakelijk uit twee bouwterreinen. In geschil is of de verkrijging van de aandelen in E is vrijgesteld op de voet van art. 15, lid 1, letter a, Wet BRV. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Onder de in art. 15, lid 1, letter a, Wet BRV opgenomen zinsnede ‘verkrijging krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter a, onder 1°, Wet OB 1968 ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt’ moet volgens de Hoge Raad mede worden verstaan de verkrijging van aandelen die als gevolg van wetsfictie als onroerende zaak worden aangemerkt, voor zover daarbij geheven zou worden over de waarde van nieuwe nog ongebruikte onroerende zaken die zich bevinden in de bouw- en handelsfase, bouwterreinen daaronder begrepen. Hiermee komt de Hoge Raad terug van zijn arrest van 13 januari 1982, nr. 20.875, BNB 1982/74. Nu sprake is van twee bouwterreinen en deze, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, niet als bedrijfsmiddel in gebruik (genomen) waren, is de verkrijging van de aandelen door belanghebbende vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

NTFR 2011/1436 - Heffingsrente onterecht verminderd wegens schending van zorgvuldigheidsbeginsel

ECLI:NL:HR:2011:BQ8230, datum uitspraak 17-06-2011, publicatiedatum 17-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende heeft op 24 september 2001 verzocht om een voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting voor 2002. Deze teruggaaf van € 1.648 is op 15 januari 2002 verleend. Op 24 april 2003 heeft de echtgenoot van belanghebbende zijn aangifte ingediend. Op 14 juni 2003 is aan de echtgenoot een aanslag IB 2002 van € 180 opgelegd. Aan belanghebbende is op 16 december 2005 een definitieve aanslag IB 2002 opgelegd, resulterende in een te betalen bedrag van € 1.468 (€ 1.648 min € 180). Voorts is heffingsrente van € 161 in rekening gebracht. Hof Arnhem heeft geoordeeld dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door niet binnen drie maanden na ontvangst van de aangifte van de echtgenoot aan belanghebbende een (voorlopige) aanslag op te leggen. Het hof heeft de heffingsrente beperkt tot het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 24 juli 2003. De Hoge Raad acht dit onjuist. Op grond van beleid dient een (voorlopige) aanslag binnen drie maanden na het indienen van de aangifte te worden opgelegd. Indien de inspecteur zich hieraan niet houdt, dient op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel de heffingsrente te worden verminderd. In dit geval heeft belanghebbende niet zelf een aangifte IB 2002 gedaan. Evenmin heeft zij verzocht om haar een nadere voorlopige aanslag op te leggen. Voornoemd beleid is daarom niet van toepassing. Voor een vermindering van de heffingsrente is geen plaats.

NTFR 2011/1437 - Wettelijke termijn voor boeteoplegging verstreken

ECLI:NL:HR:2011:BQ7637, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. H. van Dam
Belanghebbende komt in cassatie onder meer op tegen een voor het jaar 1999 opgelegde vergrijpboete. De door belanghebbende aangevoerde klachten kunnen echter niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad casseert echter wel ambtshalve. Onder verwijzing naar zijn arrest van 29 april 2011, nr. 09/05158, NTFR 2011/1201, oordeelt de Hoge Raad dat de belastingrechter ambtshalve moet onderzoeken of de bevoegdheid tot het opleggen van een boete door tijdsverloop is vervallen. In dit geval was ten tijde van de boeteoplegging de wettelijke termijn verstreken waarbinnen de boete voor het jaar 1999 kon worden opgelegd. De Hoge Raad vernietigt dan ook deze boete.

NTFR 2011/1438 - Geen cassatieberoep tegen hofoordeel dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
De staatssecretaris heeft medegedeeld geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Leeuwarden 15 februari 2011, nr. 10/00038, NTFR 2011/583. Het hof oordeelde in die uitspraak dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte daar reeds bij een grondige aanslagregeling over 2001 duidelijk zou zijn geworden dat de camping in 2001 was ingebracht in een vof voor f 427.000 terwijl de camping in 2002 was verkocht voor € 703.360. Evenmin is aannemelijk dat belanghebbende te kwader trouw was.

NTFR 2011/1439 - Belastingplichtige kan zich voor vergrijpboete niet verstoppen achter adviseur

ECLI:NL:HR:2011:BQ8748, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd met een vergrijpboete. In de procedure bij Rechtbank Arnhem heeft belanghebbende alleen de vergrijpboete bestreden, echter zonder succes. In appel wenst belanghebbende ook de naheffingsaanslag te bestrijden. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2010/1858) is dat niet meer mogelijk, omdat het hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank en die uitspraak geen beslissing bevat met betrekking tot de naheffingsaanslag. Wat betreft de boete is het hof van oordeel dat belanghebbende zich niet kan verstoppen achter haar (voormalige) adviseur. Het hof acht aannemelijk dat het initiatief tot het achterwege laten van de betalingen van de verschuldigde omzetbelasting bij belanghebbende lag. De inspecteur maakt dan ook aannemelijk dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende zelf is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Een boete van 50% acht het hof passend en geboden.

NTFR 2011/1440 - Mandaatvoorschrift niet overtreden bij ambtshalve opgelegde aanslag

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
Belanghebbende is dga van een bv. Hij is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB 2006. De aangifte is niet ingediend door belanghebbende. Bij het vaststellen van de ambtshalve opgelegde aanslag – waarbij onder meer de gebruikelijkloonregeling is toegepast – is ambtenaar A betrokken geweest. A heeft ook de uitspraak op bezwaar gedaan. Hof Arnhem (NTFR 2011/264) heeft geoordeeld dat het mandaatvoorschrift ex art. 10:3, lid 3, Awb hier niet is overtreden. Aannemelijk is namelijk dat A in de aanslagregelende fase slechts achtergrondinformatie heeft gegeven. Voorts is het hof van oordeel dat, nu de vereiste aangifte niet is gedaan, de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt niet hieraan te voldoen. Het hof benadrukt nog dat terecht de gebruikelijkloonregeling is toegepast.

NTFR 2011/1442 - Verdrag met België; overeenstemming over levensloopregeling, art. 18, lid 6, en Europarlementariërs

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011
Deze mededeling bevat de uitkomst van een onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België over een drietal onderwerpen. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van het belastingverdrag bij het gebruiken van de levensloopregeling door inwoners van België, over de uitleg van art. 18, lid 6, Verdrag Nederland-België en over de toewijzing van het heffingsrecht over de bezoldiging van Europarlementariërs.

NTFR 2011/1443 - Betaling blijft basis bij berekening belasting

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Op 31 december 1993 heeft Campsa benzinestations in Spanje verkocht aan Repsol voor ESP 1.732.419.313 . Omdat sprake is van een transactie tussen gelieerde partijen en kennelijk lagere prijzen dan de marktprijzen zijn afgesproken accepteert de Spaanse fiscus de aangifte over 1993 niet en heft na op basis van de gecorrigeerde maatstaf van heffing van ESP 4.076.112.060. De Spaanse verwijzende rechter overweegt dat de uitlegging van het recht van de Unie redelijkerwijze twijfels oproept. In de rechtspraak van het HvJ EU wordt gepleit voor toepassing van de algemene regel inzake de maatstaf van heffing en pas na de betrokken aanslag is Spanje gemachtigd van deze algemene regel af te wijken. Op de vraag van de verwijzende rechter verklaart het HvJ EU voor recht dat de Zesde Richtlijn niet toestaat dat een lidstaat op handelingen tussen verbonden partijen die een kennelijk lagere prijs dan de normale marktprijs hebben afgesproken, een andere regel inzake de vaststelling van de maatstaf van heffing toepast dan de algemene regel van art. 11, A, lid 1, sub a, Zesde Richtlijn. De toepassing van regels inzake de vaststelling van de maatstaf van heffing in geval van onttrekking of gebruik van goederen en diensten voor privédoeleinden van de belastingplichtige, in de zin van de art. 5, lid 6, en art. 6, lid 2, Zesde Richtlijn, bij uitbreiding op deze handelingen, is niet toegestaan nu deze lidstaat de procedure van art. 27 Zesde Richtlijn niet heeft gevolgd de machtiging te verkrijgen een dergelijke, van deze algemene regel afwijkende maatregel te nemen.

NTFR 2011/1444 - Leaseconstructie ziekenhuisapparatuur en misbruik van recht

ECLI:NL:HR:2012:BQ4228, datum uitspraak 10-02-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Belanghebbende in deze zaken is een commanditaire vennootschap waarin een ziekenhuis als commanditair vennoot deelneemt. Roerende zaken die het ziekenhuis voor (van omzetbelasting vrijgestelde) ziekenhuisdoeleinden nodig had, heeft belanghebbende aangeschaft en aan het ziekenhuis verhuurd. Daartoe sloten belanghebbende en het ziekenhuis een huurovereenkomst voor een periode van vijf jaar. De jaarlijkse huurprijs werd vastgesteld op circa 10,5% van de aanschafprijs van de desbetreffende goederen. Daarnaast verleende belanghebbende het ziekenhuis een koopoptie, op grond waarvan het ziekenhuis de desbetreffende goederen na afloop van de huurovereenkomst kon kopen voor minimaal 10% van de oorspronkelijke kostprijs. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het ziekenhuis in alle gevallen na afloop van de huurtermijn van vijf jaar de koopoptie heeft uitgeoefend met een uitoefenprijs van 10% van de oorspronkelijke kostprijs.

NTFR 2011/1445 - A-G HvJEU: beperking teruggaaf btw-overschot Hongarije niet toegestaan

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. A.J. Blank
Volgens art. 183 Btw-richtlijn kunnen lidstaten, indien voor een bepaald belastingtijdvak het bedrag van de aftrek groter is dan dat van de verschuldigde btw, dit btw-overschot hetzij doen overbrengen naar het volgende tijdvak, hetzij teruggeven overeenkomstig de door hen vastgestelde regeling. Hongarije beperkt de teruggaaf tot het deel van de btw dat de belastingplichtige daadwerkelijk aan zijn leverancier heeft betaald. De Commissie is van mening dat art. 183 Btw-richtlijn deze mogelijkheid niet biedt en heeft daarom het onderhavige beroep wegens niet-nakoming ingesteld.

NTFR 2011/1446 - Verkoop van meerdere bouwpercelen leidt tot btw-plicht

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Het gaat om de gevoegde zaken Slaby en Kuc. Beiden zijn landbouwer die een deel van hun aanvankelijk als landbouwgrond aangekochte en als zodanig gebruikte grond na een bestemmingswijziging (die de bouw van vakantiewoningen mogelijk maakt) hebben verkaveld en vervolgens zijn overgegaan tot de successievelijke verkoop van deze kavels.

NTFR 2011/1448 - Aankondiging wijziging regelgeving privégebruik

Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 geschreven door mr. H.A. Elbert
De staatssecretaris kondigt aan dat de wet- en regelgeving inzake het privégebruik van een auto per 1 juli 2011 wijzigt. Aanleiding hiervoor is een recente uitspraak van Rechtbank Haarlem. Met ingang van 1 juli 2011 verdwijnt het onderscheid in de omzetbelastingheffing tussen het privégebruik van een auto van de zaak door ondernemers en werknemers. Het privégebruik van een auto van de zaak wordt voortaan – als deze kosteloos ter beschikking wordt gesteld – als fictieve dienst belast naar het werkelijke privégebruik van de auto. Daarbij wordt woon-werkverkeer conform de Richtlijn gezien als privégebruik. De omzetbelastingheffing is vanaf 1 juli 2011 dus niet meer gekoppeld aan de hoogte van de bijtelling en onttrekking in de loon- en inkomstenbelasting.

NTFR 2011/1450 - Eigen verkoopcijfer woning vertegenwoordigt niet 'beste koper principe'

ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ6261, datum uitspraak 27-04-2011, publicatiedatum 27-05-2011
Aflevering 26, gepubliceerd op 30-06-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbenden zijn in bezwaar en beroep gekomen tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van een woning voor het tijdvak 2010-2011. Zij stellen dat uitgegaan moet worden van het eigen verkoopcijfer van de woning in 2010. De heffingsambtenaar heeft de vergelijkingsmethode toegepast.