Aflevering 15

Gepubliceerd op 11 april 2013

NTFR 2013/732 - De rechter en de belastingwetgever

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 geschreven door prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen
Een groot goed van de rechtsstaat is dat de burger zich beschermd weet tegen willekeurig optreden van de overheid. De rechter waakt ervoor dat de overheid de grenzen van de wet niet overschrijdt. Direct werkende bepalingen van internationale verdragen leggen zelfs beperkingen op aan de wetgever in formele zin. Als gevolg daarvan stelt de burger zijn hoop op de rechter om, al dan niet vermeende, misstanden in de wetgeving weg te nemen.

NTFR 2013/734 - Zorginstelling die – naast eigen personeel – zzp'ers inschakelt is vrijgesteld van vennootschapsbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ2275, datum uitspraak 10-01-2013, publicatiedatum 27-02-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende, een stichting, is een erkende zorginstelling. Zij levert zorg in natura (zoals thuiszorg) aan cliënten die daarop krachtens de AWBZ recht hebben. De werkzaamheden bij de cliënten worden verricht door zzp’ers. De werkzaamheden die worden verricht door werknemers die bij belanghebbende in dienst zijn hebben (onder meer) betrekking op de organisatie van de zorgverlening, de daarmee verband houdende financieel/administratieve taken en de kwaliteitsbewaking. De inspecteur is van mening dat de belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, omdat haar activiteiten en werkzaamheden moeten worden aangemerkt als concurrerend ten opzichte van andere ondernemingen. Het hof stelt voorop dat belanghebbende in de onderhavige jaren structureel (elk jaar) aanzienlijke exploitatieoverschotten heeft behaald. Deze exploitatieoverschotten vloeien voort uit AWBZ-gelden. Het hof is van oordeel dat belanghebbende heeft gestreefd naar het behalen van dergelijke overschotten, dat deze overschotten objectief voorzienbaar waren en dat belanghebbende op deze gronden geacht moet worden een winstoogmerk te hebben. De omstandigheid dat deze overschotten op grond van beleidsregels dienen te worden gereserveerd voor (eventuele) verliezen in latere jaren, doet daar niet aan af. Volgens het hof kunnen de werkzaamheden van belanghebbende echter niet worden gelijkgesteld met die van een willekeurige administratieve dienstverlener. Anders dan Rechtbank Haarlem oordeelt het hof dat op belanghebbende de zorgvrijstelling van toepassing is.

NTFR 2013/737 - VAR-dga voor werkzaamheden gemeentelijke bezwaarschriftencommissie terecht geweigerd

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Belanghebbende is, naast zijn dienstverband in het onderwijs, lid van een gemeentelijke bezwaarschriftencommissie. Eind 2006 heeft hij alle aandelen in een bv verworven. Belanghebbende is enig bestuurder van de bv. De bv heeft als doelomschrijving (juridisch) adviesbureau. De facturen voor de commissiewerkzaamheden zijn door de bv met omzetbelasting ingediend bij de gemeente. Betaling heeft plaatsgevonden aan de bv. Voor 2007 heeft belanghebbende voor de commissiewerkzaamheden een VAR-dga aangevraagd. Die aanvraag is geweigerd door de inspecteur en hij heeft een VAR-row afgegeven. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2012/914) en de Hoge Raad is dat terecht. De commissiewerkzaamheden zijn namelijk zozeer verknocht met de persoon van belanghebbende dat slechts belanghebbende in persoon – en niet de bv – kan worden aangemerkt als degene jegens wie de gemeente als opdrachtgever optreedt en dat hetgeen uit de opdracht voortvloeit ook bij uitsluiting hem aangaat.

NTFR 2013/738 - Voor stichting werkende leden van geloofsgemeenschap hebben geen privaatrechtelijke dienstbetrekking

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5019, datum uitspraak 05-03-2013, publicatiedatum 21-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
A is een geloofsgemeenschap. Belanghebbende, een stichting, heeft tot doel de belangen van de geloofsgemeenschap te behartigen. Zij neemt projecten aan in grootwinkelbedrijven (onder meer schoonmaakwerkzaamheden). De opdrachtgevers betalen belanghebbende. De werkzaamheden worden feitelijk verricht door de leden van de geloofsgemeenschap. Aan die leden wordt geen beloning betaald. Belanghebbende keert haar winst jaarlijks uit aan de geloofsgemeenschap. Volgens de inspecteur is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en de voor haar werkende leden van de geloofsgemeenschap. Het hof deelt dat standpunt niet. Er is namelijk geen loon overeengekomen. De leden hebben afgezien van een aanspraak op loon en niet, zoals de inspecteur stelt, van loon waarop zij aanspraak kunnen maken. Er is derhalve geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zodat ten onrechte is nageheven.

NTFR 2013/739 - Geen afwaardering onzakelijke lening in ongebruikelijke terbeschikkingstellingssfeer

ECLI:NL:GHARN:2012:BY6190, datum uitspraak 04-12-2012, publicatiedatum 14-12-2012
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende heeft een geldlening (tegen 6,2% rente) verstrekt aan de vennootschap van zijn zoon. De zoon is aanmerkelijkbelanghouder. De schuldvordering van belanghebbende valt binnen het bereik van de ongebruikelijke terbeschikkingstellingsregeling. In 2009 is de vennootschap failliet verklaard. Belanghebbende wenst voor 2007 als negatief row € 143.550 in aanmerking te nemen ter zake van een afwaardering van de schuldvordering. Het hof is met de inspecteur van oordeel dat die afwaardering ten laste van het row niet mogelijk is. Het hof zet uiteen dat het leerstuk van de onzakelijke lening, ondanks het ontbreken van een aandeelhoudersrelatie, ook geldt voor de ongebruikelijke terbeschikkingstellingsregeling. Gelet op het ontbreken van zekerheden, een additionele renteopslag en een aflossingsschema, is volgens het hof sprake van een onzakelijke lening. Belanghebbende heeft bij het aangaan van de lening namelijk een onzakelijk debiteurenrisico aanvaard. Een renteaanpassing behoort volgens het hof niet tot de mogelijkheden en van bijzondere omstandigheden is geen sprake. Anders dan belanghebbende betoogt, kan het verlies niet als een informele kapitaalstorting worden aangemerkt.

NTFR 2013/744 - Tweede Kamervragen over de eigenwoningregeling en echtscheiding beantwoord

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013
De minister voor Wonen en Rijksdienst beantwoordt, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen over de toepassing van de eigenwoningregeling voor mensen met een eigen woning in scheidingssituaties. In het antwoord melden de bewindslieden dat hen geen problemen bekend zijn en dat de huidige regeling volstaat. Er is dan ook geen aanleiding tot nieuwe regels of coulance ten aanzien van de toepassing van de huidige regels. Dit betekent concreet dat de tweejaarstermijn die voor echtscheidingssituaties geldt in de eigenwoningregeling (art. 3.111, lid 4, Wet IB 2001) niet wordt opgetrokken naar de driejaarstermijn die onder meer geldt voor verhuissituaties. Deze laatste termijn wordt overigens per 1 januari 2014 weer twee jaar.

NTFR 2013/746 - Voorwaarden Starterslening versoepeld

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013
De staatssecretaris van Financiën brengt het beleidsbesluit over de Starterslening opnieuw uit. Ten opzichte van het besluit van 30 januari 2013, nr. BLKB2013/59M, NTFR 2013/302, is de voorwaarde verdwenen dat de verschuldigdheid van de rente over de Starterslening uitsluitend afhankelijk mag zijn van de betalingscapaciteit van de starter.

NTFR 2013/747 - 'Step-down' is in strijd met vestigingsvrijheid

ECLI:NL:PHR:2012:BY9291, datum uitspraak 20-12-2012, publicatiedatum 16-04-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013
Belanghebbende, een Belg, was tot april 2006 woonachtig in België. Hij hield alle aandelen in een in Nederland gevestigde bv. Belanghebbende heeft de aandelen in de bv overgedragen aan zijn (100%) in België gevestigde BVBA. Vervolgens is hij naar Nederland verhuisd. Naar aanleiding van de immigratie heeft de inspecteur de verkrijgingsprijs van de door belanghebbende gehouden aandelen in de BVBA vastgesteld op de waarde in het economische verkeer ten tijde van immigratie, echter verminderd met de waardeaangroei van de aandelen in de bv tot het moment van verkoop daarvan aan de BVBA. Bij de immigratie is derhalve een ‘step-down’ toegepast voor de waardeaangroei van de aandelen in de bv in de periode dat het Belastingverdrag heffingsbevoegdheden daarover toewees aan België. In België is geen belasting geheven ter zake van de realisatie van deze vermogenswinst door de verkoop van de aandelen in bv aan de BVBA. De rechtbank achtte de ‘step-down’ in strijd met de vestigingsvrijheid. De staatssecretaris heeft sprongcassatie ingesteld.

NTFR 2013/748 - In SPF ingebracht vermogen behoort niet tot box 3-grondslag van erflaatster

ECLI:NL:HR:2013:BZ4218, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Erflaatster (1921-2007) heeft (via een vennootschap) een Stichting Particulier Fonds (D) opgericht, gevestigd op Curaçao, met als doel haar vermogen veilig te stellen ten behoeve van haar in 1956 geboren dochter die een psychiatrische aandoening heeft en wier vermogen onder bewind is gesteld. Erflaatster heeft in 2000 een vermogen van € 1.363.414 ingebracht in D. Op 22 november 2004 heeft D een schenking gedaan aan de dochter. D is in 2005 ontbonden. In geschil is of het vermogen van D in 2001 tot en met 2004 tot het box 3-vermogen behoorde van erflaatster. Hof Amsterdam (31 mei 2012, nr. 10/00016 t/m 10/00019, NTFR 2012/2034) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Volgens het hof kon erflaatster namelijk niet over het vermogen van D beschikken als ware het haar eigen vermogen. Hiertegen heeft de staatssecretaris cassatieberoep aangetekend, echter vergeefs. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof.

NTFR 2013/749 - Aftrek van kosten voor levensonderhoud van in Suriname wonende kinderen

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3307, datum uitspraak 28-02-2013, publicatiedatum 06-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Twee van de zonen van belanghebbende wonen in Suriname en één zoon woont in Nederland. Voor de oudste en de middelste zoon heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 een aftrek van kosten levensonderhoud kinderen jonger dan dertig jaar geclaimd. De inspecteur heeft deze aftrekpost geweigerd. Het hof volgt het oordeel van Rechtbank Haarlem dat belanghebbende recht heeft op aftrek voor de kosten van levensonderhoud voor zijn zonen. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de zonen bij hun moeder woonden die geringe inkomsten had, dat één van de zonen een opleiding volgde waaraan kosten zijn verbonden en dat beide zonen geen inkomen hebben.

NTFR 2013/750 - Geen recht op giftenaftrek omdat de vereniging in dat jaar geen anbi was

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3306, datum uitspraak 21-02-2013, publicatiedatum 06-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 een bedrag van € 2.100 opgenomen als gift. Het betreft een gift aan de vereniging Y. Deze vereniging is op 14 juli 2011 aangemerkt als Algemeen Nut Beogende Instelling met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. Het hof is van oordeel dat belanghebbende in 2008 geen recht had op giftenaftrek, nu de vereniging in 2008 niet beschikte over de vereiste beschikking om aangemerkt te worden als een anbi. Er kan geen terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 aan de beschikking worden verleend.

NTFR 2013/752 - Onbevoegdheid inspecteur kan voor het eerst in cassatie worden opgeworpen; ressorteerbepaling stelt niet bevoegdheid vast

ECLI:NL:PHR:2013:BZ4214, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
De inspecteur van de Belastingdienst/Oost/Coördinatiepunt privégebruik auto heeft twee naheffingsaanslagen LB met 50% boeten aan belanghebbende opgelegd wegens privégebruik van de auto die door de werkgever van belanghebbende aan belanghebbende ter beschikking was gesteld.

NTFR 2013/753 - Ambtelijk verzuim door geen onderzoek te verrichten; regels voor immateriële schadevergoeding overschrijding redelijke termijn

ECLI:NL:HR:2013:BX6666, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende hield tot 31 december 1996 alle aandelen in Holding bv. Op die datum zijn de statuten gewijzigd en zijn de gewone aandelen omgezet in één gewoon aandeel en 40.454 niet-cumulatief preferente aandelen. Daarnaast zijn aan belanghebbende 40.454 winstbewijzen uitgegeven. Belanghebbende heeft op dezelfde dag alle aandelen verkocht aan een stichting. Belanghebbende behield de winstbewijzen. Op 30 december 1997 heeft belanghebbende een coöperatie opgericht en daarin zijn winstbewijzen ingebracht. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB 1997 geen winst uit aanmerkelijk belang aangegeven ter zake van de inbreng van de winstbewijzen in de coöperatie. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd. Op grond van nadere informatie heeft de inspecteur in 2003 een navorderingsaanslag IB 1997 opgelegd. Hof Den Haag (16 augustus 2011, nr. 09/00136, NTFR 2011/2530) heeft geoordeeld dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door zonder nader onderzoek de primitieve aanslag op te leggen. In de aangiften IB 1995 had belanghebbende immers melding gemaakt van de ab-aandelen, in de aangifte IB 1996 van de winstbewijzen en in de bijlage bij de aangifte IB 1997 van de inbreng van de winstbewijzen. De Hoge Raad acht dit hofoordeel niet onbegrijpelijk. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak voor wat betreft de toegekende vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad zet uitvoerig uiteen hoe deze vergoeding moet worden vastgesteld.

NTFR 2013/756 - Informatiebeschikking; spoedeisend belang ontbreekt

ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3474, datum uitspraak 26-02-2013, publicatiedatum 07-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter verzocht, vooruitlopend op de uitkomsten van het door haar ingediende bezwaar en eventueel in te stellen beroep, de aan haar opgelegde informatiebeschikkingen te schorsen. De voorzieningenrechter overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. De beschikkingen houden een vaststelling in dat de administratieverplichting van art. 52 AWR is geschonden en dat een dergelijke schending zich niet leent voor herstel en dat van opschorten geen sprake kan zijn. Niet in geschil is dat de beschikkingen eerst rechtsgevolgen hebben wanneer zij onherroepelijk vaststaan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het verzoek van belanghebbende om de inspecteur te bevelen alle navorderingsaanslagen over de desbetreffende jaren binnen twee maanden na de onderhavige uitspraak op te leggen, verklaart de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk, overwegende dat een wettelijke grondslag voor een dergelijk verzoek ontbreekt.

NTFR 2013/764 - Prejudiciële vragen over aftrek onderhoudskosten Belgisch monument

ECLI:NL:HR:2013:BW8359, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland als dga werkzaam. Hij bewoont in België sinds eind 2004 een kasteel dat in België bij Koninklijk Besluit is aangewezen als beschermd monument. Belanghebbende heeft voor 2004 geopteerd voor de regels van binnenlandse belastingplicht en brengt de onderhoudskosten voor het kasteel in aftrek als uitgaven voor monumentenpanden. De inspecteur heeft de aftrek niet toegestaan, omdat geen sprake is van een in Nederland gelegen monument. In geschil is of de inspecteur daarmee het EU-recht heeft geschonden. Volgens de Hoge Raad is niet duidelijk of sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging of van het vrije kapitaalverkeer. En zo ja, of het behoud van nationaal cultureel erfgoed een dwingende reden van algemeen belang is die rechtvaardigt dat Nederland de fiscale aftrek mag beperken tot monumenten die binnen Nederland zijn gelegen. Wordt deze laatste vraag bevestigend beantwoord, dan moet nog worden beoordeeld of de aftrekregeling geschikt is om dat doel te bereiken. En zou Nederland op grond van EU-recht gehouden zijn aftrek te verlenen, dan ziet de Hoge Raad zich verder nog voor de vraag gesteld op welke wijze rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid tot aftrek van diezelfde kosten in België. Nu er twijfel over bestaat of de weigering van aftrek in overeenstemming is met het EU-recht, stelt de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

NTFR 2013/766 - België; voortgezette toepassing bijzondere compensatieregeling

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013
De bijzondere compensatieregeling uit het belastingverdrag met België ziet op inwoners van Nederland die op 31 december 2002 in België werkzaam waren als grensarbeider in de zin van het oude belastingverdrag met België uit 1970. Het vervallen van de zogenoemde grensarbeidersregeling in het nieuwe belastingverdrag kon voor deze personen namelijk een forse inkomensachteruitgang opleveren. Deze overgangsregeling eindigt zodra de inkomensachteruitgang als gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe verdrag in enig jaar nihil bedraagt of de werknemer van dienstbetrekking verandert. In dit besluit wordt goedgekeurd dat de regeling in bepaalde situaties toch kan worden voortgezet of weer kan worden toegepast. Het betreft een actualisatie van het besluit van 1 juli 1999, nr. CPP2009/1120M, NTFR 2009/1665. De bijzondere compensatieregeling kan onder meer worden voorgezet indien de grensarbeider na onvrijwillig en volledig ontslag binnen een termijn van zes maanden in de Belgische grensstreek aansluitend een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt. Nieuw in het onderhavige besluit is dat de uitbreiding van genoemde termijn tot twaalf maanden, die in het besluit van 1 juli 2009 gold tot en met 31 december 2010, nu is verlengd tot en met 31 december 2013 voor grensarbeiders die in de periode 1 september 2008 tot en met 31 december 2013 werkloos zijn geworden. Voor grensarbeiders die in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 werkloos worden, geldt in dit kader 31 december 2014 als uiterste termijn om een nieuwe dienstbetrekking te aanvaarden.

NTFR 2013/767 - Het HvJ geeft uitleg omtrent de medische vrijstellingen

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
PFC verricht diensten op het gebied van huidverzorging en van esthetische chirurgie van zowel cosmetische als reconstructieve aard. Het betreft ingrepen als borstvergrotingen, borstverkleiningen, borstlifts, abdominoplastie, liposucties, facelifts, wenkbrauwlifts, oog-, oor- en neusoperaties en andere plastische chirurgie. Ook verzorgt PCF behandelingen als permanente ontharing met IPL (intense pulsed light), IPL huidverjonging, cellulitisbehandelingen en injecties met botox en restylane. Een verzoek van PFC om teruggaaf van btw wijst de Zweedse belastingdienst af met het betoog dat een vrijstelling van toepassing is. Op prejudiciële vragen van ingeroepen verwijzende rechterlijke instantie verklaart het HvJ voor recht: Art. 132, lid 1, sub b en c, Btw-richtlijn moet worden uitgelegd als volgt:

NTFR 2013/768 - Levering schip in kader van oneigelijke lossing valt onder verleggingsregeling

ECLI:NL:HR:2013:BZ4072, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende, handelaar in schepen, heeft van (de curator van) A een schip gekocht voor € 500.000, inclusief omzetbelasting. A verkeerde in staat van faillissement. De op de factuur vermelde omzetbelasting heeft belanghebbende in aftrek gebracht. De bank en de Belastingdienst hadden hypotheekrechten op het schip. De curator heeft van hen en van de rechter-commissaris toestemming gekregen om het schip onderhands aan belanghebbende te verkopen. De inspecteur heeft de aftrek van omzetbelasting niet toegestaan omdat volgens hem kort gezegd de verleggingsregeling van toepassing is. Hof Den Haag zag dat anders. De Hoge Raad zet onder verwijzing naar de regels van het civiele recht uiteen dat de levering ingevolge een verkoop in het kader van een oneigenlijke lossing – daaronder begrepen de verkoop waarmee de hypotheekhouder heeft ingestemd – moet worden aangemerkt als een levering tot executie van zekerheid, bedoeld in art. 24ba, lid 1, letter d, Uitv.besl. OB 1968 (verlegging). Het hof is derhalve uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Nu de verkoop en de levering van het schip aan belanghebbende hebben plaatsgevonden met instemming van de hypotheekhouders (de bank en de Belastingdienst), hebben de verkoop en de levering derhalve plaatsgehad in het kader van oneigenlijke lossing, zodat ter zake van de levering in beginsel de verleggingsregeling van genoemde bepalingen van toepassing is. De zaak wordt verwezen voor een behandeling van onbehandeld gelaten stellingen van belanghebbende.

NTFR 2013/771 - Inrit naar woonhuis is openbare weg in de zin van de Wet MRB

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ2203, datum uitspraak 14-02-2013, publicatiedatum 27-02-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag MRB opgelegd. Hij had de auto, waarvan hij de geldigheid van het kenteken had geschorst, geparkeerd op een inrit aan de zijkant van zijn pand. Dit pand betreft een showroom voor motoren en het woonhuis van belanghebbende. De grond waarop de inrit zich bevindt is in eigendom van de gemeente. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de inrit feitelijk voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaat. Er zijn geen feitelijke of juridische maatregelen getroffen die ertoe hebben geleid dat de inrit niet voor het openbaar of ander rijverkeer openstond. De inrit is niet door de gemeente afgesloten en de inrit is evenmin tot verboden terrein verklaard nu voor het openbaar rijverkeer zonder meer niet duidelijk was dat van de inrit geen gebruik kon of mocht worden gemaakt. De inrit waarop de auto geparkeerd was, is dan ook aan te merken als een weg in de zin van de Wet MRB. Bovendien wordt er door derden veelvuldig geparkeerd op de inrit van belanghebbende, waaruit het hof afleidt dat de inrit kennelijk daadwerkelijk voor het openbaar rijverkeer openstond. Het hof is van oordeel dat terecht een boete is opgelegd, maar ziet wel aanleiding de boete te matigen.

NTFR 2013/773 - Heffingsambtenaar slaagt in bewijslast dat bouwkosten hoger zijn dan de aannemingssom

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4396, datum uitspraak 19-03-2013, publicatiedatum 19-03-2013
Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend waarin staat dat de geraamde bouwkosten € 29 miljoen bedragen. De heffingsambtenaar is bij de berekening van de leges uitgegaan van een geraamd bedrag aan bouwkosten van bijna € 38 miljoen. In geschil is of de heffingsambtenaar voor de berekening van de leges mocht uitgaan van een eigen raming van de bouwkosten of dat hij had moeten aansluiten bij de door belanghebbende opgegeven aannemingssom. Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat als de heffingsambtenaar ondanks het bestaan van een aannemingssom wil uitgaan van een raming van de bouwkosten, op hem de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de overeengekomen aannemingssom niet kan dienen ter bepaling van de bouwkosten. De heffingsambtenaar is volgens de rechtbank met het door hem ingebrachte rapport in die bewijslast geslaagd. De raming van de bouwkosten in dat rapport komt zoveel hoger uit dan de overeengekomen aannemingssom dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat de aannemingssom niet alle vergunde werkzaamheden betreft. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet kunnen weerleggen, omdat zij geen inzicht heeft gegeven in het volledige aan de opdrachtbevestigingen ten grondslag liggende bestek.

NTFR 2013/774 - Exitheffing en uitstel van betaling

Aflevering 15, gepubliceerd op 11-04-2013 geschreven door mr. J.D. Schouten
Op 4 april 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën een nadere memorie van antwoord inzake de wijziging van de Invorderingwet 1990 (art 25a IW 1990) aangeboden. De staatssecretaris deelt – naar aanleiding van vragen van de fracties van CDA en VVD – mede dat er geen aanleiding is gevonden om dit wetsvoorstel aan te passen, gelet onder meer op HvJ 6 september 2012, zaak C-38/10, (Commissie tegen Portugal), NTFR 2012/2807. Ook is de staatssecretaris van oordeel dat de Nederlandse keuze om rente in rekening te brengen proportioneel is. Ten slotte is de staatssecretaris van oordeel dat het vragen van zekerheid niet disproportioneel is, aangezien naarmate de tijd verstrijkt rekening gehouden moet worden met het risico van niet-invordering van de heffing. Zie ook NTFR 2013/543.