Aflevering 14

Gepubliceerd op 4 april 2013

NTFR 2013/684 - Wie is de inspecteur?

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 geschreven door mr. drs. A.J. van den Bos
Recent is de vraag ‘Wie is de inspecteur’ weer eens meer in de belangstelling gekomen. Aanleiding daarvoor zijn een berichtje in een landelijk dagblad en enige jurisprudentie van rechtbanken en een gerechtshof die aan de orde komen in de conclusie van A-G IJzerman van 20 februari 2013, nr. CPG 12/02697. De vraag ‘Wie is de inspecteur’ heeft overigens niet steeds dezelfde inhoud. In het eerste geval is eigenlijk de vraag of er überhaupt wel een bevoegde inspecteur is. In het laatstgenoemde geval gaat het om de vraag of van de aanwezige inspecteurs de juiste inspecteur is opgetreden. Van de eerste vraag zou kunnen worden gezegd dat zij ziet op de term ‘absolute competentie’, bij de tweede vraag kan men zeggen dat het gaat om de term ‘relatieve competentie’. Krantenbericht en jurisprudentie maken duidelijk dat het antwoord op de vraag ‘Wie is de inspecteur’ nog niet eenduidig was. Dat zou enige verbazing kunnen wekken. Zo nieuw is het fenomeen ‘inspecteur’ nu ook weer niet. Ik beperk me hier tot de kwestie van het krantenberichtje.

NTFR 2013/686 - Wetgeving inkomensafhankelijke huurverhoging in werking getreden

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
De Eerste Kamer heeft op 12 maart jl. de wetsvoorstellen ‘Huurverhoging op grond van inkomen’ (Kamerstukken 33 129) en ‘Huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens’ (Kamerstukken 33 330) aangenomen. De wetten zijn op 15 maart 2013 in het Staatsblad geplaatst (nr. 89 en 90). De wetten zijn met ingang van 16 maart 2013 in werking getreden bij Koninklijk Besluit (Stb. 2013, 91). Verhuurders kunnen de huur van hun zogenoemde scheefhuurders hierdoor extra verhogen. Daartoe bevatten beide wetten wijzigingen van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

NTFR 2013/687 - Uitvoeringsregeling verklaring voor inkomensafhankelijke huurverhoging vastgesteld

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Verhuurders krijgen de mogelijkheid om een inkomensafhankelijke huurverhoging door te voeren. In dat verband heeft de staatssecretaris van Financiën de regels vastgesteld voor de verklaring die de Belastingdienst gaat afgeven over het huishoudinkomen. In de ministeriële regeling is omschreven welke verhuurder een dergelijke verklaring kan krijgen, waaraan het verzoek moet voldoen wil de Belastingdienst het in behandeling nemen en op welke wijze de verklaring wordt verstrekt. De verklaring wordt alleen verstrekt aan degene die de WOZ-beschikking van die woonruimte krijgt van de gemeente.

NTFR 2013/688 - Loonkosten ten onrechte ten laste van winst eenmanszaak gebracht

ECLI:NL:HR:2013:BZ5846, datum uitspraak 29-03-2013, publicatiedatum 29-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Belanghebbende is directeur-(middellijk)grootaandeelhouder van een bv die een verzekeringsportefeuille exploiteert. In 2001 is belanghebbende een eenmanszaak begonnen. De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het bieden van juridische dienstverlening bij schadeclaims. In de onderhavige jaren heeft de eenmanszaak aanzienlijke bedragen aan loonkosten ten laste van het resultaat gebracht (hoger dan de behaalde omzetten). De inspecteur heeft € 20.000 per jaar aan loonkosten als zakelijk aangemerkt. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/1871) is niet aannemelijk dat het restant van de loonkosten hun oorzaak vinden in de eenmanszaak. Het hof wijst er daarbij op dat de werknemers vóór 2001 voornamelijk werkten voor de bv en dat slechts een fractie van de gewerkte en uitbetaalde uren hebben geleid tot omzet bij de eenmanszaak. Volgens het hof zien de loonkosten in aanzienlijke mate op werkzaamheden verricht ten behoeve van de bv.

NTFR 2013/689 - Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat grond is aangekocht met de bedoeling deze bedrijfsmatig te exploiteren

ECLI:NL:HR:2013:BZ5843, datum uitspraak 29-03-2013, publicatiedatum 29-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Belanghebbende heeft in 1996 een stuk grond gekocht, waarvan zij een deel in 2003 heeft verkocht voor een prijs die ongeveer het dubbele bedroeg van de door haar betaalde aankoopprijs. Belanghebbende wil de hierbij behaalde winsten toevoegen aan een herinvesteringsreserve dan wel met toepassing van de ruilarresten buiten de belastbare jaarwinsten laten. Naar het oordeel van Hof Amsterdam (NTFR 2012/1566) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de grond is aangeschaft met de bedoeling deze bedrijfsmatig te exploiteren, of dat van een dergelijke intentie sprake was ten tijde van verkoop ervan (op 2 oktober 2003), dan wel ten tijde van de levering in 2004 respectievelijk 2005. De grond kan dan ook niet als bedrijfsmiddel worden aangemerkt en de bij verkoop van de grond gerealiseerde winsten kunnen niet worden toegevoegd aan een herinvesteringsreserve. Het hof is met Rechtbank Haarlem van oordeel dat de ruilarresten toepassing missen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de grond is verworven met het oogmerk om daar onroerende zaken op te (laten) vervaardigen bestemd voor de verhuur/bedrijfsmatige exploitatie.

NTFR 2013/690 - Claim vorming voorziening voor verlies uit tbs-regeling is terecht

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0976, datum uitspraak 29-01-2013, publicatiedatum 07-02-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende is (middellijk) aandeelhouder van een vennootschap. In 2002 en 2007 heeft hij ten behoeve van de (aan de vennootschap kredietverstrekkende) bank hypotheekrechten gevestigd op zijn woning. In 2007 is de vennootschap failliet verklaard. In 2009 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. De bank heeft belanghebbende in oktober 2007 aangesproken in verband met de verleende kredieten aan de vennootschap. In maart 2008 heeft belanghebbende zijn woning verkocht. Uit de opbrengst heeft belanghebbende de schuld van de vennootschap aan de bank voldaan. Belanghebbende wenst reeds in 2007 een verlies in het kader van de tbs-regeling te nemen. Anders dan de inspecteur, willigt het hof die wens in. Het hof stelt voorop dat hier geen sprake is van een regresvordering uit hoofde van borgstelling. Belanghebbende heeft na de betaling aan de bank op 26 maart 2008 echter wel op grond van art. 6:150 BW een schuldvordering op de vennootschap gekregen. Die schuldvordering valt onder de tbs-regeling. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende verplichtingen die voortvloeien uit de hypotheekverstrekkingen in 2002 en 2007. Omdat hier volgens het hof is voldaan aan de criteria van het baksteenarrest (BNB 1998/409), is belanghebbende gerechtigd reeds in 2007 een voorziening te vormen ter zake van de betaling in 2008 aan de bank.

NTFR 2013/692 - Voorwaarden afstempeling pensioen in eigen beheer gepubliceerd

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd waarin de voorwaarden zijn opgenomen voor het verminderen van pensioenen in eigen beheer (afstempelen) zonder dat dit tot het belasten ervan als loon leidt. Via een voorafgaand verzoek aan de inspecteur gedaan, kan een beroep op toepassing van de onbelaste vermindering worden gedaan.

NTFR 2013/693 - Concept-Tijdelijke overbruggingsuitkering AOW

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aan de Eerste en Tweede Kamer de concept-ministeriële regeling ‘Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW’ gestuurd, zoals deze is voorgelegd voor uitvoeringstoets aan de Sociale Verzekeringsbank.

NTFR 2013/694 - Brief over restschulden eigen woning naar de Tweede Kamer

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Via een brief heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst de Tweede Kamer, mede namens de minister van Financiën, ingelicht over de omvang van de werkelijke restschuld op eigen woningen (nulmeting). In 2014 zal de minister voor Wonen en Rijksdienst de gegevens actualiseren. In zijn antwoord op de motie waarin de regering verzocht wordt in overleg te treden met de hypotheekverstrekkers om te onderzoeken hoe belemmeringen voor het meefinancieren van restschulden weggenomen kunnen worden, meldt de minister het volgend. De restschuldfinanciering is fiscaal inmiddels wettelijk gefacilieerd. Verder moeten de aanscherping van de Loan-to-valueregels, de permanente verlaging van de overdrachtsbelasting en de per 1 januari 2013 geldende eigenwoningrenteregels restschuldproblematiek voorkomen.

NTFR 2013/696 - Nieuw besluit inzake bedrijfsopvolgingsregeling

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Het besluit van 4 april 2011, nr. BLKB2011/68M, NTFR 2011/1142 is geactualiseerd. Het nieuwe besluit bevat het beleid over de bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting en geldt met ingang van 1 februari 2013. Ten opzichte van het vorige besluit bevat dit besluit enkele nieuwe goedkeuringen en verduidelijkingen. Zo is een goedkeuring opgenomen voor de bezitseis bij overlijden en voor de door de langstlevende echtgenoot van zijn overleden echtgenoot verkregen aandelen die behoorden tot de huwelijkse gemeenschap. Verder zijn in het kader van het voortzettingsvereiste drie goedkeuringen toegevoegd.

NTFR 2013/697 - Langlopende schulden en latente inkomstenbelastingschuld behoren tot liquidatiewaarde

ECLI:NL:PHR:2013:BZ3560, datum uitspraak 18-02-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende exploiteerde in maatschapsverband met haar echtgenoot en haar ouders een melkveehouderij en akkerbouwbedrijf. Deze maatschap is per 30 april 2004 ontbonden wegens uittreding van de ouders. Daarbij zijn aan belanghebbende alle onroerende zaken en productierechten behorende tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van haar ouders toebedeeld. Voorts is aan belanghebbende en haar echtgenoot gezamenlijk toebedeeld het aandeel van haar ouders in de vermogensbestanddelen die behoorden tot het vermogen van de maatschap, ieder voor de onverdeelde helft. In het kader van hun toebedeling hebben belanghebbende en haar echtgenoot alle tot het maatschapsvermogen behorende schulden voor hun rekening genomen. Belanghebbende heeft een hypothecaire schuld op een bedrijfspand (boerderij) overgenomen die tot het buitenvennootschappelijke ondernemingsvermogen van haar ouders behoorde. Partijen hebben voor de inkomstenbelasting gebruikgemaakt van de doorschuiffaciliteit van art. 3.63 Wet IB 2001.

NTFR 2013/698 - Geen vrijstelling schenkingsrecht omdat geen sprake is van benarde financiële situatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:BY9886, datum uitspraak 11-01-2013, publicatiedatum 30-01-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
Belanghebbende heeft in de periode 1996 tot en met 2005 een bedrag van in totaal zo’n € 260.000 van zijn vader geleend. In een akte van cessie is afgesproken dat een vordering van zijn vader van ongeveer € 50.000 wordt gecedeerd aan zijn zus. Dit bedrag wordt door de zus overgemaakt aan de vader. Vervolgens schenkt de vader hetzelfde bedrag weer aan de zoon om de schuld aan zijn zus te kunnen voldoen. Aan belanghebbende wordt een aanslag in het recht van schenking opgelegd, waarbij rekening is gehouden met een vrijstelling van € 4.556. Het hof stelt voorop dat van schenkingsrecht is vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door iemand die niet in staat is zijn schuld te betalen. Voor een beroep op de vrijstelling is vereist dat de begiftigde ten tijde van de schenking in een benarde financiële positie verkeert en dringend behoefte heeft aan financiële middelen waardoor hij in staat wordt gesteld om schuldeisers te voldoen. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende niet in een dusdanige benarde financiële situatie verkeerde waarin dringend hulp geboden was. Weliswaar was de schuld opgeëist door de zus, maar er was geen sprake van een situatie waarin hij bijvoorbeeld dreigde failliet te gaan of andere financiële problemen had die verstrekkende gevolgen zouden hebben als hij zijn zus niet zou betalen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de schuld die belanghebbende aan zijn vader had ten tijde van de akte van cessie opeisbaar was en dat er een dringende reden was voor de overdracht van de schuldvordering door de vader aan de zus van belanghebbende.

NTFR 2013/699 - Ontgaan overdrachtsbelasting door aangaan en ontbinden geregistreerd partnerschap is fraus legis

ECLI:NL:HR:2013:BY0548, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
Belanghebbende en een andere natuurlijke persoon waren medegerechtigd tot tien onroerende zaken. Zij zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan waarbij de goederengemeenschap slechts bestond uit die tien onroerende zaken. Eén dag later hebben zij hun partnerschap beëindigd en de volle eigendom van zes onroerende zaken aan de één en de volle eigendom van de vier andere onroerende zaken aan de ander toegedeeld. Verijdeling van overdrachtsbelasting was het enige motief voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap. De inspecteur heeft het beroep op de vrijstelling van art. 3, lid, letter b, Wet BRV (verdeling van gemeenschap) niet gehonoreerd en naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd. De inspecteur meent dat sprake is van fraus legis. In geschil is of doel en strekking van de Wet BRV worden miskend als in dit geval geen overdrachtsbelasting wordt geheven. Hof Arnhem (NTFR 2012/2192) heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en vernietigt de hofuitspraak. Dat de staatssecretaris tijdens het wetgevingsproces is gewezen op de mogelijkheid overdrachtsbelasting te ontgaan door middel van een geregistreerd partnerschap en daarin geen aanleiding heeft gevonden het wetsvoorstel te wijzigen, is geen reden om het leerstuk van wetsontduiking niet toe te passen, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/700 - Boete is buiten wettelijke termijn opgelegd, ook al ging belanghebbende akkoord met termijnverlenging voor aanslag

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3675, datum uitspraak 17-01-2013, publicatiedatum 14-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV is belanghebbende akkoord gegaan met een verlenging van de termijn voor het opleggen van een aanslag. Met dagtekening 20 oktober 2006 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2000 en een vergrijpboete opgelegd. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten over termijnverlenging voor het opleggen van de aanslag, niet tot gevolg heeft dat deze verlengde termijn ook geldt voor de vast te stellen boetebeschikking. De argumentatie van de inspecteur dat de boetebeschikking is vastgesteld binnen de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag en dat de boete om die reden geacht moet worden binnen de daarvoor gestelde termijn te zijn opgelegd, omdat de vastgestelde definitieve aanslag moet worden geconverteerd in een navorderingsaanslag, wordt door het hof verworpen. De boetebeschikking moet dan ook worden vernietigd.

NTFR 2013/701 - Na verwijzing: FIOD-renseignement vormt het voor navorderen vereiste nieuwe feit

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ2246, datum uitspraak 07-02-2013, publicatiedatum 27-02-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. H. de Jong
In 2002 heeft belanghebbende een WAO-uitkering ontvangen. Hij heeft geen aangifte IB/PVV gedaan. Nadat de termijn voor het opleggen van een aanslag verlopen was, is de inspecteur door middel van een renseignement van de FIOD op de hoogte gekomen van de aankoop in contanten door belanghebbende van de BMW ter waarde van € 45.000. Daarop heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd. Het hof is van oordeel dat van de inspecteur in dit geval niet kon worden verlangd dat hij telkens – en zelfs wanneer geen aangifte is gedaan – informatie over een mogelijke betaling van BPM en motorrijtuigenbelasting van die belastingplichtige inwint, en evenmin dat hij nagaat of wellicht ten name van die belastingplichtige een of meer auto’s bij de RDW staan geregistreerd. De inspecteur behoefde, voordat hem het renseignement bereikte, niet van de daarin opgenomen informatie op de hoogte te zijn. De inspecteur beschikte dan ook over het voor navorderen vereiste nieuwe feit.

NTFR 2013/702 - Omkering en verzwaring bewijslast voor niet gescheiden levende belastingplichtige die inkomsten verzweeg

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2002, datum uitspraak 12-02-2013, publicatiedatum 22-02-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende is sinds 1969 gehuwd met B. Zij stelt in de onderhavige jaren (2001 t/m 2004) duurzaam gescheiden te hebben geleefd. Belanghebbende en B hebben samen een buitenlandse bankrekening en effecten die niet in de aangiften zijn verantwoord. Voorts bezitten zij gezamenlijk (verhuurd) onroerend goed in Nederland en in het buitenland. Inkomsten uit onroerende zaken zijn niet in de aangiften vermeld. Met betrekking tot het onroerend goed zijn diverse werkzaamheden verricht, onder anderen door B. De inspecteur heeft nagevorderd omdat belanghebbende niet alle inkomsten heeft verantwoord. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen verminderd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat niet aannemelijk is dat belanghebbende en B duurzaam gescheiden leefden. Daarom is een pand ten onrechte als eigen woning van belanghebbende aangemerkt. Voorts heeft belanghebbende buitenlandse banktegoeden en effecten niet in de aangiften verantwoord alsmede huurinkomsten. Omdat zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijke bedragen zijn verzwegen waarvan belanghebbende zich bewust is geweest, komt het hof tot de conclusie dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende slaagt er vervolgens niet in hieraan te voldoen. Volgens het hof gaan de werkzaamheden aan het onroerend goed normaal vermogensbeheer te boven, zodat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden.

NTFR 2013/704 - Inspecteur heeft navorderingsaanslagen voor buitenlandse tegoeden tijdig opgelegd

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0935, datum uitspraak 05-02-2013, publicatiedatum 07-02-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. V.M. Maat
De naam van belanghebbende komt naar voren in het kader van een melding ongebruikelijke transacties door een Duitse bank. Deze melding komt terecht bij de landelijke Officier van Justitie voor de Wet melding ongebruikelijke transacties en wordt daarna doorgegeven aan de FIOD. Op 24 oktober 2005 maakt de FIOD een proces-verbaal op. In november 2005 verstuurt de inspecteur een kennisgeving navordering IB/PVV 1993 en 1994 en een aankondiging van een verhoging aan belanghebbende. Op 15 december 2005 heeft de inspecteur de betreffende navorderingsaanslagen opgelegd. Anders dan de rechtbank (Rechtbank Leeuwarden 18 april 2011, nr. 08/01489, 08/01491 t/m 08/01494 en 09/00846, NTFR 2011/2184) oordeelt het hof dat de inspecteur na ontvangst van het proces-verbaal van de FIOD voldoende voortvarend de navorderingsaanslagen heeft voorbereid en vastgesteld. Het hof overweegt dat het tripartiete overleg niet kan worden aangemerkt als het moment waarop de inspecteur beschikte over aanwijzingen van buitenlandse tegoeden. Op grond van de feiten komt het hof tot het vermoeden dat belanghebbende met haar echtgenoot volledig gerechtigd is tot de onderhavige Duitse bankrekeningen en belanghebbende ontzenuwt dit vermoeden niet. De inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende de rente-inkomsten en het vermogen van de rekeningen niet in de aangiften heeft verantwoord. De inspecteur heeft de bewijslast terecht omgekeerd nu het bedrag van belasting dat door gebreken in de aangifte niet is geheven, op zichzelf beschouwd, relatief en absoluut aanzienlijk is.

NTFR 2013/706 - Navorderingsaanslag berust op redelijke schatting

ECLI:NL:HR:2013:BZ5833, datum uitspraak 29-03-2013, publicatiedatum 29-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Bij een boekenonderzoek komt naar voren dat belanghebbende, exploitant van een cafetaria, in de onderzoeksperiode samen met zijn echtgenote 74 kentekens op naam heeft gehad en dat hij betrokken is geweest bij de productie van verdovende middelen. Belanghebbende deed niet de vereiste aangifte, voerde geen administratie en voldeed niet aan zijn verplichting tot het verstrekken van informatie. Hof Den Bosch (NTFR 2012/1642) heeft daarom de bewijslast omgekeerd. Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. De door de inspecteur aangebrachte correcties acht het hof redelijk. De navorderingsaanslag komt niettemin gedeeltelijk te vervallen in verband met een, ter behoud van rechten, in twee jaren in aanmerking genomen identiek inkomensbestanddeel.

NTFR 2013/707 - Geen misbruik controlebevoegdheid

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Verzoekster exploiteert diverse seksinrichtingen en merkt de bij haar werkzame sekswerkers aan als zelfstandigen. De Belastingdienst vindt echter dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Voor de sector is een ministeriële regeling gecreëerd waarbij gedeeltelijk wordt gehandeld alsof er een dienstbetrekking is. De Belastingdienst heeft aangegeven dat als niet wordt gekozen voor deze regeling, hij de arbeidsverhouding gaat onderzoeken door waarnemingen ter plaatse. Verzoekster voelt zich onder druk gezet door de Belastingdienst en vindt dat die zijn controlebevoegdheid misbruikt om haar te bewegen akkoord te gaan met de regeling. Volgens de Nationale ombudsman is het niet toegestaan om controlecapaciteit in te zetten uitsluitend om ondernemers te bewegen tot een keuze voor een bepaalde regeling. De Nationale ombudsman onderkent dat van het in het vooruitzicht stellen van waarnemingen ter plaatse een zekere druk uitgaat om te kiezen voor de hier bedoelde regeling, maar is van oordeel dat dit geoorloofd is. Immers als niet voor de regeling wordt gekozen, blijven de verschillen van inzicht tussen verzoekster en Belastingdienst over de kwalificatie van de arbeidsverhouding bestaan. Dan resteert de Belastingdienst gebruik te maken van zijn normale bevoegdheden om feiten te onderzoeken.

NTFR 2013/708 - Brief over opzegging belastingverdrag door Mongolië

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
In deze brief gaat de staatssecretaris van Financiën in op de opzegging van het belastingverdrag door Mongolië. Tevens worden Kamervragen hierover beantwoord. Het belastingverdrag met Mongolië zal vanaf 1 januari 2014 niet langer van toepassing zijn. Vanaf die datum ontstaat derhalve een verdragsloze situatie in de relatie met Mongolië. De staatssecretaris heeft richting Mongolië aangegeven te willen onderhandelen over een nieuw verdrag.

NTFR 2013/709 - Weigering registratie van onderneming vanwege ontbreken materiële, technische en financiële middelen niet terecht

Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Ablessio (een Letse vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) heeft VID (de Letse Belastingdienst) verzocht om inschrijving in het register van btw-plichtigen. VID weigert de inschrijving van Ablessio omdat deze niet over de materiële, technische en financiële bekwaamheid beschikt om de aangegeven diensten in de bouwsector uit te oefenen. Ablessio heeft namelijk geen bedrijfsmiddelen en geen enkele overeenkomst tot huur van bedrijfsmiddelen is ondertekend. Voor een bedrijfsruimte van slechts 4 m² is een huurcontract aangegaan. Ablessio is verder niet ingeschreven in het register van bouwondernemingen en heeft sinds haar oprichting geen enkele activiteit uitgeoefend. De enige – blijkbaar onbezoldigde – werknemer van de onderneming is de voorzitter van de raad van bestuur. Op vragen van de verwijzende rechter in de daaropvolgende procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht:

NTFR 2013/714 - Inspecteur maakt vaststellingsovereenkomst inzake toerekening voorbelasting aannemelijk

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0661, datum uitspraak 07-02-2013, publicatiedatum 07-02-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Aan belanghebbende, de fiscale eenheid X bv, zijn naheffingsaanslagen OB met boeten opgelegd. X bv heeft in 2000 twee aaneengesloten panden gekocht. In 2004 is begonnen met de verbouwing van de panden. Het grootste gedeelte van het pand is daarna als woonruimte onbelast verhuurd en een kleiner gedeelte waarin een restaurant is gevestigd is belast verhuurd. In geschil is of tussen X bv en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten over de toerekening van de voorbelasting. Tevens is in geschil of de boeten terecht aan X bv zijn opgelegd en of X bv recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.

NTFR 2013/716 - Tweede cassatieprocedure: nieuw herstelbeleid niet van toepassing bij weggenomen tussenschot

ECLI:NL:HR:2013:BZ5856, datum uitspraak 29-03-2013, publicatiedatum 29-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013
Van belanghebbende is BPM nageheven, omdat bij een controle op 7 oktober 2006 bleek dat zijn auto niet meer voldeed aan de inrichtingseisen van een bestelauto. Het tussenschot was namelijk verwijderd (in verband met het vervoer van een bank). Enkele dagen na de controle is het tussenschot weer teruggeplaatst. Hof Den Bosch heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten. Daarbij heeft het hof onder meer het beroep van belanghebbende op het zogenoemde herstelbeleid (een beleidsregel uit 2006) afgewezen. De Hoge Raad (NTFR 2012/45) heeft de hofuitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem, omdat (ook) getoetst moet worden aan de opvolger van de beleidsregel uit 2006; het herstelbeleid van het zogenoemde Kaderbesluit BPM 2010.

NTFR 2013/718 - In procedure bestuurdersaansprakelijkheid geen geslaagd beroep op Sopropé

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3492, datum uitspraak 05-03-2013, publicatiedatum 07-03-2013
Aflevering 14, gepubliceerd op 04-04-2013 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende is dga van een bv. Deze bv is op 22 maart 2006 gefailleerd. Belanghebbende heeft op 8 maart 2006 de betalingsonmacht gemeld. Hij wordt aansprakelijk gesteld voor de loonbelasting en de omzetbelasting. Belanghebbende weerspreekt zijn aansprakelijkheid. In hoger beroep voert belanghebbende aan dat voor de loonbelasting de betalingstermijn nog niet was verstreken en dat het uitgesproken faillissement de betaling belette. Het hof overweegt dat belanghebbende door het aanvragen van het faillissement zelf de mogelijkheid van afdracht van de loonheffing door de bv heeft geblokkeerd. Het beroep van belanghebbende op het arrest Sopropé (HvJ 18 december 2008, zaak C-349/07) slaagt niet. De ontvanger heeft een zodanig belang bij doelmatige invordering van rijksbelastingen en bescherming van de schatkist dat hij onder de gegeven omstandigheden mocht overgaan tot aansprakelijkstelling zonder voorafgaande toezending van het controlerapport. De Awb en de IW 1990 beschikken over voldoende waarborgen voor de rechtsbescherming van belanghebbende zodat de ontvanger dusdoende niet in strijd met het verdedigingsbeginsel heeft gehandeld.