Aflevering 25

Gepubliceerd op 23 juni 2011

NTFR 2011/1350 - Fiscale staatssteun: dansen op de vulkaan

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 geschreven door A.F. Gunn
Het gevaar van fiscale staatssteun wordt op dit moment onderschat. Dit vormt een groot risico voor het (Nederlands) bedrijfsleven. De fiscaliteit kan een belangrijke bijdrage leveren bij het oplossen van dit probleem.Hiermee doel ik op ‘de fiscaliteit’ in brede zin, want naar mijn overtuiging kunnen adviseurs, bedrijfsfiscalisten, wetenschappers en de mensen van de Belastingdienst allemaal een rol van betekenis spelen. In dit stuk belicht ik een viertal onderwerpen, die mijns inziens nadere aandacht verdienen. Ik zal beginnen met een korte samenvatting van het fenomeen fiscale staatssteun en sluit af met een korte conclusie.

NTFR 2011/1358 - Wetsvoorstel afbouw dubbele heffingskorting in referentieminimumloon

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een wetsvoorstel ingediend dat ertoe leidt dat de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon wordt afgebouwd. Daarmee wil het kabinet aansluiten bij de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de inkomstenbelasting. Door de afbouw beoogt het kabinet de prikkel om te gaan werken vanuit een uitkeringssituatie groter te maken.

NTFR 2011/1359 - Sectorindeling: van uitzendovereenkomst kan ook sprake zijn als werknemers binnen concern worden uitgezonden

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
In het handelsregister is de bedrijfsactiviteit van belanghebbende omschreven als: ‘het aannemen van personeel en de outplacement en het detacheren van medewerkers aan vennootschappen en ondernemingen’. Belanghebbende maakt deel uit van de X-groep en stelt haar werknemers ter beschikking aan andere groepsmaatschappijen. De activiteiten van de groep bestaan uit de verhuur van klimmateriaal, gereedschappen en machines, alsmede de verhuur van steigers die door werknemers van belanghebbende worden ge(de)monteerd. Belanghebbende is voor de werknemersverzekeringen ingedeeld in de sector Uitzendbedrijven. Naar het oordeel van Hof Arnhem 2 februari 2010, nr. 08/00249 terecht (NTFR 2010/392). De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Het hof heeft terecht geoordeeld dat ook bij het uitlenen van personeel binnen het eigen concern sprake kan zijn van een uitzendovereenkomst. Voor een uitzendovereenkomst is echter vereist dat de arbeid onder toezicht en leiding van een derde wordt verricht. Het hof heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval daarvan sprake is.

NTFR 2011/1360 - Geen giftenaftrek voor schenking die is voldaan uit de nalatenschap

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP9802, datum uitspraak 09-03-2011, publicatiedatum 12-04-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende heeft wegens het overlijden van zijn grootmoeder een erfenis ontvangen en aanvaard. Tot de erfenis behoort een periodieke lijfrenteverplichting jegens een algemeen nut beogende instelling. Dit betreft een door de grootmoeder bij notariële akte gedane schenking vrij van recht, in de vorm van een toezegging van een periodieke uitkering in natura gedurende het leven van de grootmoeder. Indien de grootmoeder overlijdt voor 23 maart van het desbetreffende jaar is blijkens de akte geen termijn meer verschuldigd. Bij een overlijden na die datum hoeft geen teruggave van de geschonken termijn te geschieden. De grootmoeder is op 10 januari 2002 overleden. De erfgenamen hebben vervolgens bij notariële akte van 2 april 2003 alsnog de schenking aan de anbi voor de jaren 2002 en 2003 voldaan. In geschil is of belanghebbende ter zake van deze schenkingen recht heeft op giftenaftrek.

NTFR 2011/1362 - Rente aan verbonden lichaam niet aftrekbaar wegens leerstuk wetsontduiking

ECLI:NL:GHSGR:2010:BP4315, datum uitspraak 22-12-2010, publicatiedatum 11-02-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. G. Opheikens
Belanghebbende, een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap, heeft een schuld aan een op Aruba gevestigd verbonden lichaam die samenhangt met het schuldig blijven van de koopsom voor het verwerven van verschillende onroerende zaken, en anderzijds met de intragroepfinanciering van andere investeringen die belanghebbende heeft gedaan. In geschil is of art. 10a, lid 2, onderdeel c, Wet VPB 1969 in de weg staat aan de aftrekbaarheid van de aan het verbonden lichaam verschuldigde rente. Anders dan de rechtbank oordeelt Hof Den Haag dat in een geval als dit geen sprake is van een geldlening die verband houdt met een aanwending van vermogen door belanghebbende als bedoeld in voornoemde wettelijke bepaling. De renteaftrek wordt dus niet op grond van dat artikel beperkt. Wel wordt de renteaftrek volgens het hof beperkt door toepassing van het leerstuk van de wetsontduiking, omdat de doorslaggevende beweegreden van het samenstel van de (rechts)handelingen is gelegen in de verijdeling van de toepassing van art. 10a Wet VPB 1969. Dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om renteaftrek slechts te beperken in bepaalde omschreven gevallen, waartoe het onderhavige geval niet behoort, staat hier niet aan in de weg. Het betoog van belanghebbende dat de beperking van de renteaftrek op de voet van het leerstuk van de wetontduiking in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer faalt eveneens (HR 23 januari 2004, nr. 38.258, NTFR 2004/127).

NTFR 2011/1363 - Besluit omzetting rechtspersonen

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
De staatssecretaris heeft een herzien beleidsbesluit met betrekking tot art. 28a Wet VPB 1969 inzake omzetting van rechtspersonen gepubliceerd. Dit nieuwe besluit vervangt het besluit van 9 maart 2006, nr. CPP2005/2571M, NTFR 2006/413. De samenloop met innovatiebox, opwaarderingreserve en deelnemingsverrekening is geregeld conform de regeling bij juridische fusie. De mogelijkheid van vooruitwenteling van verliezen over het omzettingstijdstip is opgenomen in de voorwaarden. Aanvullende toelichting is opgenomen over omzetting van een bv in een coöperatie, over buitenlandse omzettingen, over omzetting van gedeeltelijk belaste stichtingen en verenigingen en over de samenloop met fiscale eenheid.

NTFR 2011/1364 - Geen grove schuld als van belanghebbende adequater optreden mag worden verwacht

ECLI:NL:HR:2011:BQ7628, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende drijft sinds augustus 2004 een onderneming. Aan haar is een aangiftebiljet loonbelasting voor het vierde kwartaal 2004 uitgereikt, maar voor de maanden augustus en september 2004 heeft zij, ondanks haar verzoek, nimmer een aangiftebiljet ontvangen. Belanghebbende heeft de verzamelloonstaat 2004 aan de inspecteur gezonden, waarin ook de LB-bedragen van augustus en september zijn opgenomen. Verder heeft belanghebbende de verschuldigde loonheffing over deze twee maanden in haar jaarrekening 2004 als schuld op haar balans vermeld. Na een boekenonderzoek in 2007 heeft de inspecteur over deze twee maanden een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd, alsmede een vergrijpboete van 25% wegens het grofschuldig niet betalen van loonheffing. Volgens Hof Leeuwarden kan belanghebbende grove schuld worden verweten, nu van haar een meer adequaat optreden had mogen worden verwacht. Naar het oordeel van de Hoge Raad kan hieruit echter geen grove schuld worden afgeleid.

NTFR 2011/1365 - Bezwaarkostenvergoeding bij te hoge voorlopige aanslag die is gebaseerd op gegevens voorafgaand jaar

ECLI:NL:HR:2011:BO7526, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
De inspecteur heeft een voorlopige aanslag over 2008 opgelegd. Deze is gebaseerd op een incidenteel inkomen uit aanmerkelijk belang van € 250.000 dat in het jaar 2007 is genoten. De te hoge voorlopige aanslag is na bezwaar verminderd. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Daarvoor is vereist dat de onjuistheid van de voorlopige aanslag aan onrechtmatigheid van de inspecteur is te wijten. Naar het oordeel van de Hoge Raad is daarvan sprake. Ook zonder grondig onderzoek had de inspecteur uit de gegevens over de jaren vóór 2007 kunnen afleiden dat de gegevens uit 2007 niet bepalend kunnen zijn voor het jaar 2008. Indien de inspecteur bij de voorbereiding van de voorlopige aanslag geen acht slaat op deze gegevens en daardoor een te hoge voorlopige aanslag oplegt, is sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Aan belanghebbende is derhalve terecht een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.

NTFR 2011/1366 - Schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn, ook als art. 6 EVRM niet geldt (I)

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft op 31 juli 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen legesheffing. Op 22 mei 2009 heeft Hof Den Bosch uitspraak gedaan in deze procedure. Bij het hof heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade die is geleden door de lange duur van de procedure. Het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat art. 6 EVRM – waarin is neergelegd dat juridische geschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht – niet van toepassing is op onderhavige procedure inzake legesheffing. De Hoge Raad laat in het midden of deze procedure binnen het bereik van art. 6 EVRM valt. Los van art. 6 EVRM noopt het rechtszekerheidsbeginsel immers ertoe dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Voor de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, NTFR 2005/591. De termijn vangt aan op het moment waarop het bezwaarschrift door het bestuursorgaan is ontvangen. Voor de schadevergoeding dient als uitgangspunt te worden gehanteerd een bedrag van € 500 per halfjaar overschrijding. Dit geldt zowel voor natuurlijke als voor rechtspersonen. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst de zaak. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat na verwijzing de Staat der Nederlanden als partij kan deelnemen aan het geding. Als de overschrijding is veroorzaakt door de rechterlijke colleges, kan de Staat immers tot een schadevergoeding worden veroordeeld.

NTFR 2011/1367 - Schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn, ook als art. 6 EVRM niet geldt (II)

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende is op 26 april 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. De uitspraak op bezwaar is van 6 juli 2007. Belanghebbende heeft (hoger) beroep ingesteld. Hof Arnhem 10 november 2009, nr. 08/00193, (NTFR 2009/2686) heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Bij het hof heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade die is geleden door de lange duur van de bezwaarprocedure. Het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat ingevolge art. 8:73 Awb geen schadevergoeding kan worden toegekend als het hoger beroep ongegrond is verklaard. In cassatie overweegt de Hoge Raad dat geschillen over belastingaanslagen buiten het bereik van art. 6 EVRM vallen. Een schadevergoeding kan dus niet op deze verdragsbepaling worden gebaseerd. Los van art. 6 EVRM noopt het rechtszekerheidsbeginsel echter ertoe dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Voor de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, NTFR 2005/591. De termijn vangt aan op het moment waarop het bezwaarschrift door het bestuursorgaan is ontvangen. Voor de schadevergoeding dient als uitgangspunt te worden gehanteerd een bedrag van € 500 per halfjaar overschrijding. Dit geldt zowel voor natuurlijke als voor rechtspersonen. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst de zaak. Daarbij merkt de Hoge Raad op dat na verwijzing de Staat der Nederlanden niet als partij behoeft deel te nemen aan het geding. Belanghebbende heeft zich immers uitsluitend beklaagd over de duur van de bezwaarfase, en heeft niet gesteld dat in de gerechtelijke procedure onredelijke vertraging is opgetreden.

NTFR 2011/1368 - Schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn, ook als art. 6 EVRM niet geldt (III)

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende is op 26 april 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd, alsmede een boete. De uitspraak op bezwaar is van 6 juli 2007. Belanghebbende heeft (hoger) beroep ingesteld. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade die is geleden door de lange duur van de bezwaarprocedure. Hof Arnhem 10 november 2009, nr. 08/00194, (NTFR 2009/2649) heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft daarom de boete verminderd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. In cassatie overweegt de Hoge Raad dat belastinggeschillen buiten het bereik van art. 6 EVRM vallen. Voor zover het geschil betrekking heeft op de naheffingsaanslag kan een schadevergoeding dus niet op deze verdragsbepaling worden gebaseerd. Los van art. 6 EVRM noopt het rechtszekerheidsbeginsel echter ertoe dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Voor de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, NTFR 2005/591. De termijn vangt aan op het moment waarop het bezwaarschrift door het bestuursorgaan is ontvangen. Voor de schadevergoeding dient als uitgangspunt te worden gehanteerd een bedrag van € 500 per halfjaar overschrijding. Betreft een procedure zowel een belastingaanslag als een boete, dan worden de immateriële schadevergoeding en de boetevermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn, naast elkaar toegepast. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst de zaak.

NTFR 2011/1371 - Na verwijzing: kwitanties contante opnamen Luxemburgse bankrekening vormen basis voor inkomenscorrectie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ1327, datum uitspraak 22-03-2011, publicatiedatum 15-04-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. D. Westerman
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 13 november 2009, nr. 43.842, NTFR 2009/2567. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de inspecteur ten onrechte het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Arnhem voor een inhoudelijke beoordeling ervan.

NTFR 2011/1374 - Belanghebbende heeft recht op tijdige en volledige informatieverstrekking in bezwaarfase

ECLI:NL:RBARN:2011:BP8580, datum uitspraak 22-03-2011, publicatiedatum 22-03-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
Naar aanleiding van een tip dat belanghebbende over buitenlandse banktegoeden beschikt, heeft de inspecteur navorderingsaanslagen met boetes opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen dat de inspecteur wordt gelast alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken, waaronder een eventueel draaiboek of beleidstuk, het achterliggende FIOD-rapport en informatie over de tipgever.

NTFR 2011/1376 - Restbegunstiging pensioen vormt arbeidsbeloning; heffing toegewezen aan Nederland

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
Belanghebbende is inwoner van Duitsland en heeft in mei 2006 een uitkering van een verzekeringsmaatschappij ontvangen. Deze uitkering is een zogenoemde restbegunstiging aan belanghebbende als erfgenaam uit de pensioenregeling van zijn in 2005 overleden vader. Hof Den Bosch (NTFR 2009/2468) heeft geoordeeld dat de uitkering onder art. 12 Verdrag Nederland-Duitsland (het ‘pensioenartikel’) valt, en niet, zoals de inspecteur meent, onder art. 10 Verdrag Nederland-Duitsland (niet-zelfstandige arbeid). De heffing is derhalve aan de woonstaat (Duitsland) toegewezen, aldus het hof. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Van een pensioen als bedoeld in art. 12 Verdrag Nederland-Duitsland is geen sprake, nu de restbegunstiging een periodiek karakter ontbeert. Ook van een in art. 12 Verdrag Nederland-Duitsland bedoelde andere uitkering is geen sprake, omdat de restbegunstiging niet strekt tot voorziening in een behoefte aan levensonderhoud. De restbegunstiging valt derhalve onder art. 10 van het verdrag, zodat de heffing aan Nederland is toegewezen.

NTFR 2011/1378 - EC verzoekt Estland om regels met betrekking tot buitenlandse beleggingsfondsen aan te passen

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011
De Europese Commissie heeft Estland officieel verzocht om zijn belastingwetgeving met betrekking tot buitenlandse beleggingsfondsen te wijzigen. Volgens de Estse belastingwetgeving worden op het nationale grondgebied gevestigde beleggingsfondsen voor de belastingheffing gunstiger behandeld dan vergelijkbare fondsen gevestigd in de EU of EER. Voor nationale beleggingsfondsen gelden namelijk belastingvrijstellingen voor voordelen die behaald worden met onroerende zaken die niet van toepassing zijn op buitenlandse fondsen. Volgens de EU is de ongelijke behandeling in strijd met art. 56 en 63 VwEU en art. 36 en 40 EER-Verdrag. De EC deed haar verzoek in de vorm van een met redenen omkleed advies (de tweede stap in de EU-inbreukprocedure). Als de EC binnen de twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan zij Estland voor het HvJ EU brengen.

NTFR 2011/1379 - EC verzoekt Polen om belastingwetgeving over buitenlandse investerings- en pensioenfondsen te wijzigen

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011
De Europese Commissie heeft Polen officieel verzocht om zijn belastingwetgeving voor investerings- en pensioenfondsen uit andere EU-lidstaten en andere EER-landen te wijzigen. Volgens de Poolse wetgeving zijn op het nationale grondgebied gevestigde investerings- en pensioenfondsen vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Buitenlandse fondsen daarentegen zijn alleen vrijgesteld als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen (onderworpenheid in de vestigingsstaat), waaraan Poolse fondsen niet hoeven te voldoen. Ondanks maatregelen die Polen in november 2010 heeft genomen naar aanleiding van een eerder verzoek, is de EC van mening dat Polen niet voldoet aan de verplichtingen die uit art. 56 en 63 VwEU en art. 36 en 40 EER-Verdrag voortvloeien. De EC deed haar verzoek in de vorm van een met redenen omkleed advies (de tweede stap in de EU-inbreukprocedure). Als de EC binnen de twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan zij Polen voor het HvJ EU brengen.

NTFR 2011/1380 - Verbouwde boerderij is niet een nieuw opgeleverd goed

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6082, datum uitspraak 24-05-2011, publicatiedatum 26-05-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende is eigenaar van een agrarische boerderij die in haar opdracht is verbouwd. Bij de verbouwing zijn de voormalige stallen en een deel van de schuur verbouwd tot woonruimte. Belanghebbende brengt de voor de verbouwing in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek. De inspecteur staat dit niet toe.

NTFR 2011/1381 - Geen recht op aftrek van voorbelasting omdat (ver)bouw scholen behoort tot overheidstaak gemeente

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Gemeente Aalten (belanghebbende) heeft in haar gemeente voor de bouw en verbouw van een aantal schoolgebouwen gezorgd. Bij de nieuwbouwscholen is de gemeente opgetreden als bouwheer en heeft zij de juridische eigendom van de grond met (de in aanbouw zijnde) school overgedragen aan een beheersstichting. Na de oplevering verhuurt de beheersstichting de gebouwen aan de scholen. Het bedrag dat de stichting heeft betaald voor de schoolgebouwen is veel lager dan de bouwkosten. De koopsom is door de stichting voldaan uit de vooruitbetaalde huur die de scholen aan haar betalen. De vooruitbetaalde huur wordt voor een groot deel door de gemeente ter beschikking gesteld. De gemeente heeft de voorbelasting op de (ver)bouwkosten in aftrek gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek gecorrigeerd en een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

NTFR 2011/1384 - Overgangsmaatregel 6%-tarief op verbouwingen

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 geschreven door mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
De staatssecretaris keurt goed dat ondernemers tot 1 oktober 2011 gebruik kunnen maken van het 6%-tarief voor renovatie en herstel van de woning ouder dan twee jaar. Voorwaarde is wel dat de werkzaamheden voor 1 juli moeten zijn begonnen en voor 1 oktober zijn afgerond. Uit de administratie van de ondernemer moet blijken dat de werkzaamheden daadwerkelijk zijn aangevangen vóór 1 juli 2011. Om dat aan te tonen kan worden aangesloten bij de werkenadministratie van de ondernemer. Dat betekent dat het 6%-tarief niet van toepassing is als alleen een overeenkomst is gesloten voor de klus. De verbouwing of renovatie wordt als afgerond beschouwd als de oplevering heeft plaatsgevonden en de consument het werk heeft aanvaard. De aanvaarding kan ook blijken uit het feit dat de consument het werk heeft betaald.

NTFR 2011/1385 - Exploitatie sportaccommodaties door gemeenten en sportstichtingen

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 geschreven door mr. dr. M.M.W.D. Merkx
De staatssecretaris beantwoordt enkele Kamervragen over het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. De Kamervragen zien in het bijzonder op de weigering van diverse eenheden van de Belastingsdienst om op dit moment concrete situaties te beoordelen. Deze eenheden stellen dat zij in afwachting zijn van nieuw landelijk beleid. De staatssecretaris geeft aan dat gemeenten en sportstichtingen op de gebruikelijke wijze met de Belastingdienst kunnen afstemmen of zij het 6%-tarief voor sportbeoefening mogen toepassen. In geval van fiscale grensverkenning wordt echter geen standpunt ingenomen. In zijn antwoorden geeft de staatssecretaris daarnaast aan de voorwaarde dat de exploitant van de sportaccommodatie aanvullende voorzieningen moet treffen, zoals kleed- en doucheruimten, is komen te vervallen.

NTFR 2011/1386 - Heffing van parkeerbelasting voor op eigen grond geparkeerde auto is terecht

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5226, datum uitspraak 03-05-2011, publicatiedatum 20-05-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. Zijn auto bevond zich in een parkeervak op een stuk grond dat in eigendom aan belanghebbende toebehoort maar wel deel uitmaakt van de openbare weg. Belanghebbende stelt voor het hof dat geen sprake was van parkeren maar van onmiddellijk laden en lossen. Het hof acht dat echter niet aannemelijk. Voorts stelt belanghebbende dat de gemeente niet bevoegd is parkeerbelasting te heffen. Ook deze stelling redt het niet. Nu de openbare weg waarvan de parkeerplaatsen op het stuk grond van belanghebbende deel uitmaken gedurende een groot aantal jaren door de gemeente wordt onderhouden, is het hof van oordeel dat de gemeente het beheer over het onderhavige weggedeelte heeft. In dat geval is de gemeente bevoegd parkeerbelasting te heffen.

NTFR 2011/1387 - Bewijsvermoeden bestuurdersaansprakelijkheid is niet strijdig met communautair recht

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4209, datum uitspraak 27-04-2011, publicatiedatum 12-05-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is als bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden met rente en kosten van een bv. De rechtbank heeft die aansprakelijkstelling in stand gelaten. In hoger beroep staat vast dat de bv geen melding van betalingsonmacht heeft gedaan. Belanghebbende heeft niets aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat het niet melden niet aan hem te wijten is. Dit betekent dat belanghebbende volgens de wet niet wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Volgens belanghebbende is dit in strijd met het communautaire rechtszekerheids- en/of het evenredigheidsbeginsel. Het hof deelt die visie niet. De ontvanger kan, anders dan belanghebbende stelt, de betalingsonmacht pas namelijk constateren na een ingesteld onderzoek, dat noodzakelijkerwijs enige tijd in beslag neemt. Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende terecht ook aansprakelijk is gesteld voor de invorderingsrente en -kosten. De stelling van belanghebbende dat de naheffingsaanslag te hoog is, wordt eveneens verworpen door het hof. Anders dan belanghebbende stelt, was de administratieve kracht van de bv wel degelijk in dienstbetrekking werkzaam.

NTFR 2011/1389 - Hof treedt in WOZ-zaak buiten de grenzen van de appelrechtsstrijd van partijen

ECLI:NL:HR:2011:BQ7600, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De door de gemeente vastgestelde waarde van de onroerende zaak van belanghebbende is door de rechtbank verlaagd van € 126.000 tot € 116.000. Hiertegen heeft belanghebbende geappelleerd. De gemeente stelde zich in hoger beroep op het standpunt dat de waarde moest worden bepaald conform de uitspraak van de rechtbank op € 116.000. Niettemin heeft het hof de waarde vastgesteld op € 120.000. Hiermee is het hof volgens de Hoge Raad buiten de grenzen van het geschil in hoger beroep getreden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

NTFR 2011/1390 - Bewijslast inzake waardedrukkende omstandigheid in WOZ-zaak ligt bij gemeente

ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, datum uitspraak 10-06-2011, publicatiedatum 10-06-2011
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende heeft voor het hof aangevoerd dat het vermoeden bestaat dat asbesthoudende materialen in zijn woning aanwezig zijn, waarmee bij de waardevaststelling door de gemeente geen rekening is gehouden. De gemeente sloot de aanwezigheid van bedoeld materiaal niet uit, maar heeft betwist dat dit gegeven de waarde van de woning in betekenisvolle mate beïnvloedt. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat op de waardepeildatum sprake was van een directe noodzaak tot verwijdering van het asbesthoudende materiaal en evenmin dat de daaraan verbonden kosten dusdanig van omvang zijn dat deze de waarde van de woning in die mate beïnvloeden dat de Fierensmarge wordt overschreden. Volgens de Hoge Raad gaat het hof op drie punten in de fout. Ten eerste is de Fierensmarge onverbindend en dient daarom buiten toepassing te blijven. In de tweede plaats heeft het hof de bewijslast onjuist verdeeld. Indien een waardedrukkende omstandigheid aanwezig is, ligt het namelijk op de weg van de gemeente om aannemelijk te maken dat daarmee in voldoende mate rekening is gehouden. In de derde plaats heeft het hof miskend dat, ook indien een directe noodzaak tot verwijdering van het asbesthoudende materiaal ontbreekt, het niet is uitgesloten dat de hoogst biedende gegadigde bij het uitbrengen van zijn bod niettemin rekening houdt met de aanwezigheid van dat materiaal met het oog op eventuele kosten in de toekomst.