Aflevering 13

Gepubliceerd op 28 maart 2013

NTFR 2013/622 - Kwaliteitsimpulsen voor de rechtspleging

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 geschreven door mr. R. den Ouden
De rechtspraak staat volop in de maatschappelijke schijnwerpers. De samenleving volgt, via de media, de derde staatsmacht kritisch. De maatschappelijke lat wordt voor de rechtspleging steeds hoger gelegd. De maatschappij verlangt onder meer kwaliteit, kwantiteit en integriteit van de rechtsprekende macht. Het onderwerp ‘kwaliteit van rechtspleging’ heeft – hoewel dat door de recente berichtgeving over ‘het Leeuwarder manifest’ wellicht niet zo lijkt – ook binnen de rechterlijke organisatie de nodige aandacht. In de Agenda van de Rechtspraak 2008-2011 waren in dat verband onder meer ‘deskundige rechtspraak’ en ‘effectieve rechtspraak’ als doelstellingen opgenomen. In de opvolger van die agenda, de Agenda van de Rechtspraak 2011-2014, is onder meer als doelstelling verwoord dat de rechtspraak de kernwaarden versterkt. Tot die kernwaarden behoort de professionaliteit/deskundigheid van de rechtspraak. Voorts wordt, om aan te sluiten bij de behoeften in de samenleving, ingezet op ‘tijdigheid’ van rechtspraak. De doorlooptijden van zaken moeten binnen – maatschappelijk bezien – aanvaardbare grenzen blijven. Concreet betekent dit dat de gerechten ernaar zullen streven de doorlooptijden te verkorten.

NTFR 2013/623 - Brief aan de Tweede Kamer over moties en toezeggingen

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over diverse openstaande fiscale moties en toezeggingen. Hij geeft gevolg aan diverse toezeggingen en geeft aan hoe verschillende moties zijn uitgevoerd. Verder blijkt uit de brief de stand van zaken met betrekking tot diverse toezeggingen en is de planning opgenomen van de moties en toezeggingen die het komende halfjaar (uiterlijk op Prinsjesdag) afgedaan zullen gaan worden.

NTFR 2013/624 - Brief aan de Eerste Kamer over moties en toezeggingen

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
In een brief aan de Eerste Kamer gaat de staatssecretaris in op diverse openstaande fiscale moties en toezeggingen. In de brief geeft hij gevolg aan diverse toezeggingen en de stand van zaken met betrekking tot andere toezeggingen. Verder is in de brief een planning opgenomen van de moties en toezeggingen die het komende halfjaar (uiterlijk op Prinsjesdag) afgedaan zullen gaan worden.

NTFR 2013/625 - Kabinet reageert op onderzoek pensioen zelfstandigen

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
Er is onderzoek gedaan naar de oorzaken van de beperkte pensioenopbouw van zelfstandigen. Naar aanleiding daarvan heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken een brief aan de Tweede Kamer gezonden. Daarin staat dat een werkgroep van overheid en zelfstandigenorganisaties medio mei zal rapporteren over de mogelijkheden van een – vrijwillige – collectieve regeling binnen de derde pijler. Ook wordt bezien of soortgelijke oplossingen mogelijk zijn voor de arbeidsongeschiktheidsproblematiek. Het kabinet onderzoekt tot slot in hoeverre het wenselijk is dat ‘derdepijlerpensioenvermogen’ buiten de toets van de bijstand kan blijven.

NTFR 2013/626 - Ontbinding pachtovereenkomst met terugwerkende kracht kan tbs onroerende zaken niet ongedaan maken

ECLI:NL:HR:2013:BW7728, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben gronden aan hun bv – die een melkvee-, veehandel- en akkerbouwbedrijf exploiteert – verpacht. Deze verpachting valt per 1 januari 2001 onder de tbs-regeling. Medio 2001 heeft de bv het melkveebedrijf gestaakt. Per 1 januari 2003 heeft de bv het resterende deel van de onderneming overgedragen aan belanghebbende en zijn echtgenote, die de onderneming in maatschapsverband hebben voortgezet. De pachtovereenkomst is op 27 februari 2003 beëindigd. Aan de bv is ter zake geen vergoeding betaald. In de beëindigingsovereenkomst is een terugwerkende kracht opgenomen naar 1 januari 2003. De gronden behoren vanaf 1 januari 2003 tot het vermogen van de in maatschapsverband door belanghebbende en zijn echtgenote gedreven onderneming. De inspecteur heeft ter zake van de beëindiging van de verpachting een boekwinst in 2002 in aanmerking genomen. Volgens Hof Den Bosch (23 december 2010, nr. 10/00077, NTFR 2011/1189) is dat correct. De Hoge Raad is echter met belanghebbende van oordeel dat de boekwinst in 2003 dient te worden belast. Vaststaat namelijk dat de pachtovereenkomst op 27 februari 2003 is beëindigd, hetgeen meebrengt dat de gronden tot die datum ter beschikking hebben gestaan van de bv. De ontbinding met terugwerkende kracht kan de terbeschikkingstelling aan de bv niet ongedaan maken. Dit leidt tot de conclusie dat de terbeschikkingstelling is beëindigd in het jaar 2003 en dat het daarbij behaalde resultaat slechts in aanmerking kan worden genomen in dat jaar.

NTFR 2013/627 - Verrekening met WAO-uitkering kan niet tweemaal in mindering worden gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0540, datum uitspraak 27-12-2012, publicatiedatum 05-02-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 32.066 als negatief loon vermeld. Dit betreft de achteraf te veel uitgekeerde bijstandsuitkering van de gemeente. Aan belanghebbende is met terugwerkende kracht een WAO-uitkering verstrekt, als gevolg waarvan belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen. Dat is verrekend met de WAO-uitkering. Het hof is van oordeel dat het verrekende bedrag weliswaar als negatief loon moet worden aangemerkt, maar dat, nu het UWV bij de berekening van het belastbare loon dit bedrag al van de nabetaling heeft afgetrokken, er geen aanleiding is om dit bedrag bij de heffing van inkomstenbelasting voor de tweede keer in mindering te brengen. Het hof verenigt zich met de oordelen van de rechtbank over de ziektekosten, scholingsuitgaven, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en de eigen woning.

NTFR 2013/628 - Bestelauto hoveniersbedrijf kan buiten werktijd niet worden gebruikt: geen toepassing autokostenfictieregeling

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3579, datum uitspraak 19-02-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende, een maatschap, exploiteert een hoveniersbedrijf. Zij heeft zeven tot negen werknemers in dienst. Tot het ondernemingsvermogen behoren vier bestelauto’s. Met betrekking tot één bestelauto heeft de inspecteur de autokostenfictieregeling toegepast. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Het hof vernietigt die naheffingsaanslag. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van een auto in de zin van de autokostenfictieregeling. Belanghebbende maakt immers aannemelijk dat de desbetreffende bestelauto buiten werktijd niet gebruikt kan worden. Dat de bestelauto een keer op een zondag is gesignaleerd, doet hieraan niet af, aangezien de auto toen door een firmant is gebruikt die niet onder de reikwijdte van de loonheffing valt.

NTFR 2013/629 - Uitgezonden militair heeft geen recht op 30%-regeling

ECLI:NL:RBBRE:2012:BY8399, datum uitspraak 24-08-2012, publicatiedatum 15-01-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende is militair en is in 2006 en 2008 uitgezonden geweest naar respectievelijk Bosnië en Afghanistan. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de 30%-regeling. De rechtbank oordeelt dat wanneer de 30%-regeling niet is toegepast in de loonbelasting, dit niet in de weg staat aan toepassing van de regeling in de inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelt vervolgens dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met haar werkgever arbeidsrechtelijke afspraken heeft gemaakt omtrent de toepassing van de 30%-regeling. De verwijzing naar een brief van de staatssecretaris van Defensie aan de voorzitter van de Tweede Kamer is daarbij onvoldoende. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt door de rechtbank gemotiveerd verworpen.

NTFR 2013/633 - Directeur-aandeelhouder die samen met dochter meerderheidsbelang heeft is voor toepassing WW geen directeur-grootaandeelhouder

ECLI:NL:HR:2013:BY9295, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende was dga (48%) van een bv. Zijn dochter hield 26% van de aandelen. Na staking van de activiteiten door de bv is belanghebbende ontslag verleend. De door hem aangevraagde WW-uitkering is geweigerd door het UWV, omdat belanghebbende geen werknemer zou zijn in de zin van de WW. De CRvB heeft het UWV in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad stelt voorop dat werknemer voor de WW degene is die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Ook een dga die doorslaggevende zeggenschap heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders kan in dienstbetrekking werkzaam zijn. Volgens de WW wordt de arbeidsovereenkomst tussen een bv en haar directeur echter voor de toepassing van die wet bij wijze van uitzondering niet als dienstbetrekking aangemerkt indien sprake is van een directeur-grootaandeelhouder. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouders zijn daarvoor criteria gegeven. Op grond van art. 2, lid 1, letters a en b van de Regeling wordt als directeur-grootaandeelhouder aangemerkt de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die een aldaar nader omschreven invloed geven in de algemene vergadering van de vennootschap. Op grond van art. 2, lid 1, letter d van de Regeling wordt verder als directeur-grootaandeelhouder aangemerkt de bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste tweederde deel van de aandelen wordt gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. De Hoge Raad zet uiteen dat deze bepalingen in het onderhavige geval niet van toepassing zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft belanghebbende derhalve terecht niet aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Regeling.

NTFR 2013/634 - Aston Martin is niet al in 2004 aan belanghebbende in privé overgedragen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ1623, datum uitspraak 20-09-2012, publicatiedatum 20-02-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende is dga van A bv. A bv heeft aan belanghebbende in 2004 en 2005 onder andere een Aston Martin ter beschikking gesteld. Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB voor het jaar 2004 en voor het jaar 2005 geen bijtelling privégebruik auto in aanmerking genomen. Voor de Aston Martin is een rittenregistratie bijgehouden gedurende een deel van 2004. Belanghebbende stelt dat de Aston Martin reeds in augustus 2004 is overgegaan naar privé en dat de auto hem vanaf dat moment dus niet meer ter beschikking werd gesteld. Bovendien stelt belanghebbende dat hij overtuigend heeft aangetoond dat hij in de periode voorafgaand aan de overdracht op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto. Evenals Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in augustus 2004 aan belanghebbende feitelijk (of in economische eigendom) is overgedragen. Daaruit volgt dan ook dat de vennootschap de auto ook in de periode augustus 2004 tot en met 31 december 2005 aan belanghebbende ter beschikking heeft gesteld. Belanghebbende is er niet in geslaagd te doen blijken dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, zodat de inspecteur terecht een bijtelling voor het privégebruik in aanmerking heeft genomen.

NTFR 2013/635 - Beëindiging pachtovereenkomst met eigen bv zonder vergoeding vormt een verkapte uitdeling

ECLI:NL:HR:2013:BW7752, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben gronden aan hun bv – die een melkvee-, veehandel- en akkerbouwbedrijf exploiteert – verpacht. Deze verpachting valt per 1 januari 2001 onder de tbs-regeling. Medio 2001 heeft de bv het melkveebedrijf gestaakt. Per 1 januari 2003 heeft de bv het resterende deel van de onderneming overgedragen aan belanghebbende en zijn echtgenote, die de onderneming in maatschapsverband hebben voortgezet. De pachtovereenkomst is op 27 februari 2003 beëindigd. Aan de bv is geen vergoeding ter zake betaald. In de samenhangende procedure die heeft geleid tot HR 1 maart 2013, nr. 11/00538, NTFR 2013/626 heeft belanghebbende voor het hof aangevoerd dat het door de bv niet-bedingen van een vergoeding voor de beëindiging (in 2003) van de pacht onzakelijk is. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, waarin een verkapte uitdeling aan belanghebbende is begrepen. Hof Den Bosch (30 september 2011, nr. 11/00029, NTFR 2012/467) heeft de navorderingsaanslag vernietigd. Volgens de Hoge Raad is dat niet terecht. Het hof heeft miskend dat het bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling genoten voordeel uit hoofde van de waardeaangroei bij de verpachter (belanghebbende) een ander voordeel is dan het voordeel dat de pachter (de bv) zich liet ontgaan door ter zake van de beëindiging van de pachtovereenkomst geen vergoeding te bedingen. Voorts geldt dat indien een beëindiging op zakelijke gronden gepaard zou zijn gegaan met het betalen van een vergoeding aan de bv, daaraan de conclusie moet worden verbonden dat het resultaat uit overige werkzaamheden voor de gevolgen van die onzakelijkheid moet worden gecorrigeerd. Van tweemaal heffen over hetzelfde voordeel is derhalve geen sprake. Het oordeel van het hof dat het in 2003 als uitdeling in het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang begrijpen van het voordeel in strijd is met het systeem van de wet, is derhalve onjuist. Ter zake van de pachtbeëindiging is terecht een uitdeling in aanmerking genomen.

NTFR 2013/636 - Multiplier bij giften aan culturele instellingen een jaar langer van toepassing

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
Via een nieuwsbericht maken de staatssecretaris van Financiën en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bekend dat giften aan culturele instellingen via de multiplier een jaar langer met extra belastingvoordeel worden gehonoreerd. Een dag later maakt de staatssecretaris bekend dat de Europese Commissie het extra belastingvoordeel voor giften aan culturele instellingen heeft goedgekeurd.

NTFR 2013/637 - Goedkeuring voor schuldvorderingen nieuw huwelijksvermogensrecht (art. 1:87 BW)

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
Sinds 2012 geldt nieuw huwelijksvermogensrecht. De regeling van vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten is daarbij gewijzigd (art. 1:87 e.v. BW). Vooruitlopend op de definitieve analyse van de mogelijke fiscale gevolgen keurt de staatssecretaris voor zover nodig goed dat voor de inkomstenbelasting geen overdracht of ontstaan van een fiscaal relevant belang bij het goed zelf wordt aangenomen bij een plicht tot, respectievelijk recht op, vergoeding als bedoeld in art. 1:87 BW. Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 2012.

NTFR 2013/638 - Bij renteloze onzakelijke lening dient in beginsel een rente-imputatie plaats te vinden

ECLI:NL:HR:2013:BW6552, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft vorderingen op groepsmaatschappijen. De vorderingen betreffen geldleningen waarbij geen zekerheden zijn verstrekt, geen aflossingsschema of einddatum was overeengekomen maar wel dat de leningen op verzoek van de crediteur onmiddellijk opeisbaar zijn. Er was voorts geen rente verschuldigd. Belanghebbende heeft de vorderingen ten laste van de winst afgewaardeerd. De inspecteur heeft dat niet toegestaan en heeft zogenoemde geïmputeerde rentebaten in aanmerking genomen. Hof Amsterdam (NTFR 2011/943) heeft geoordeeld dat sprake is van, kort gezegd, een onzakelijke lening, zodat de afwaardering niet is toegestaan. Wat de geïmputeerde rentebaten betreft heeft het hof de inspecteur eveneens in het gelijk gesteld. De Hoge Raad deelt – onder verwijzing naar zijn jurisprudentie – de visie van het hof over de onzakelijkheid van de geldverstrekkingen. Met betrekking tot de geïmputeerde rente casseert de Hoge Raad de hofuitspraak echter. De Hoge Raad zet uiteen dat wanneer een renteloze lening moet worden aangemerkt als een onzakelijke lening in beginsel een rente-imputatie zal moeten plaatsvinden. Die rente-imputatie zal echter niet verder moeten gaan dan het bedrag dat in geval van een rentedragende lening in aanmerking zou moeten worden genomen, zijnde de waarde van een rentevordering over het desbetreffende tijdvak. Immers, dan wordt zoveel mogelijk gelijkheid gerealiseerd tussen het geval van een renteloze lening en een lening waarbij een zakelijke rente zou zijn overeengekomen. Het hof heeft dit miskend.

NTFR 2013/639 - Bedrag uitdeling ten onrechte door het hof verlaagd

ECLI:NL:HR:2013:BW7750, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
X en zijn echtgenote hebben gronden aan hun bv (belanghebbende) – die een melkvee-, veehandel- en akkerbouwbedrijf exploiteert – verpacht. Deze verpachting valt per 1 januari 2001 onder de tbs-regeling. Medio 2001 heeft de bv het melkveebedrijf gestaakt. Per 1 januari 2003 heeft de bv het resterende deel van de onderneming overgedragen aan X en zijn echtgenote, die de onderneming in maatschapsverband hebben voortgezet. De pachtovereenkomst is op 27 februari 2003 beëindigd. Aan belanghebbende is ter zake geen vergoeding betaald. In de samenhangende procedure die heeft geleid tot HR 1 maart 2013, nr. 11/00538, NTFR 2013/626 heeft X voor het hof aangevoerd dat het door de bv niet-bedingen van een vergoeding voor de beëindiging (in 2003) van de pacht onzakelijk is. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, waarin een verkapte uitdeling door belanghebbende is begrepen. Hof Den Bosch (23 december 2010, nr. 10/00077, NTFR 2011/1189) heeft de navorderingsaanslag verminderd. Die beslissing houdt in cassatie geen stand. De Hoge Raad deelt weliswaar de opvatting van het hof dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit (het standpunt in de hofprocedure), maar het hof heeft ten onrechte het bedrag van de uitdeling verlaagd. Het hof is namelijk ten onrechte eraan voorbijgegaan dat het voordeel uit hoofde van de waardeaangroei bij de verpachter (X en zijn echtgenote) ter zake van de beëindiging van de terbeschikkingstelling een ander voordeel is dan het voordeel dat de pachter (belanghebbende) zich laat ontgaan door ter zake van de beëindiging geen vergoeding te bedingen.

NTFR 2013/640 - Bij aanhouden vervangingsreserve heeft belastingplichtige niet opgehouden Nederlandse winst uit onderneming te genieten

ECLI:NL:HR:2013:BX6710, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende, een Nederlandse bv, heeft twee in Nederland gelegen panden vervreemd (1998 en 1999). De boekwinsten heeft zij ondergebracht in een vervangingsreserve. In haar ‘aangifte’ IB 2001 heeft belanghebbende in plaats van bedoelde vervangingsreserve een agioreserve gevormd. De inspecteur heeft de vervangingsreserve in 2001 in de winst opgenomen, omdat belanghebbende per 2001 geen vervangingsvoornemen meer had. Hof Den Haag (NTFR 2012/1876) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld, daarbij in het midden latend of de werkelijke leiding van belanghebbende in 1995 naar Luxemburg was verplaatst. Ook in cassatie heeft belanghebbende geen succes. De Hoge Raad stelt voorop dat belanghebbende t/m 2000 een vervangingsvoornemen had. Zij mocht dus een vervangingsreserve aanhouden. Zolang de reserve werd aangehouden, kan niet worden gezegd dat belanghebbende heeft opgehouden uit haar onderneming in Nederland belastbare winst te genieten. Het zojuist bedoelde reserveren heeft namelijk tot gevolg dat boekwinst ter zake van in Nederland gelegen onroerende zaken in de toekomst nog in Nederland belastbare winst zou opleveren. Dit is niet anders door art. 14, lid 1 Verdrag Nederland-Luxemburg, aangezien de voordelen verkregen uit de vervreemding van onroerende goederen worden belast in de Staat waarin de goederen zijn gelegen. Hieruit volgt dat – ook al zou de werkelijke leiding van belanghebbende vanaf 1995 in Luxemburg zijn gelegen – de vervreemdingswinst op de panden in Nederland kunnen worden belast. Het Verdrag staat niet eraan in de weg dat in een later jaar dan het vervreemdingsjaar wordt belast. Dit strookt met het recht van de Europese Unie. Nu belanghebbende na het jaar 2000 niet langer een vervangingsvoornemen had, is de gevormde vervangingsreserve terecht in 2001 belast.

NTFR 2013/641 - Voor toekennen opties op aandelen kan in hetzelfde jaar een last in aanmerking worden genomen

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende, X bv, maakt deel uit van de Z Groep. De drie broers H zijn samen aandeelhouder van I bv, die op haar beurt 100% van de aandelen bezit in J bv. De aandelen van X bv zijn voor 50% in handen van J bv. De overige aandelen in X bv zijn in handen van de broers H. X bv vormt samen met een aantal dochtermaatschappijen (K bv, L bv en M bv) een fiscale eenheid. De dochtermaatschappijen hebben op 30 december 2006 aan werknemers opties op certificaten van cumulatief preferente aandelen in het kapitaal van X bv respectievelijk M bv toegekend, welke opties door de werknemers zijn aanvaard. X bv heeft in haar aangifte VPB 2006 ter zake van de toegekende opties een last in aanmerking genomen. De hoogte van de last is berekend met toepassing van de forfaitaire berekeningswijze van art. 2bis Uitv.besch. VPB 1971. X bv had verder een schuld aan J bv. De schuld is op 27 december 2006 overgedragen aan I bv voor ruim € 9 miljoen. Dit bedrag is X bv aan I bv in rekening-courant schuldig gebleven. I bv heeft haar vordering op X bv overgedragen aan de als financieringsmaatschappij van de Z Groep functionerende J bv. Deze vordering is vervolgens geheel in mindering gebracht op de schuld in rekening-courant die J bv had aan X bv. Ter zake van de overdracht heeft X bv in 2006 een verlies in aanmerking genomen. In geschil is 1. of ter zake van de toekenning van opties een last in mindering kan worden gebracht op het resultaat van 2006 en 2. of ter zake van de overdracht van de schuld aan I bv een verlies in aanmerking kan worden genomen.

NTFR 2013/643 - Rechter treedt niet buiten rechtsstrijd door voorafgaande beleidsregel toe te passen

ECLI:NL:HR:2013:BY6057, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. M. Hendriks
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV met boetes opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen. De inspecteur heeft de boetes onderbouwd met verwijzing naar het BBBB 1998. Met betrekking tot de boetes IB 1991 en VB 1992 heeft Hof Den Bosch de Leidraad administratieve boeten 1984 (LAB 1984) toegepast. Naar het oordeel van de Hoge Raad is het hof daarmee niet buiten de rechtsstrijd getreden. Nu het BBBB 1998 eerst van toepassing is voor beboetbare gedragingen vanaf 1998, diende het hof de voorafgaande beleidsregels toe te passen. Anders dan de staatssecretaris betoogt, was het hof niet gehouden het Voorschrift administratieve boeten 1993 toe te passen. Dit voorschrift geldt vanaf 1993. In het onderhavige geval zijn de beboetbare feiten (het doen van onjuiste aangiften) begaan vóór 1993, zodat het hof terecht de LAB 1984 heeft toegepast.

NTFR 2013/644 - Boetegrondslag afleiden uit beschikbare bewijsmiddelen en ervaringsregels

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. M. Hendriks
De naam van belanghebbende komt voor op een microfiche waarop de rekeninghouders van de Luxemburgse KB-Luxbank zijn opgenomen. Belanghebbende heeft ontkend rekeninghouder te zijn. Op basis van de gegevens van meewerkende rekeninghouders heeft de inspecteur het saldi van belanghebbende ambtshalve vastgesteld en ambtshalve navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd. In de navorderingsaanslagen zijn verhogingen en boeten begrepen (tezamen: boeten) welke zijn vastgesteld op een percentage van de nagevorderde bedragen. Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de inspecteur de aanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe de grondslag waarop het boetepercentage wordt toegepast, wordt bepaald. De genoemde grondslag is ingevolge de wet het bedrag aan belasting dat als gevolg van het beboetbare feit te weinig was geheven (zie art. 67e, lid 2, AWR). Indien de belastingplichtige niet de in de wet vereiste aangifte doet, stelt de inspecteur de belastbare grondslag vast met toepassing van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast, aldus art. 25, lid 3, en art. 27e, lid 3, AWR. Art. 25, lid 7, en art. 27e, lid 7, AWR bepalen echter dat bij het opleggen van vergrijpboetes de omkering en verzwaring van de bewijslast niet kunnen worden toegepast. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de vaststelling van de heffingsgrondslag in geval van aanwending van die bewijsregel te berusten op een ‘redelijke schatting’. In casu wordt, uitgaande van gegevens van derde personen, een veronderstelling gemaakt ten aanzien van wat het gedrag van de belastingplichtige zou kunnen zijn geweest. Deze gang van zaken past in een fiscaal traject, doch niet in een strafrechtelijk traject waarin de verdachte het recht heeft om voor hem belastende feiten voor zich te houden. In het algemeen zal hebben te gelden dat voor beboetingsdoeleinden door de inspecteur bewijs moet worden geleverd, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanwezigheid van een spaar- naast een zichtrekening. Daarvoor mag overigens wel gewerkt worden met bewijsvermoedens.

NTFR 2013/645 - Betekenis Chambaz voor Nederlandse recht

ECLI:NL:PHR:2013:BZ3640, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. M. Hendriks
Eiser tot cassatie had een bankrekening in Zwitserland. Hij was voorts de eerste begunstigde (first beneficiary) ter zake van alle activa en inkomsten van een Liechtensteinse Stiftung. Het doel van die Stiftung was het beheer van die Zwitserse bankrekening. Eind 2000 is de Stiftung geliquideerd. In juni 2009 heeft de inspecteur op grond van art. 47 AWR de eiser om informatie over die Stiftung gevraagd. De eiser heeft verklaard niet te kunnen antwoorden op de vraag hoeveel vermogen in de Stiftung was ondergebracht en dat hij niet beschikte over stukken ter zake van de Stiftung. In verband met dreigend verloop van navorderingstermijnen heeft de inspecteur tot behoud van zijn rechten over 1998 en 1999 aan de eiser geschatte navorderingsaanslagen opgelegd in de vermogensbelasting en de inkomstenbelasting, alsmede vergrijpboeten ad 100% van de nagevorderde belasting. In kort geding vordert de Staat van de eiser alsnog, onder dwangsom, de verstrekking van de gevorderde informatie.

NTFR 2013/646 - Opbrengst gefingeerde verkoop hotel aan Rus vormt belast inkomen voor autohandelaar

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8848, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Belanghebbende heeft tot en met 2003 een autohandel gedreven. Daarnaast handelt hij in onroerend goed. Belanghebbende is sinds 1998 eigenaar van een hotel. In 2002 heeft belanghebbende € 650.000 op zijn bankrekening gestort. Volgens belanghebbende betreft dit een aanbetaling voor de verkoop van het hotel voor € 1.300.000 aan een Rus. Na onderzoek neemt de belastingdienst het standpunt in dat de koper – de Rus – niet bestaat en dat het bedrag van € 650.000 ‘zwart’ is verdiend met de autohandel. In verband hiermee zijn navorderingsaanslagen IB/PVV en premie WAZ voor het jaar 2002 (met dagtekening 3 november 2008) met een 100%-vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. Volgens het hof zijn – anders dan belanghebbende stelt – de navorderingsaanslagen tijdig opgelegd, nu destijds aan de adviseur van belanghebbende elf maanden uitstel voor het indienen van de aangifte is verleend. Voorts heeft de inspecteur geen ambtelijk verzuim begaan door de ingediende aangifte, waarin het onroerend goed van belanghebbende ‘verdicht’ was verwerkt, te volgen. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur erin is geslaagd aannemelijk te maken dat het bedrag van € 650.000 inkomen uit werk en woning van belanghebbende vormt. Het hof acht de door de – aan belanghebbende gelieerde – getuigen in de rechtbankprocedure afgelegde verklaringen niet geloofwaardig. Niet aannemelijk is dat het bedrag afkomstig is van de verkoop van het hotel. De omstandigheid dat een onbelaste verkooptransactie is gefingeerd, impliceert dat het in werkelijkheid gaat om belaste inkomsten. Met betrekking tot de vergrijpboete heeft belanghebbende zich onder meer beroepen op de uitspraak van het EHRM in de zaak Chambaz (EHRM 5 april 2012, nr. 11663/04, NTFR 2012/1225). Volgens het hof kan dat beroep belanghebbende echter niet baten, omdat geen informatie is verstrekt onder de aan belanghebbende geuite dreiging van een boete- of strafprocedure. Ook het Salduz-verweer wordt door het hof verworpen. De opgelegde boete van 100% acht het hof passend en geboden.

NTFR 2013/648 - Wezenlijke belemmering toegang tot rechter in enkelvoudige belastingzaak: hoger beroep ontvankelijk ondanks niet betalen griffierecht

ECLI:NL:HR:2013:BZ5064, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
Belanghebbende geniet een maandelijkse bijstandsuitkering van netto € 500 en een zorgtoeslag van € 61. Hij beschikt niet over vermogen. Zijn maandelijkse huur bedraagt € 450. Aan belanghebbende is een aanslag IB voor het jaar 2008 opgelegd ten bedrage van € 1.840. Belanghebbende heeft, vanwege zijn financiële situatie, om vermindering tot nihil verzocht van het voor het hoger beroep verschuldigde en door hem niet betaalde griffierecht van € 112. Hof Arnhem (NTFR 2012/2597) heeft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege gelaten. Op grond van art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) en het rechtszekerheidsbeginsel mag de toegang tot de rechter namelijk niet wezenlijk worden belemmerd. Dat is hier echter wel aan de orde.

NTFR 2013/651 - Naheffingssysteem bij overtreding schorsingsvoorwaarden is niet strijdig met art. I Eerste Protocol (bij het EVRM)

ECLI:NL:PHR:2013:BZ3546, datum uitspraak 18-02-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft zich met zijn personenauto tijdens een schorsingsperiode op de openbare weg begeven. Dit heeft geleid tot naheffing op de voet van art. 35Wet MRB 1994 over het tijdvak 27 mei 2008 tot en met 15 januari 2009 tot een bedrag van € 346 en een boete van € 346.

NTFR 2013/653 - Geen onrechtmatige beperking voor autohandelaar bij voldoening BPM voor ingevoerde auto's

ECLI:NL:HR:2013:BZ5058, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013
Belanghebbende handelt in auto’s van exclusieve merken. Zij beschikt over een vergunning als bedoeld in art. 8 Wet BPM. Belanghebbende heeft 56 in Duitsland geregistreerde auto’s in Nederland ingevoerd. In de in opdracht van belanghebbende – met het oog op de tegenbewijsregeling – opgestelde taxatierapporten is ervan uitgegaan dat sprake is van gebruikte auto’s. Op het aangiftepunt van de Douane zijn de taxatierapporten terzijde geschoven en is de verschuldigde BPM berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel. Belanghebbende heeft de door de inspecteur in de aangepaste maandaangiften opgenomen bedragen voldaan en vervolgens rechtsmiddelen aangewend. In hoger beroep stelt belanghebbende dat zij op onrechtmatige wijze is beperkt in haar vrijheid om naar eigen inzicht aangifte te doen van de door haar verschuldigde BPM. Hof Arnhem (NTFR 2012/1775) heeft die stelling niet onderschreven. Belanghebbende heeft echter wel gelijk gekregen met haar standpunt dat niet alle auto’s als nieuw kunnen worden aangemerkt. De taxatierapporten van belanghebbende kunnen volgens Hof Arnhem niet dienen om het afschrijvingspercentage vast te stellen. Daarom is terecht het forfait toegepast, aldus Hof Arnhem.

NTFR 2013/654 - Geen precariobelasting wegens gedoogplicht gemeente voor mantelbuizen

ECLI:NL:HR:2013:BY3909, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk. In 2001 heeft zij de eigendom verkregen van mantelbuizen gelegen in de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Deze mantelbuizen waren in de jaren 2002 t/m 2004 leeg, dat wil zeggen niet met (glasvezel)kabels gevuld. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor die jaren aanslagen in de precariobelasting opgelegd. Hof Den Haag (NTFR 2011/2867) en de Hoge Raad oordelen dat voor een dergelijke heffing geen plaats is. Precariobelasting kan alleen worden geheven als de gemeente de aanwezigheid van de buizen in de grond toestaat. Van toestaan is geen sprake als de gemeente rechtens de bevoegdheid mist om als eigenaar van de grond tegen die aanwezigheid op te treden. Vanwege de gedoogplicht zoals neergelegd in de Telecommunicatiewet, was de gemeente niet bevoegd om als eigenaar op te treden. Deze gedoogplicht ziet niet alleen op kabels, maar ook op (lege) mantelbuizen.

NTFR 2013/655 - Inlener aansprakelijk voor onbetaald gebleven loonbelastingschulden

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft in de jaren 1999 en 2000 personeel ingeleend van A. In dat kader heeft A aan belanghebbende verklaringen van betalingsgedrag overgelegd die door de ontvanger in 1998 tot en met 2000 zijn opgesteld. In 1998 was besloten tot een strafrechtelijk onderzoek tegen A. Voorts is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij A ingesteld, waarvan de uitkomst is neergelegd in rapporten van oktober 2001. Deze uitkomst is aanleiding voor naheffingsaanslagen loonheffingen 1999 en 2000. Daarbij heeft de inspecteur op de gedane loonbetalingen een brutering toegepast. De naheffingsaanslagen zijn onbetaald gebleven, waarna belanghebbende als inlener aansprakelijk is gesteld. Hof Amsterdam (1 december 2011, nr. 08/01222, NTFR 2012/94) heeft dit juist geacht. De Hoge Raad laat de hofuitspraak in stand. Dat belanghebbende een (onvolledige) schaduwadministratie heeft gevoerd, is geen reden voor matiging van de aansprakelijkheid. Ook is aansprakelijkstelling mogelijk voor loonheffing die is berekend met toepassing van een brutering. Voorts heeft de ontvanger niet onzorgvuldig gehandeld door verklaringen van betalingsgedrag te blijven afgeven, ook al wist hij dat ernstig rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat A onjuiste belastingaangiften deed.

NTFR 2013/656 - Na verwijzing: bewuste betaling van concurrente crediteuren en niet Belastingdienst vormt kennelijk onbehoorlijk bestuur

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ3580, datum uitspraak 26-02-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Dit is een verwijzingsprocedure van HR 24 februari 2012, nr. 10/05089, NTFR 2012/504. Belanghebbende is als (middellijk) bestuurder aansprakelijk gesteld voor door een bv onbetaald gebleven loon- en omzetbelastingschulden. De betalingsonmacht is rechtsgeldig gemeld. In geschil is of het niet betalen van de belastingschulden van de bv is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van belanghebbende. Hof Den Bosch (15 oktober 2010, nr. 09/00687, NTFR 2011/540) heeft die vraag bevestigend beantwoord, maar de Hoge Raad heeft die uitspraak gecasseerd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem.

NTFR 2013/658 - Kennelijk onbehoorlijk bestuur door onjuiste facturen in administratie I

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2013 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende is middellijk bestuurder van A bv. Aan A bv zijn naheffingsaanslagen OB opgelegd. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde omzetbelasting, verzuimboete en heffingsrente. In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld. Rechtbank Oost-Nederland wijst het beroep van belanghebbende op het Sopropé-arrest af. De rechtbank is verder van oordeel dat rechtsgeldig een melding betalingsonmacht heeft plaatsgevonden. De ontvanger heeft met betrekking tot de naheffingsaanslag over januari 2009 aannemelijk gemaakt dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur door belanghebbende vanwege de onjuiste facturen in de administratie van A bv. Met betrekking tot de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 2008 en 2009 is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet aan hem is te wijten dat A bv niet aan haar meldingsverplichting heeft voldaan, zodat belanghebbende het vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur niet kan weerleggen.