Aflevering 4

Gepubliceerd op 27 januari 2011

NTFR 2011/160 - Fiscale grensverkenning en horizontaal toezicht

Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 geschreven door mr. A.J. van Lint
Fiscale grensverkenning is een beladen term. Het roept bij een deel van de fiscale beroepsbeoefenaars – met name bij hen die in overheidsdienst zijn- maar ook in de politiek en de journalistiek een negatief beeld op van geniepig opererende types die op gekunstelde wijze niet bedoelde fiscale voordelen proberen binnen te slepen. Een beeld dat niet past bij horizontaal toezicht. In deze Opinie ga ik nader in op het fenomeen fiscale grensverkenning met name in relatie tot horizontaal toezicht. Daartoe tracht ik te achterhalen wat er nu precies mee wordt bedoeld en of het hierboven geschetste beeld wel klopt. Daarbij zal ik ingaan op het verband tussen regelgeving, rechtsvorming en werken onder horizontaal toezicht. Ik sluit af met enkele conclusies.

NTFR 2011/162 - Het meccanodoosje der verongelijkten

Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 geschreven door mr. R.A.V. Boxem
Het is mijn ervaring dat fiscalisten er te vaak vanuit gaan dat gelijk hebben betekent dat je ook gelijk zult krijgen. De dure les die iedereen als verongelijkte kleuter op jeugdige leeftijd leert gaat overboord zodra wordt bepleit dat de deelnemingsvrijstelling wel of niet van toepassing is, of een lening binnen een concern besmet is of niet. Omdat het fiscaal recht niet expliciet op waarheidsvinding is gericht, vallen de missers die aldus worden gemaakt wat minder op. Een fiscalist kan in een commentaar onder een arrest gerust lezen dat ‘het Hof blijkbaar had vastgesteld dat belastingbesparing het doorslaggevend motief achter de transactie was geweest’, zonder zich teveel te bekommeren om de vraag of dit nu waar is of niet. Als een aantal jaar later na een herzieningsprocedure blijkt dat dit anders was, komt de gemiddelde fiscalist niet verder dan de gedachte dat een succesvolle herzieningsprocedure niet zo vaak voorkomt. Hoe anders is dit in vakgebieden die naar hun aard meer op waarheidsvinding zijn gericht, zoals het strafrecht. Wanneer in een strafproces het misloopt met de waarheidsvinding leidt dat, anders dan in het fiscale, tot grote commotie. Lucia de Berk werd voor meervoudige moord veroordeeld terwijl uiteindelijk, na herziening, niet eens kon worden bewezen dat bepaalde sterfgevallen onnatuurlijk waren. Dat leert ons niet alleen de les dat een oprecht geloof in iets of overtuigd zijn van iets zonder afdoende bewijs (of dit nu moorden zijn of iets anders), nooit een aanbeveling kan zijn, in ieder geval niet voor een rechter. Het leert ons ook dat het blijkbaar een reëel gevaar is dat iemand ten onrechte overtuigd raakt van iets. Hetgeen mij brengt bij de hamvraag: Hoe kan het dat je soms gelijk hebt, maar het niet krijgt? Of, als u wat opportunistischer bent aangelegd, hoe kunt u gelijk krijgen als u het niet heeft? Een antwoord daarop is niet eenduidig te geven, maar van oudsher zijn methoden en technieken onderkend om beslisprocessen te beïnvloeden. Retorica, de kunst van het overtuigen.

NTFR 2011/164 - Toebetaling in contanten staat niet in de weg aan lijfrenteaftrek bij overdracht van onderneming

ECLI:NL:HR:2010:BO8471, datum uitspraak 24-12-2010, publicatiedatum 24-12-2010
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbenden exploiteerden tezamen een landbouwbedrijf. Eind 2002 hebben zij een bv opgericht. Met de bv zijn zij een maatschap aangegaan met ingang van 1 januari 2003. In de maatschap hebben zij de door hen gedreven onderneming ingebracht. Tevens hebben zij in 2002 bij de bv voor een totaalbedrag van € 418.313 lijfrenten bedongen. In december 2002 hebben belanghebbenden € 278.000 geleend bij de bank. Op 27 december 2002 is een bedrag van € 418.313 overgemaakt op de bankrekening van de bv als premie voor de hiervoor bedoelde lijfrenten. In 2003 heeft de bv € 275.692 op de schuld van belanghebbenden bij de bank afgelost. In geschil is of belanghebbenden recht hebben op aftrek van de lijfrentepremie. Hof Den Bosch (NTFR 2009/2547) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Voor een aftrek is vereist dat een (gedeelte van een) onderneming aan de bv wordt overgedragen waartegenover de bv een lijfrente toekent. Daaraan is niet voldaan. De tegenprestatie voor de lijfrenten bestond immers uit contanten, aldus het hof. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Door inbreng van de onderneming in de maatschap met de bv, hebben belanghebbenden een evenredig deel van de onderneming overgedragen aan de bv. Verwijzing moet volgen. In dat verband wijst de Hoge Raad er nog op dat in gevallen waarin de waarde van de bedongen lijfrente de waarde van de overgedragen onderneming overtreft, een (toe)betaling in contanten niet in de weg staat aan aftrek op de voet van art. 3.126 Wet IB 2001.

NTFR 2011/168 - Aanvaarding onzakelijk debiteurenrisico staat afwaardering lening in de weg

ECLI:NL:GHARN:2010:BO4494, datum uitspraak 02-11-2010, publicatiedatum 19-11-2010
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van drs. W. Brink
Na een herstructurering heeft belanghebbende volgens haar jaarstukken – na verrekening van schulden – een vordering in rekening-courant op een vennootschap van de kinderen van de aandeelhouder van belanghebbende. Daarover is ieder jaar rente berekend die tot de winst van belanghebbende is gerekend. In 2003 wenst belanghebbende de vordering met € 700.000 ten laste van de winst af te waarderen. Anders dan de inspecteur is het hof van oordeel dat belanghebbende wel degelijk een vordering – in economische zin – heeft op bedoelde vennootschap. Met de inspecteur is het hof van oordeel dat deze vordering niet ten laste van het resultaat mag worden afgewaardeerd. Belanghebbende heeft namelijk een onzakelijk debiteurenrisico aanvaard. De stelling van belanghebbende dat de in de jaren 1996 tot en met 2003 in aanmerking genomen rentebaten in 2003 ten laste van de winst kunnen worden gebracht, acht het hof niet juist. De lening is namelijk, ondanks het onzakelijke debiteurenrisico, een lening gebleven.

NTFR 2011/169 - Besluit inzake premiesplitsing geactualiseerd

Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011
De staatssecretaris heeft het besluit van 18 juli 2008, nr. CPP2008/1425M, NTFR 2008/1759, geactualiseerd naar aanleiding van de herziening van de SW 1956 per 1 januari 2010. De wijzigingen (in de terminologie) per 1 januari 2010 zijn verwerkt. Door de herziening is onderdeel 9 (premieaftrek) vervallen. Dat wordt nader toegelicht in onderdeel 1 onder Wijzigingen per 2010. Onderdeel 11 (heffing van erfbelasting en inkomstenbelasting bij ongevalsuitkeringen ineens) is niet meer opgenomen in dit besluit, maar in het besluit van 22 september 2010, DGB 2010/602M, NTFR 2010/2925 over vrijstellingen schenk- en erfbelasting.

NTFR 2011/170 - Navordering toegestaan bij kenbare fout die gevolg is van onjuiste administratieve verwerking

Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Aan belanghebbende is de definitieve aanslag VPB voor het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 15.068, waarbij door middel van carry forward een verlies is verrekend van € 810. Bij een boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat het belastbare bedrag moet worden vastgesteld op € 51.971. Tevens is aan belanghebbende een vergrijpboete aangekondigd. De gemachtigde van belanghebbende heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met de voorgenomen correcties. Vervolgens zijn aan belanghebbende twee navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij enerzijds de verliesverrekening ongedaan is gemaakt en anderzijds de belastbare winst en het belastbare bedrag over 2005 zijn verhoogd. De inspecteur erkent dat door de betrokken administratieve medewerker een fout is gemaakt door niet één, maar twee navorderingsaanslagen op te leggen. In geschil is of de inspecteur gerechtigd is om de tweede navorderingsaanslag op te leggen.

NTFR 2011/171 - Inspecteur moet alsnog beslissen op teruggaafverzoeken omzetbelasting op straffe van dwangsom

ECLI:NL:RBARN:2010:BO8093, datum uitspraak 16-12-2010, publicatiedatum 21-12-2010
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008 en 2009 achttien teruggaafverzoeken omzetbelasting, in de zin van art. 33 Wet OB 1968, ingediend. Door de inspecteur is op deze verzoeken (nog) niet beschikt. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn verzoek om de volledige administratie in te zien. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen.

NTFR 2011/175 - Geen vooraftrek voor geldtransactiekantoor

ECLI:NL:HR:2010:BN6309, datum uitspraak 24-12-2010, publicatiedatum 24-12-2010
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende exploiteert een geldtransactiekantoor. Zij ontvangt van in Nederland wonende personen bedragen in euro’s, die zij vervolgens door een betaalkantoor buiten Nederland – zowel in als buiten de EU – laat uitkeren in euro’s of andere valuta aan een door de opdrachtgever aangewezen persoon. Vaststaat dat de prestaties van belanghebbende (vrijgestelde) ‘financiële’ prestaties zijn. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij op grond van art. 15, lid 2, letter c, Wet OB 1968 recht heeft op aftrek van voorbelasting met betrekking tot voornoemde geldtransacties. Daarin is bepaald dat vooraftrek plaatsvindt als de afnemer van de prestaties buiten de EU woont, dan wel die prestaties betrekking hebben op goederen die zijn bestemd om te worden uitgevoerd naar een plaats buiten de EU. Volgens de Hoge Raad worden de prestaties van belanghebbende uitsluitend afgenomen door de in Nederland wonende opdrachtgevers die gelden storten. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen sprake is van uitvoer van goederen als bedragen giraal worden overgemaakt naar plaatsen buiten de EU. Belanghebbende heeft derhalve geen aanspraak op aftrek van voorbelasting.

NTFR 2011/177 - Ter beschikking stellen van kamers aan prostituees is geen verhuur van onroerende zaken

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4747, datum uitspraak 11-11-2010, publicatiedatum 24-11-2010
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Belanghebbende stelt kamers ter beschikking aan prostituees en verzorgt de inrichting van de kamers. Rechtbank Haarlem is van oordeel dat de dienst van belanghebbende niet alleen het passief ter beschikking stellen van een kamer omvat, maar gepaard gaat met een groot aantal andere commerciële activiteiten, zoals toezicht en bewaking, beheer en onderhoud, schoonmaak, verschoning van beddengoed en handdoeken, de mogelijkheid een GGD-arts te bezoeken en de aanwezigheid van een vergunning voor de exploitatie van een seksinrichting, dit alles met het oogmerk om in de kamer seksuele diensten te laten verlenen. Het bijkomende commerciële dienstbetoon is van dien aard en omvang dat de kwalificatie verhuur van een onroerende zaak, dat een betrekkelijk passieve activiteit veronderstelt, de in geding zijnde prestatie niet goed karakteriseert. Het hof onderschrijft dit oordeel en voegt eraan toe dat evenmin sprake is van prestaties binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden, omdat de verrichte prestaties van een geheel andere aard zijn.

NTFR 2011/178 - Aftrek voorbelasting gecorrigeerd nu transacties onderdeel waren van btw-fraude

ECLI:NL:RBARN:2010:BO7914, datum uitspraak 14-12-2010, publicatiedatum 20-12-2010
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een autohandel. Hij koopt de auto’s, die afkomstig zijn uit Duitsland, in van E bv en later van D bv. Ter zake van de geleverde auto’s is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht, die door belanghebbende als voorbelasting in aftrek is gebracht. E bv en D bv hebben de verschuldigde omzetbelasting niet op aangifte voldaan. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd en naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. In geschil is of dit terecht is.

NTFR 2011/180 - Toepassing par. 10 Toelichting Gemeenten

Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam. Belanghebbende verzorgt de afvalinzameling in de gemeente X. Aan belanghebbende is met betrekking tot deze activiteiten een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Belanghebbende bestrijdt de aanslag en stelt dat over de door haar verrichte diensten heffing van omzetbelasting achterwege dient te blijven op grond van par. 10 Toelichting Gemeenten.

NTFR 2011/181 - Bevoegdheidsgebrek is in uitspraak op bezwaar hersteld

Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Het college van burgemeester en wethouders heeft aan belanghebbende leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning. Het college was niet bevoegd tot het heffen van leges. De bevoegdheid daartoe is toegekend aan de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte leges. Op dit bezwaar is uitspraak gedaan door de heffingsambtenaar. In de bezwaarprocedure heeft de heffingsambtenaar het legesbesluit inhoudelijk beoordeeld. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek hersteld, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2011/183 - Bewijsvermoeden onbehoorlijk bestuur bestuurder niet strijdig met communautaire rechtsbeginselen

ECLI:NL:HR:2011:BL0202, datum uitspraak 21-01-2011, publicatiedatum 21-01-2011
Aflevering 4, gepubliceerd op 27-01-2011 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is als bestuurder van een bv aansprakelijk gesteld voor een omzetbelastingschuld van die bv. De schuld heeft betrekking op de levering van een perceel grond aan een derde. In de akte van levering is een bedrag aan omzetbelasting vermeld. Hof Den Haag oordeelde dat belanghebbende niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de omzetbelasting inzake de levering, omdat die omzetbelasting verschuldigd is geworden op grond van art. 37 Wet OB 1968 waarop art. 36, lid 7, IW 1990 niet ziet. Hiertegen komt de staatssecretaris met succes in cassatie. Niet in geschil is namelijk dat de bv handelde als ondernemer en dat de vermelding van omzetbelasting in de akte (factuur) met voormelde handeling als ondernemer rechtstreeks verband hield. In dit geval is genoemde invorderingsbepaling van toepassing. In het incidentele cassatieberoep stelt belanghebbende dat het bewijsvermoeden van art. 36, lid 4, IW 1990 en de beperking van de mogelijkheid om dat vermoeden te weerleggen strijdig zijn met communautaire rechtsbeginselen. De Hoge Raad zet uiteen dat hij die visie niet deelt. Belanghebbende krijgt wel gelijk met zijn klacht dat het hof een essentiële stelling inzake het vertrouwensbeginsel onbehandeld heeft gelaten.