Aflevering 41

Gepubliceerd op 11 oktober 2012

NTFR 2012/2311 - Twaalf en een half jaar fiscale rechtsontwikkeling: afscheid van de twintigste eeuw

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 geschreven door prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen
Verzuchten wij niet allemaal wel eens dat het lijkt alsof ontwikkelingen op allerhande terreinen elkaar steeds sneller opvolgen? In elk geval is in de 12½ jaar van het bestaan van NTFR ook het fiscaalrechtelijke landschap stevig opgeschud. Elk jaar verschijnen tegenwoordig een pakket eindejaarswetgeving, een technische aanpassingswet, een pakketje voorjaarswetgeving en diverse tussentijdse wijzigingswetten. Daarmee staat meteen al vast dat het ondoenlijk en weinig zinvol zou zijn om die vele tientallen wetten uit de voorbije jaren hier de revue te laten passeren. Bovendien wordt aan de rechtsontwikkeling ook bijgedragen door nationale en internationale rechters.

NTFR 2012/2312 - Ongewenste dumping van rentelasten

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
Ik vraag om actie. (…) Mijn oproep aan de staatssecretaris is: dicht die gaten, zorg dat er nog een beetje belasting betaald wordt (…).Vendrik (Groen Links), spoeddebat over winstbelasting multinationals van 28 februari 2008 (Handelingen TK p. 57-4040, l.k.).

NTFR 2012/2313 - Over spontane inlichtingen en de doorkruising van het ne-bis-in-idembeginsel

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 geschreven door mr. drs. F.J.P.M. Haas
In de Wet van 22 december 2011 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2012)Stb. 2011, 640. is het boeterecht in de AWR uitgebreid met twee opvallende bepalingen: art. 10a AWR waarin een spontane informatieplicht is opgenomen die bij niet-nakoming kan worden beboet en art. 67q AWR op grond waarvan bij ‘nieuwe bezwaren’ een vergrijpboete kan worden opgelegd hoewel voor hetzelfde feit al eerder een verzuimboete is vastgesteld. In deze bijdrage worden enkele opmerkingen geplaatst bij die twee artikelen.

NTFR 2012/2314 - Woon-werkkilometers en de auto van de zaak, wat moet u er eigenlijk mee?

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 geschreven door mr. H.A. Elbert
In dit artikel neem ik u mee langs de lange weg die de woon-werkkilometers in de afgelopen jaren hebben afgelegd. Daarbij leg ik de nadruk op de combinatie met de bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak (voor ondernemers: de onttrekking, deze noem ik hierna gemakshalve – doch formeel niet juist – ook een bijtelling). Daarnaast besteed ik – in beperkte mate – aandacht aan de invloed van de woon-werkkilometers op de reiskostenvergoedingen. Gezien de maximale omvang van dit artikel heb ik een selectie gemaakt van onderwerpen die de complexiteit van de regeling onderstrepen.

NTFR 2012/2315 - Goed koopmansgebruik en de keuze van een waarderingsstelsel

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 geschreven door prof. dr. A.O. Lubbers
Toen ik in de zomervakantie werkte aan de tweede druk van mijn boek Goed koopmansgebruikA.O. Lubbers, Goed koopmansgebruik, Sdu Uitgevers, Den Haag 2012. verbaasde ik mij weer een aantal keren over het feit dat sommige kwesties, waarover naar mijn gevoel in de praktijk toch al vele keren moet zijn gesteggeld, in de jurisprudentie van de Hoge Raad bijna niet voorkomen of amper zijn uitgewerkt. De omstandigheid dat er niet over is geprocedeerd leidt dan al snel tot de conclusie dat de kwestie of in de praktijk kennelijk toch niet voorkomt, of in de ogen van de belastingplichtige en de fiscus ‘geen probleem is’ of niet belangrijk genoeg is om erover te procederen. Eén van die onderwerpen betreft de keuze van een waarderingsstelsel. De belastingplichtige dient in het kader van de jaarlijkse winstbepaling een bestendige gedragslijn te volgen.Art. 3.25 Wet IB 2001. Om die reden dient hij voor de waardering van zijn activa en passiva een waarderingsstelsel te kiezen. Er is relatief veel jurisprudentie over de vraag onder welke omstandigheden de belastingplichtige het gekozen waarderingsstelsel mag wijzigen en wat de gevolgen van die wijziging zijn. Echter, over de vraag of de belastingplichtige het ene activum of passivum anders mag waarderen dan het andere activum of passivum en hoe moet worden omgegaan met de bestendige gedragslijn indien sprake is van a-periodieke gebeurtenissen is relatief weinig jurisprudentie verschenen. In deze Opinie zal ik ten aanzien van deze vragen een standpunt innemen, hoewel ik mij realiseer dat de praktijk ook heel goed zonder mijn standpunten kan leven.

NTFR 2012/2316 - De/een rechter-plaatsvervanger onder vuur

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Op 13 juli 2012 gooide Rechtbank Breda een steen in de doorgaans rimpelloze fiscale vijver (NTFR 2012/1997). De rechtbank verklaarde een fiscaal privilege in strijd met art. 14 EVRM. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit twee fulltime raadsheren en een rechter-plaatsvervanger. De analyse en conclusie waartoe de rechtbank kwam, leek in hoge mate op hetgeen de rechter-plaatsvervanger – het gaat om Inge van Vijfeijken – een jaar eerder in een publicatie naar voren had gebracht, namelijk dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet 1956 in strijd komt met art. 14 EVRM.I.J.F.A. van Vijfeijken, ‘De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in het licht van het gelijkheidsbeginsel’, in: J.L.M. Gribnau (red.), Principieel belastingrecht Vriendenbundel Richard Happé, Wolf Legal Publishers, Nijmegen, 2011, p. 235. Wegens Van Vijfeijkens uitgesproken opvatting over het fiscaal privilege had zij zich moeten verschonen, zo valt te beluisteren in de commentaren die ik over de zaak heb gelezen. Zo schrijft L.E.C. Neve in het Financiële Dagblad van 22 augustus 2012: ‘Een rechter die zich uitdrukkelijk kritisch heeft uitgelaten over een onwenselijke bepaling in de wet, moet niet zelf in de zetel zitten waarin hij over een dergelijke rechtsvraag gaat beslissen. De dubbele pet past hier dus niet.’ Een persbericht van 27 augustus 2012 dat is te vinden op de website www.rechtspraak.nl vermeldt het volgende: ‘Raadvoorzitter Van den Emster wil zich niet uitspreken over de inhoud van deze specifieke zaak. Wel stelt hij in algemene zin vast dat het goed zou zijn terughoudend te zijn met de inzet van rechters- en raadsheren-plaatsvervanger.’ Lamens meent (impliciet) dat Van Vijfeijken zich had moeten verschonen (NTFR 2012/2124): ‘Een plaatsvervanger treedt niet op in zaken waarin een rechtsvraag speelt waarover hij publiekelijk, anders dan in een rechterlijke uitspraak, een zodanig standpunt heeft ingenomen dat hij niet geacht kan worden nog vrij te staan ten aanzien van de beantwoording van de rechtsvraag.’ Schols is – eveneens impliciet – dezelfde mening toegedaan als Lamens (NTFR 2012/2125): als uit het desbetreffende wetenschappelijk geschrift kan worden afgeleid hoe de plaatsvervanger de voorliggende rechtsvraag zal beantwoorden, is er een schijn van partijdigheid/vooringenomenheid (en behoort de plaatsvervanger zich te verschonen).

NTFR 2012/2317 - Deelakkoord begroting 2013

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
De kabinetsformatie tussen VVD en PvdA heeft geleid tot een Deelakkoord begroting 2013. De uitkomsten daarvan brengen deze partijen in bij de behandeling van onder meer het Belastingplan 2013. Op fiscaal terrein betreft het de volgende wijzigingen.

NTFR 2012/2319 - Partiële afrekening bij zetelverplaatsing met achterblijven van een vaste inrichting

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7134, datum uitspraak 02-02-2012, publicatiedatum 29-02-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende is naar Nederlands recht opgericht en bezat in 2000 een verhuurd bedrijfspand in Q en een beleggingsportefeuille met een stille reserve. In 2000 heeft zij haar zetel verplaatst naar Malta. In geschil is of belanghebbende op grond van art. 16 Wet IB 1964 bij de emigratie moet afrekenen over de stille reserve in de beleggingen. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1321) heeft geoordeeld dat art. 16 Wet IB 1964 ondanks de tekst ervan (‘ophouden’) naar doel en strekking (het treffen van de totale winst) ook in partiële afrekening voorziet bij emigratie met achterblijven van een vaste inrichting. In cassatie betoogt belanghebbende dat eindafrekening alleen mogelijk is bij volledig ‘ophouden’ in Nederland belastbare winst te genieten.

NTFR 2012/2320 - Verhoging van de huur met terugwerkende kracht kan niet ten laste van de winst worden gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX7434, datum uitspraak 06-09-2012, publicatiedatum 19-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende maakt samen met twee andere vennootschappen (A en B) deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. A bv verhuurt onroerend goed aan belanghebbende. A bv en belanghebbende zijn in het jaar 2002 overeengekomen de huurprijs over de periode januari 2000 tot en met mei 2002 te verhogen van € 6.100 tot € 12.000 per maand. Na 13 mei 2002 heeft belanghebbende een nabetaling van de huurverhoging gedaan en deze heeft zij ten laste van de winst gebracht. De inspecteur heeft de kosten wegens betaling van de huurverhoging over de periode januari 2000 tot en met mei 2002 niet geaccepteerd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat in 2000 en 2001 geen juridisch afdwingbare verplichting was voor belanghebbende om een hogere huur te betalen dan contractueel was bepaald. Zowel de rechtbank als het hof achten het niet onwaarschijnlijk dat die afspraak slechts tot stand heeft kunnen komen doordat tussen belanghebbende en A bv de bijzondere relatie is van vennootschap en aandeelhoudster. Indien, in zakelijke verhoudingen, huurder en verhuurder op enig moment gezamenlijk tot de conclusie komen dat een eerder afgesproken huurprijs te laag is, is het zeer wel denkbaar dat zij besluiten tot aanpassing van de huurprijs. Dat zij daarbij ook voor het verleden zouden terugkomen van de destijds overeengekomen huurprijs ligt echter niet voor de hand. Veeleer moet worden aangenomen dat een onafhankelijke derde alleen voor de toekomst bereid zou zijn geweest een hogere huur te betalen, zonder terug te komen op de in het verleden geldende afspraken. Er is dan ook geen plaats voor aftrek van een hogere huur dan € 6.100 per maand.

NTFR 2012/2322 - Inspecteur niet gebonden aan oordeel rechter in ontnemingsprocedure

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende heeft in de jaren 2004 tot en met 2006 illegale gokspelen georganiseerd. Hof Amsterdam heeft belanghebbende veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 75.000 aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2004 en 2005 uitgegaan van een inkomen voor de illegale activiteiten van circa € 80.000 per jaar en voor het jaar 2006 van € 90.000. Tevens is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met het saldo van een Duitse bankrekening. In geschil is of de aanslagen naar een juist bedrag zijn opgelegd.

NTFR 2012/2323 - Parttime zzp'ers krijgen moeizaam een VAR-wuo

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Op Kamervragen heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken geantwoord dat deeltijdondernemers (met een onderneming naast bijvoorbeeld een voltijd dienstbetrekking) lastiger kunnen voldoen aan de vereisten voor winst uit een onderneming. Ze krijgen daarom minder snel een VAR-wuo. Er komt geen ander fiscaal ondernemersbegrip. Met de aangekondigde webmodule wordt de kwalificatie transparanter en kunnen (deeltijd)ondernemers zelf zien waarom hun werkzaamheden wel of niet als fiscaal ondernemerschap worden gekwalificeerd. Eventuele onduidelijkheid bij opdrachtgevers over de juridische gevolgen van het geven van een opdracht aan een deeltijdzelfstandige kan hiermee worden weggenomen.

NTFR 2012/2324 - Afrekening met familie van doorgeschoven melkquotum niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2012:BX9171, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende heeft na het overlijden van zijn vader de agrarische onderneming die hij in maatschapsverband dreef met zijn vader, voortgezet als eenmanszaak. Daarbij is het melkquotum geruisloos doorgeschoven, met toepassing van de resolutie van 14 december 1987, nr. DB87/7575 (BNB 1991/130). Bij verkoop binnen tien jaar zou belanghebbende alsnog moeten afrekenen met de overige rechtverkrijgenden, in casu drie zussen. In het jaar 2000 komt het tot een afrekening met de zussen van belanghebbende; in totaal betaalt belanghebbende f 991.665 en wenst dit bedrag van zijn winst af te trekken. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de boekwaarde van het melkquotum ten tijde van de maatschap nihil was en dat deze boekwaarde is doorgeschoven naar belanghebbende. Bij verkoop dient, volgens de inspecteur, afgerekend te worden en hij verwijst daarbij naar HR 9 april 2004, nr. 39.152, NTFR 2004/543, LJN: AO7332. Hof Den Bosch (NTFR 2012/783) heeft de inspecteur in het gelijk geteld, met onder meer als overweging dat een heffingsvacuüm zou ontstaan als een deel van het doorgeschoven melkquotum als fiscale aftrekpost in aanmerking genomen zou mogen worden.

NTFR 2012/2325 - Eis van verstrekking plaatsbewijzen voor toepassing reisaftrek is niet onverbindend

ECLI:NL:HR:2012:BX9205, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende heeft de reisaftrek geclaimd. Belanghebbende beschikt wel over een reisverklaring maar niet meer over de in art. 16, lid 3, Uitv.reg IB 2001 bedoelde plaatsbewijzen. Daarom heeft de inspecteur de aftrek geweigerd. Belanghebbende stelt dat genoemd art. 16 lid 3 onverbindend is, omdat het voorschrift inzake de plaatsbewijzen geen grondslag vindt in art. 3.87, lid 11, Wet IB 2001. Deze stelling is volgens de Hoge Raad onjuist. Met de eis dat naast de reisverklaring door middel van plaatsbewijzen inzichtelijk wordt gemaakt welk traject is afgelegd, worden namelijk in wezen dezelfde gegevens verlangd als in een openbaarvervoerverklaring worden verstrekt. Dat de plaatsbewijzen niet op naam zijn gesteld, doet daaraan niet af. De plaatsbewijzen vormen immers slechts in combinatie met de reisverklaring een alternatief voor de openbaarvervoerverklaring en de reisverklaring is op naam gesteld.

NTFR 2012/2326 - 'Nieuwe koers' civiele kamer HR inzake regresvordering raakt fiscale borg niet: voorziening mag worden gevormd

ECLI:NL:HR:2012:BX7157, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft zich borg gesteld voor door de bank aan haar vennootschap verstrekte geldleningen. Op 17 april 2007 is de vennootschap failliet verklaard. Belanghebbende is als borg door de bank aangesproken voor € 100.000. Belanghebbende heeft niets voldaan. In verband met de borgstelling heeft belanghebbende in haar aangifte IB 2007 een negatief ROW verantwoord van € 25.000. Hof Den Bosch (NTFR 2011/1651) heeft dat toegestaan. Daarbij is het hof – onder verwijzing naar civiele jurisprudentie van de Hoge Raad – ervan uitgegaan dat de regresvordering uit borgtocht civielrechtelijk ontstaat op het moment waarop de borgtocht wordt overeengekomen. Dat laatste is volgens de Hoge Raad, gelet op het arrest van zijn civiele Kamer van 6 april 2012, nr. 10/01949, LJN BU3784, niet juist. De regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar ontstaat pas op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Toch houdt de beslissing van het hof stand. Onder verwijzing naar HR 9 maart 2012, nr. 10/03641, LJN BR6345, NTFR 2012/684, zet de Hoge Raad uiteen dat belanghebbende in 2007 een voorziening mag vormen (tot het bedrag van € 25.000).

NTFR 2012/2327 - Ervaren Duitse pijpfitter bezit geen specifieke deskundigheid in de zin van 30%-regeling

ECLI:NL:HR:2012:BW4758, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Bij belanghebbende – wier ondernemingsactiviteiten bestaan uit het aanleggen van pijpleidingen – is A, een Duitser uit Duitsland, als eerste (ervaren) pijpfitter in dienst getreden. A heeft in verband met zijn werk voor belanghebbende een huis in Nederland gehuurd. A heeft in Duitsland een (lbo-)opleiding tot ‘Instandhaltungsmechaniker’ gevolgd, aangevuld met enkele specifieke certificaten. Een vergelijkbare opleiding bestaat in Nederland niet. Ervaren pijpfitters zijn schaars in Nederland. Hof Den Haag (22 juni 2011, nr. 10/00235, NTFR 2011/1894) heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht toepassing van de 30%-regeling heeft geweigerd. Volgens het hof kan van een ervaren pijpfitter niet worden gezegd dat hij specifieke deskundigheid bezit in de zin van de 30%-regeling. De Hoge Raad is het daarmee eens. Anders dan belanghebbende betoogt, dwingt het enkele ontbreken van een gestructureerde opleiding tot pijpfitter in Nederland niet tot de conclusie dat ervaren pijpfitters een specifieke deskundigheid bezitten.

NTFR 2012/2328 - Werknemerslening aan failliete werkgever vormt negatief loon

ECLI:NL:GHARN:2012:BX6723, datum uitspraak 28-08-2012, publicatiedatum 07-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. D. Westerman
De werkgever van belanghebbende had een betalingsachterstand bij de fiscus. Belanghebbende heeft dit bedrag tegen een rente van 12,5% en later 7,7% van een bank geleend en aan de werkgever doorgeleend. De werkgever is in 2007 failliet verklaard. Uit hoofde van de geldlening had belanghebbende een vordering van € 32.200 (inclusief € 1.200 rente) op de werkgever. Uit de boedel is geen uitkering te verwachten. Belanghebbende wil het bedrag van € 32.200 als negatief loon in aanmerking nemen. Met betrekking tot de hoofdsom staat het hof dit toe. Er is namelijk sprake van een onzakelijke werknemerslening die – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – geen niet-aftrekbare beroepskosten vormt, maar negatief loon. Belanghebbende is namelijk in verband met de dienstbetrekking verarmd. Het verlies dient als negatief loon in aanmerking te worden genomen op het tijdstip waarop de omvang van het verlies zo goed als zeker vaststaat. Dat is in dit geval in 2007. Het niet genieten van de rente-inkomsten vormt volgens het hof geen negatief loon.

NTFR 2012/2329 - Conflict met voormalige directeur doet aan loonheffingschuld van stichting niet af

ECLI:NL:GHARN:2012:BX4965, datum uitspraak 03-07-2012, publicatiedatum 20-08-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende, een stichting, exploiteert een centrum voor dagverzorging voor ouderen. A, medeoprichter van belanghebbende, is als directeur in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende. De zoon en schoondochter van A zijn ook bij belanghebbende in loondienst. Tussen A en het bestuur van belanghebbende zijn aanzienlijke meningsverschillen ontstaan. De arbeidsovereenkomst van A is per 1 augustus 2009 door de kantonrechter ontbonden. A heeft voor de onderhavige tijdvakken de aangiften loonheffing verzorgd. Er is geen loonbelasting en premie betaald. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd, die door belanghebbende worden bestreden. Het hof is van oordeel dat loon is betaald waarover loonheffing is verschuldigd. De perikelen tussen belanghebbende en A doen daaraan niet af, aldus het hof.

NTFR 2012/2332 - Kantoorpand of woonhuis? Bij einde tbs uitgaan van de hoogste waarde

ECLI:NL:HR:2012:BX9190, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben tezamen alle aandelen van A bv en zijn tevens eigenaar van een pand. Dit pand werd verhuurd aan A bv. A bv gebruikte het pand voor haar bedrijfsuitoefening. Medio 2000 heeft zij besloten een ander bedrijfspand te zoeken. De verkoop van het pand vlotte niet en belanghebbende en zijn echtgenote hebben eind 2003 besloten zelf in het pand te gaan wonen. Op 1 april 2004 is met de verbouwing van het pand gestart en per deze datum is ook het feitelijk gebruik door A bv beëindigd. In geschil is de waarde van het pand bij het einde van de terbeschikkingsstellingsregeling op 1 april 2004. Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte uitgaat van de kwalificatie kantoorpand. Hof Leeuwarden (NTFR 2012/788) is van oordeel dat de inspecteur de door hem gestelde waarde met behulp van het in zijn opdracht opgestelde taxatierapport voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof heeft onderschreven dat uitgegaan dient te worden van een kantoorpand nu de waarde hiervan hoger is dan de waarde van het pand als woning en het pand per genoemde datum nog als kantoorpand kon worden aangewend.

NTFR 2012/2333 - Premie lijfrente aftrekbaar als gedeelte van onderneming is overgedragen

ECLI:NL:HR:2012:BX7159, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft tezamen met zijn echtgenote in maatschapverband tot 31 december 1999 een agrarische onderneming uitgeoefend. Het melkquotum is in 1998 verkocht. Daardoor is het melkveebedrijf stilgelegd. Voor de behaalde boekwinst is een vervangingsreserve gevormd. In oktober 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een bv opgericht. De bv is met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 toegetreden tot de maatschap. Daarbij is de vervangingsreserve gedeeltelijk vrijgevallen en tot de stakingswinst gerekend. In december 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een overeenkomst van lijfrente met de bv gesloten en de premie op grond van art. 45, lid 7, Wet IB 1964 in mindering gebracht op de stakingswinst. Hof Den Bosch (NTFR 2011/1539) heeft geoordeeld dat belanghebbende in 1998 het melkvee heeft verkocht, dat bij het toetreden van de bv als maat het vervangingsvoornemen voor het melkquotum niet meer bestond, dat belanghebbende met betrekking tot het melkveebedrijf dus niet een gedeelte van de onderneming heeft overgedragen en dat daarom de door belanghebbende betaalde premies niet kunnen worden aangemerkt als persoonlijke verplichting in de zin van art. 45, lid 7, letter a, onder 2, Wet IB 1964. Op basis van de gedingstukken acht de Hoge Raad evenwel onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het melkvee in 1998 is verkocht. Bovendien heeft belanghebbende in hoger beroep verklaard dat het melkveebedrijf pas in 2001 definitief is beëindigd. De hofuitspraak is derhalve onbegrijpelijk en wordt vernietigd.

NTFR 2012/2334 - Beperking verzekeringsplicht volksverzekeringen tot ingezetenen is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2012:BX9203, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Aan belanghebbende is een pensioen ingevolge de AOW toegekend. Zijn aanvraag is niet volledig gehonoreerd. De Centrale Raad van Beroep heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie. De Hoge Raad wijst erop dat hij in dit verband slechts een beperkt toetsingsrecht heeft. Over de toegepaste korting op de brutotoeslag kan in cassatie niet worden geklaagd. De stelling van belanghebbende dat sprake is van discriminatie doordat de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen in beginsel beperkt is tot ingezetenen, is onjuist. Voor deze beperking bestaat namelijk een toereikende objectieve rechtvaardiging (vgl. HR 10 juli 2009, nr. 08/00891, NTFR 2009/1537).

NTFR 2012/2335 - Heffings- en invorderingsrente vormen geen aftrekbare kosten

ECLI:NL:HR:2012:BX8551, datum uitspraak 28-09-2012, publicatiedatum 28-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende heeft in 1998 heffings- en invorderingsrente voldaan over belastingaanslagen die betrekking hebben op de jaren 1990 t/m 1996. Die rente heeft hij in zijn IB-aangifte 1998 bij de bepaling van zijn inkomsten uit vermogen als aftrekbare kosten in aanmerking genomen. De inspecteur heeft deze aftrek niet toegestaan. Hof Arnhem (19 juli 2011, nr. 10/00152, NTFR 2011/1849) oordeelde dat de invorderingsrente wel, maar de heffingsrente niet tot de aftrekbare kosten behoren. Die uitspraak houdt in cassatie echter geen stand. De betaalde heffings- en invorderingsrente hebben namelijk beide betrekking op een belastingschuld en vloeien niet voort uit een verplichting die is aangegaan om genoten rente-inkomsten te verwerven of te behouden.

NTFR 2012/2336 - Huur- en zorgtoeslag behoren tot eigen inkomsten van ondersteunde dochter: geen aftrek voor uitgaven van levensonderhoud

ECLI:NL:HR:2012:BX9164, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende heeft een dochter uit een vorig huwelijk. Zij is in 1981 geboren. De dochter is in 2006 een opleiding gestart. De dochter heeft eigen inkomsten. Belanghebbende heeft zijn dochter ondersteund in haar levensonderhoud. In verband hiermee claimt hij voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2006 aftrek voor uitgaven wegens levensonderhoud. Voor het tweede kwartaal strandt die aftrek volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/111) op het feit dat de netto-inkomsten van de dochter in dat kwartaal hoger waren dan de kosten van levensonderhoud. Voor het derde kwartaal geldt volgens het hof dat de door de dochter ontvangen huur- en zorgtoeslag in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van de eigen inkomsten van de dochter. Weliswaar zijn de levensonderhouduitgaven hoger dan de inkomsten van de dochter, maar er wordt niet boven de wettelijk drempel van € 386 uitgekomen, zodat aftrek niet mogelijk is. Voor het vierde kwartaal is de inspecteur akkoord gegaan met de geclaimde aftrek. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2012/2337 - Navordering bij autosloperij met valse inkoopfacturen is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BX4962, datum uitspraak 03-07-2012, publicatiedatum 20-08-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende exploiteert een autosloperij. Zij is strafrechtelijk veroordeeld. Volgens de strafrechter heeft belanghebbende gebruik gemaakt van valse inkoopfacturen (tot aanzienlijke bedragen) waardoor omzet is verzwegen. In verband hiermee zijn de onderhavige navorderingsaanslagen VPB opgelegd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, nu sprake is van valse inkoopfacturen, de administratieplicht heeft geschonden en de vereiste aangifte niet heeft gedaan. In de omgekeerde en verzwaarde bewijslast slaagt belanghebbende niet. Wat de redelijke schatting betreft, waarbij partijen van mening verschillen over de te hanteren inkoopprijs van een auto, de opbrengst van de verkochte onderdelen per auto en het gemiddelde gewicht van een afgevoerd wrak, sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank die de schatting van de inspecteur enigszins – neerwaarts – heeft gecorrigeerd.

NTFR 2012/2338 - Ambtelijk verzuim door geen onderzoek te verrichten terwijl winstpercentages in aangifte sterk afwijken van bekende normen

ECLI:NL:PHR:2012:BX7184, datum uitspraak 25-07-2012, publicatiedatum 31-05-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
A-G IJzerman heeft conclusie genomen in de zaken met nummers 11/03452 en 11/03456 naar aanleiding van de beroepen in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak Hof Arnhem 15 juni 2011, nr. 10/00315 t/m 10/00318, NTFR 2011/1763.

NTFR 2012/2339 - KB-Lux-zaken verwezen naar feitenrechter voor beoordeling boeten

ECLI:NL:HR:2012:BX7155, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
In het kader van het Rekeningenproject (KB-Lux) zijn een reeks navorderingsaanslagen met boeten aan belanghebbende opgelegd. Tegen de hofuitspraak heeft zowel belanghebbende als de staatssecretaris cassatieberoep aangetekend. Vervolgens heeft de staatssecretaris dat cassatieberoep ingetrokken. Daarna heeft belanghebbende een verweerschrift ingediend. Inhoudelijk doet de Hoge Raad de zaak af conform de algemene regels van HR 15 april 2011, nr. 09/03075, NTFR 2011/945. Voor de boeten betekent dit dat de zaak wordt verwezen. Het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding ter zake van het door de staatssecretaris ingetrokken cassatieberoep, wijst de Hoge Raad af, omdat belanghebbende vóór de intrekking geen proceshandelingen heeft verricht.

NTFR 2012/2340 - Hof kan rechtbank niet opdragen haar uitspraak te rectificeren

ECLI:NL:HR:2012:BX8547, datum uitspraak 28-09-2012, publicatiedatum 28-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. R. den Ouden
De rechtbank heeft een naheffingsaanslag verminderd tot € 31.039. Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft zich in de hofprocedure op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Hof Den Bosch (4 maart 2011, nr. 09/00471, NTFR 2011/1109) heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar geoordeeld dat de rechtbank in haar uitspraak een kennelijke misslag heeft begaan, en om die reden de rechtbank opgedragen een hersteluitspraak te doen waarin de naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 35.791. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het hof heeft niet de bevoegdheid de rechtbank op te dragen een hersteluitspraak te doen. Het hof had in dit geval moeten volstaan met een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hof kon niet, zonder buiten de rechtsstrijd te treden, zelf de misslag herstellen, nu de inspecteur zich op het standpunt had gesteld dat de rechtbankuitspraak moet worden bevestigd.

NTFR 2012/2341 - Kansspelbelasting is in strijd met 'fair balance'-beginsel I

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende stelt haar speelautomaten tegen vergoeding ter beschikking aan uitbaters. Hiervoor ontvangt belanghebbende doorgaans een percentage van het bruto spelresultaat dat met de kansspelautomaat wordt gegenereerd. Meestal is dit 50%. Op het brutoresultaat wordt eerst de kansspelbelasting ingehouden, waarna het restant wordt verdeeld tussen belanghebbende en de uitbater. Belanghebbende stelt dat de heffing van kansspelbelasting van exploitanten van speelautomaten in strijd is met het grondrecht op ongestoord genot van eigendom (art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM)). Het hof is van oordeel dat de voor speelautomaten ingevoerde kansspelbelasting in beginsel een rechtsgeldige inbreuk vormt op het eigendomsrecht. Het hof is voorts van oordeel dat de wetgever ten tijde van de invoering van de kansspelbelastingheffing voor exploitanten van kansspelautomaten niet de vereiste ‘fair balance’ heeft betracht tussen het algemeen belang en de bescherming van de met deze wetgeving gemoeide individuele belangen. De wetgever heeft bewust het risico aanvaard dat een substantieel deel van de betrokken exploitanten in een structurele verliespositie zouden komen te verkeren. Dit levert een dermate ernstige inbreuk op het eigendomsrecht op dat niet kon worden volstaan met het enkel vermelden van een aantal mogelijkheden tot potentiële compensatie van het economische effect. Het niet in acht nemen van de vereiste ‘fair balance’ heeft niet tot gevolg dat de Wet op de Kansspelbelasting onverbindend moet worden verklaard of dat geen kansspelbelasting kan worden geheven. Gelet op de aard van de schending – niet voldoende compensatie – moet nader onderzocht worden of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Het hof zal het onderzoek heropenen voor nader onderzoek naar het recht op schadevergoeding.

NTFR 2012/2344 - Geen ambtelijk verzuim bij navordering over inkomsten uit onroerende zaken

ECLI:NL:HR:2012:BX9162, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende heeft in de jaren 2003 t/m 2007 inkomsten uit onroerende zaken genoten. Voor 2003 heeft hij deze inkomsten verantwoord als winst uit onderneming. Voor 2004 t/m 2007 heeft hij de (negatieve) inkomsten verantwoord als tbs-resultaat. Bij het vaststellen van de aanslagen zijn de aangiften gevolgd. Nadien heeft de nieuwe belastingadviseur van belanghebbende een herziene aangifte IB 2007 gedaan, omdat volgens hem sprake is van box 3-vermogen. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur nagevorderd over de jaren 2004 t/m 2007. De navorderingsaanslagen 2004 t/m 2006 worden door belanghebbende bestreden met (onder meer) de stelling dat sprake is van een ambtelijk verzuim aan de zijde van de inspecteur. Hof Arnhem (NTFR 2012/163) is het echter niet eens met die stelling. De aangiften maakten namelijk een verzorgde indruk en een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de duiding van de (negatieve) inkomsten uit onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden juist was.

NTFR 2012/2345 - Naheffing bij boekhouder met gebrekkige administratie is terecht

ECLI:NL:HR:2012:BX9180, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende drijft een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het boekhouden en verzorgen van fiscale aangiften. Na een ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende de administratieplicht heeft geschonden. De omzet van belanghebbende is door de inspecteur theoretisch berekend. Dit heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, echter zonder succes. Anders dan belanghebbende stelt, is volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/695) niet aannemelijk dat de controlemedewerker tijdens het boekenonderzoek het vertrouwen heeft gewekt dat niet zou worden nageheven. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de tekortkomingen in de administratie de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigen. Belanghebbende is er niet in geslaagd aan die bewijslast te voldoen. De schatting van de inspecteur – na vermindering door de rechtbank – acht het hof niet onredelijk.

NTFR 2012/2346 - Navordering bij exploitant coffeeshop met ondeugdelijke administratie is terecht

ECLI:NL:HR:2012:BX9201, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende exploiteert in firmaverband een coffeeshop. De activiteiten bestaan hoofdzakelijk uit de verkoop van softdrugs. Na een controle heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de administratie van belanghebbende ondeugdelijk is. De inspecteur heeft een theoretische berekening van de omzet gemaakt. Op basis daarvan zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd. Rechtbank Arnhem heeft de aanslagen in stand gelaten. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/1227) heeft belanghebbende de administratieplicht geschonden. Weliswaar behoeft belanghebbende – gelet op de aard van de branche – niet te beschikken over inkoopfacturen, maar wel over een deugdelijke inkoop-, kas- en voorraadadministratie. Deze ontbreken echter. Daarom moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende is er volgens het hof niet in geslaagd hieraan te voldoen. De schatting van de inspecteur is volgens het hof redelijk. De inspecteur mocht de omzet bepalen op basis van (onder meer) de ingekochte hoeveelheid gripzakjes.

NTFR 2012/2348 - Uitsluiting aftrek stallingswinst van in te halen buitenlandse vi-verliezen kan door de beugel

ECLI:NL:HR:2013:BX7917, datum uitspraak 25-01-2013, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende heeft een vaste inrichting in het Verenigd Koninkrijk. In 2004 zijn haar aandelen overgegaan in andere handen. Voor 2004 heeft zij een belastbaar bedrag ad nihil aangegeven en een (wereld)verlies ad 165 5.354.524, bestaande uit het saldo van een positief Nederlands resultaat ad 1652.179.608 en een negatief Brits resultaat ad 1657.534.132. De inspecteur heeft art. 46 BVDB 2001 toegepast en daarom het in te halen buitenlandse verlies 2004 vastgesteld op 1657.534.132 zonder daarvan de stallingswinst 2003 ad 1651.802.611 af te trekken, nu deze van vóór de aandeelhouderswisseling stamt.

NTFR 2012/2349 - Hof komt niet toe aan toetsing forfaitaire rendementsregeling aan art. 56 EG-Verdrag

ECLI:NL:HR:2012:BX9108, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende is enig aandeelhouder van een op de Nederlandse Antillen (Curaçao) gevestigde vennootschap. De bezittingen van deze vennootschap bestaan voor meer dan 50% uit beleggingen. De inspecteur heeft ter zake van de aandelen van deze vennootschap een forfaitair voordeel als bedoeld in art. 4.13, lid 1, Wet IB 2001 als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. In geschil is of deze bijtelling een door art. 56 EG-Verdrag verboden belemmering vormt. Hof Den Haag (NTFR 2011/1491) is van oordeel dat het aandelenbezit van belanghebbende hem de mogelijkheid biedt een beslissende invloed op de besluiten van de vennootschap uit te oefenen en de activiteiten van de vennootschap te bepalen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie overheerst onder deze omstandigheden het vestigingsaspect en wordt het kapitaalverkeersaspect verdrongen. De onderhavige forfaitaire rendementsregeling wordt derhalve beheerst door art. 43 EG-Verdrag en toetsing van die regeling aan art. 56 EG-Verdrag komt niet aan de orde. Nu het vestigingsverkeer niet is vrijgemaakt in de verhouding tot derde landen staat voor belanghebbende geen toegang open tot de verkeersvrijheden van het EG-Verdrag.

NTFR 2012/2350 - Beslissing omtrent btw-behandeling servicekosten bij vrijgestelde verhuur van onroerend goed overgelaten aan de verwijzende rechter

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
FFW huurt kantoren in Londen (VK) tegen betaling van drie soorten vergoedingen, te weten voor de ingebruikname van de ruimten, voor het verzekeren van het pand en voor door de verhuurder te verrichten diensten (watervoorziening, verwarming, reparatie, schoonmaak en beveiliging). In de huurovereenkomst is bepaald dat in het geval dat de huurder de drie soorten vergoedingen niet betaalt, de verhuurder de overeenkomst kan beëindigen. De verhuur is vrijgesteld. De verhuurder heeft over de voor FFW verrichte diensten geen btw in rekening gebracht omdat hij meende dat ook deze diensten waren vrijgesteld. FFW meent dat deze door de verhuurder verrichte diensten aan btw onderworpen handelingen zijn. FFW heeft de Engelse fiscus dus terugbetaling verzocht van btw die over deze diensten zou zijn betaald. Op vragen van de verwijzende rechter in het na afwijzing van dit verzoek ontstane geschil verklaart het Hof van Justitie voor recht dat de Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een verhuur van onroerende goederen en de aan deze verhuur verbonden diensten als hier aan de orde, uit het oogpunt van de btw één dienst kunnen vormen. Dienaangaande vormt de mogelijkheid voor de verhuurder in de huurovereenkomst deze te beëindigen ingeval de huurder de huurlasten niet betaalt, een aanwijzing dat sprake is van één dienst, hoewel deze mogelijkheid niet noodzakelijk van doorslaggevend belang is voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke dienst. Daarentegen kan op basis van het feit dat een derde in beginsel diensten als die in het hoofdgeding kan verrichten, niet worden geconcludeerd dat deze diensten in de omstandigheden van het hoofdgeding niet één dienst kunnen vormen. Het staat aan de verwijzende rechter om te bepalen of de betrokken handelingen, tegen de achtergrond van de door het Hof van Justitie in het onderhavige arrest verstrekte uitleggingsgegevens en gelet op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, dermate onderling verbonden zijn dat zij als één dienst van verhuur van onroerende goederen moeten worden beschouwd.

NTFR 2012/2351 - Aannemer heeft recht op teruggaaf omzetbelasting in verband met onbetaald gebleven bouwtermijnen

ECLI:NL:HR:2012:BV8952, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende exploiteert een aannemingsbedrijf. Zij sluit op 10 april 2003 een aanneemovereenkomst met A voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw op een terrein dat A van de gemeente in erfpacht zou verkrijgen. Met betrekking tot het bouwterrein had A met de gemeente op 19 maart 2003 een overeenkomst gesloten tot vestiging van een recht van erfpacht. Deze overeenkomst voorzag erin dat A, vooruitlopend op het verlenen en aanvaarden van de erfpacht, het bouwterrein in gebruik mocht nemen. De vestiging van de erfpacht heeft uiteindelijk – wegens financiële problemen van A – niet plaatsgevonden. Belanghebbende heeft wel een aanvang gemaakt met de bouw en heeft A verschillende bouwtermijnen gefactureerd. Omdat A de gefactureerde bouwtermijnen niet betaalde, heeft belanghebbende de bouw stopgezet. A is op 9 augustus 2005 failliet verklaard. Nadien heeft belanghebbende van de gemeente het perceel met daarop het in aanbouw zijnde gebouw in erfpacht verkregen voor een bedrag dat niet veel hoger was dan de canon waarvoor A het onbebouwde perceel in erfpacht zou hebben verkregen van de gemeente. Belanghebbende heeft het erfpachtrecht op het perceel later voor een aanzienlijk hoger bedrag aan een derde overgedragen. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting op grond van art. 29, lid 1, Wet OB 1968, in verband met de onbetaald gebleven bouwtermijnen. Hof Den Haag heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. De staatssecretaris stelt zich in cassatie op het standpunt dat belanghebbende de vergoeding voor de bouwtermijnen wel heeft ontvangen omdat de waarde van de opstallen niet begrepen is in de door de gemeente aan belanghebbende berekende canon. Belanghebbende zou de opstallen ‘om niet’ hebben verkregen en zo haar retentierecht te gelde hebben gemaakt. De Hoge Raad verwerpt dit betoog. Voor de toepassing van art. 29, lid 1, Wet OB 1968 heeft te gelden dat hetgeen de ondernemer van de afnemer of van een derde ontvangt, alleen kan worden aangemerkt als vergoeding, indien deze dient ter delging van de schuld van de afnemer. In casu heeft het door de gemeente aan belanghebbende doen toekomen van de opstallen niet gediend ter delging van de schuld van A aan belanghebbende. Belanghebbende heeft derhalve recht op teruggaaf van omzetbelasting. Wel wordt de zaak verwezen voor de beoordeling van de vraag of een hogere dan forfaitaire proceskostenvergoeding moet worden toegekend.

NTFR 2012/2352 - Nederlandse heffingsmaatstaf voor privégebruik onroerende zaak in jaar van ingebruikneming strookt met Btw-richtlijn

ECLI:NL:PHR:2012:BX7168, datum uitspraak 17-07-2012, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van E.H. van den Elsen
Aan belanghebbende, een ondernemer, is in juni 2008 een bouwkavel geleverd waarop hij een woning heeft laten bouwen. Het pand was bestemd voor zowel zakelijk als privégebruik. Belanghebbende heeft het pand volledig als ondernemingsvermogen geëtiketteerd. Op 3 augustus 2009 is het pand in gebruik genomen. Het pand wordt voor 17,5% door belanghebbende zakelijk gebruikt en voor 82,5% privé (bewoning). Het privégebruik vormt een belastbare dienst, waarvoor de maatstaf van heffing is gesteld op 10% van – kort gezegd – de ter zake van de vervaardiging belopen kosten. In 2009 is belanghebbende uitgegaan van een tijdsevenredige berekening; de inspecteur niet.

NTFR 2012/2355 - Op veiling gekochte oude maar niet-gebruikte auto is 'nieuw': catalogusprijs geldt als heffingsmaatstaf

ECLI:NL:HR:2012:BX7199, datum uitspraak 14-09-2012, publicatiedatum 14-09-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft in 2009 op een veiling een auto met 174 km op ‘de teller’ gekocht voor € 8.600. De auto was ongeveer vier en een half jaar oud en niet geregistreerd in het kentekenregister. Bij de registratie door belanghebbende is als heffingsmaatstaf gehanteerd € 16.769, zijnde de in 2005 voor dit type en model bekendgemaakte nettocatalogusprijs. Belanghebbende meent echter dat de veilingprijs moet worden gehanteerd. Hof Leeuwarden (3 januari 2012, nr. 11/00032, NTFR 2012/448) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Ook de Hoge Raad geeft belanghebbende nul op het rekest. De Wet BPM maakt onderscheid tussen nieuwe en gebruikte auto’s. Onder een nieuwe auto moet worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest Dat is hier aan de orde. Dan moet als heffingsgrondslag de catalogusprijs worden gehanteerd. Daaronder wordt verstaan de door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs die naar zijn inzicht bij de verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Het gaat daarbij om de op de dag van de registratie voor het desbetreffende type en model personenauto laatstelijk door de fabrikant of importeur kenbaar gemaakte catalogusprijs. Het hof heeft daarom terecht de veilingprijs als heffingsmaatstaf voor de auto verworpen. Dat het model van de auto verouderd was, doet daaraan niet af.

NTFR 2012/2356 - Niet tijdige melding betalingsonmacht voor enig tijdvak, is wel tijdig voor latere tijdvakken

Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Belanghebbende is enig bestuurder van een bv. De bv heeft voor verschillende maanden in 2006 de aangegeven loon- en omzetbelasting niet of niet volledig betaald. Ter zake daarvan zijn naheffingsaanslagen opgelegd. In geschil is of belanghebbende als bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen. In het bijzonder is de vraag of de bv de ontvanger telkens tijdig heeft medegedeeld niet tot betaling in staat te zijn. De bv heeft dit slechts gemeld voor de loonbelasting over het tijdvak mei 2006. Deze melding is gedaan op 20 juli 2006. De Hoge Raad oordeelt dat deze melding weliswaar te laat is voor het tijdvak mei 2006, maar gelet op het arrest van 16 maart 2007, NTFR 2007/539, wel geldt voor latere tijdvakken. Bovendien geldt deze melding niet alleen voor de loonbelasting, maar ook voor andere belastingen die over latere tijdvakken verschuldigd zijn. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat het bewijsvermoeden van onbehoorlijk bestuur (art. 36, lid 4, IW 1990) niet in strijd is met art. 1, Eerste Protocol (bij het EVRM).

NTFR 2012/2357 - Belanghebbende maakt cultuurgrondvrijstelling niet waar

ECLI:NL:HR:2012:BX9176, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 41, gepubliceerd op 11-10-2012
Belanghebbende betwist de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning en de daarbij behorende extra grond. Het totale perceel bedraagt 7.900 m². Hof Den Bosch (NTFR 2012/955) heeft geen reden gevonden te twijfelen aan de door de gemeente in het taxatierapport vastgelegde inhoudsmaten en oppervlakte. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op de vrijstelling voor cultuurgrond omdat op de extra grond maïs zou zijn verbouwd. Belanghebbende heeft hiervan de bewijslast en heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het betreffende perceel maïs is verbouwd. Zowel voor wat betreft het pand als voor de extra grond heeft het hof de door de gemeente bepleite waarde gevolgd.