Aflevering 29

Gepubliceerd op 18 juli 2013

NTFR 2013/1395 - Van Dijkhuizen en de dga

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 geschreven door prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
Op maandag 10 juni jl. heeft de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen – naar haar voorzitter de Commissie-Van Dijkhuizen (hierna: de Commissie) genoemd – haar eindrapport ‘Naar een activerender belastingstelsel’ aangeboden aan de staatssecretaris van Financiën. In dit rapport staan interessante ideeën voor de directeur-aandeelhouder (dga) die het waard zijn nader te worden bestudeerd in plaats van onmiddellijk af te schieten, zoals naar mijn mening te snel in de dagbladpers is geschied. Het dga-pakket van de Commissie bevat een drietal voorstellen, te weten:

NTFR 2013/1397 - Vervanging LJN door ECLI is per 28 juni 2013 een feit

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Na de aankondiging op 31 oktober 2012 is op 28 juni 2013 het Landelijk Jurisprudentienummer (LJN) vervangen door de European Case Law Identifier (ECLI). Tot 28 juni 2013 hebben veel uitspraken die in Nederland zijn gepubliceerd een Landelijk JurisprudentieNummer (LJN) gekregen. De Raad voor de rechtspraak raadt ten zeerste af om dit LJN nog te gebruiken voor verwijzingen. Het wordt eveneens afgeraden om zelf de omzetting van LJN naar ECLI te maken. Beter is het om te zoeken op het LJN en dan het gevonden ECLI te gebruiken. Bij uitspraken van de Hoge Raad krijgen arrest en conclusie elk een eigen ECLI, waar deze voorheen hetzelfde LJN kregen. Voor arresten/conclusies met een voormalig LJN geldt dat de conclusie de gerechtscode ‘PHR’ meekrijgt en het arrest de gerechtscode ‘HR’.

NTFR 2013/1399 - Kosten ter zake van de sponsoring van een poloteam zijn deels niet zakelijk

ECLI:NL:HR:2013:171, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Aan belanghebbende – advocaat – zijn aanslagen IB/PVV opgelegd in verband met diverse kosten die door belanghebbende in aftrek zijn gebracht. Ter zake van de juridische kosten in verband met de voorgenomen aanleg van een bouwweg in de directe omgeving van het landgoed van belanghebbende heeft Hof Amsterdam (NTFR 2013/111) geoordeeld dat de kosten in een te ver verwijderd verband staan tot het vereiste behoud van inkomsten uit het landgoed, ook als ervan wordt uitgegaan dat deze aanslag zou worden gevolgd door de aanleg/uitbreiding van de randweg of een dreigende onteigening. Met betrekking tot de juridische kosten in verband met het handhaven van een verbod op aanmeren, heeft het hof eveneens geoordeeld dat deze in een te ver verwijderd verband staan tot het vereiste behoud van inkomsten uit het landgoed. Met betrekking tot de kosten in verband met de sponsoring van een poloteam (aanschaf van paarden, uitgaven ter zake van een dierenarts en een hoefsmid en reis- en verblijfkosten Argentinië) oordeelde het hof dat een deel van de kosten niet als zakelijk kan worden aangemerkt omdat deze mede hun oorzaak vinden in de persoonlijke affiniteit van belanghebbende met paarden, de paardensport en het polospel in het bijzonder. Met betrekking tot de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto met een cataloguswaarde van € 273.143 heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende met de rittenadministratie niet heeft doen blijken dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.

NTFR 2013/1401 - Kosten kandidatuur Provinciale Staten leidt niet tot bron van inkomen

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA0589, datum uitspraak 18-04-2013, publicatiedatum 22-05-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. L.M.J. Arets
Belanghebbende was in 2007 kandidaat voor de PvdA voor de Provinciale Statenverkiezingen. Hij heeft geen inkomsten als lid van de Provinciale Staten genoten. In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 heeft belanghebbende onder meer een bedrag van € 6.706, betreffende een restitutie aan het UWV, als negatief inkomen opgegeven. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2007 betalingen aan het UWV heeft gedaan. Belanghebbende heeft ook € 1.215 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden vermeld, in verband met campagne- en/of politieke activiteiten ten behoeve van (de verkiezingen voor) de Provinciale Staten. Zowel de rechtbank als het hof zijn van oordeel dat deze activiteiten niet kwalificeren als een bron van inkomen. Gelet op de in 2007 bestaande politieke verhoudingen was het niet denkbaar dat belanghebbende verkozen zou worden en dat hij op een onverkiesbare plaats stond. De kosten kunnen dan ook niet in aftrek worden gebracht.

NTFR 2013/1402 - Geen row en geen reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX1539, datum uitspraak 12-07-2012, publicatiedatum 18-07-2012
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. R.H.J. Aelen
In 2002 was de echtgenote van belanghebbende enig aandeelhouder en bestuurder van A bv. Deze bv hield zich bezig met het verkopen en leggen van vloeren. Vanaf februari 2005 is belanghebbende enig aandeelhouder. Uit een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD-ECD is gebleken dat belanghebbende jaarlijks zo’n € 50.000 uit de kas van A bv opnam en besteedde aan diverse hobby’s. In 2006 is A bv failliet verklaard. De inspecteur heeft voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd omdat de onttrekkingen door belanghebbende dienen te worden aangemerkt als belastbaar row. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een onttrekking. Alle opnames van belanghebbende liepen via de boekhouding en de rekening-courantverhouding van belanghebbende. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet de intentie had de rekening-courant terug te betalen. Ook indien de echtgenote van belanghebbende strovrouw voor belanghebbende is en belanghebbende daardoor als aanmerkelijk belanghouder in A bv zou moeten worden aangemerkt bestaat geen aanleiding (reguliere) voordelen uit het aanmerkelijk belang bij hem in aanmerking te nemen. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot het in aanmerking nemen van een row indien belanghebbende geen aanmerkelijk belanghouder zou zijn.

NTFR 2013/1403 - Beantwoording Tweede Kamervragen over de zorg aan militairen die niet onder de Zvw valt

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister van Defensie, Tweede Kamervragen beantwoord over de zorg aan militairen die niet onder de Zvw valt. In de beantwoording wijst de staatssecretaris op de verschillen tussen een gewone werknemer en een militair. Hij bevestigt dat op militairen wel de lastenverzwarende maatregelen van de Wet uniformering loonbegrip (WUL) van toepassing zijn, maar de lastenverlichting niet. Voor 2013 is dit opgelost door twee maatregelen. Ten eerste is de door de militair verschuldigde loonheffing over het werkgeversdeel van de aanspraak op zorg vervangen door een eindheffing bij de werkgever. Ten tweede wordt de premie voor het zogenoemde VUT-equivalent verlaagd. Hierdoor gaan militairen er niet meer dan 1,5% in loon op achteruit. Voor 2014 en verder volgt een structurele oplossing.

NTFR 2013/1405 - Managementvergoedingen vormen loon uit dienstbetrekking

ECLI:NL:HR:2013:175, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Belanghebbende was in het verleden in dienstbetrekking werkzaam voor A bv. Op verzoek van deze bv heeft belanghebbende een detacheringsbureau, B bv, opgericht. Hij is statutair directeur van deze vennootschap en bezit 10% van de aandelen. Daarnaast is belanghebbende samen met zijn echtgenote eigenaar en directeur van C bv. Op 1 januari 2002 hebben C bv en B bv een managementovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft C bv in de onderhavige jaren verschillende managementvergoedingen ontvangen. Volgens de inspecteur vormen (een deel van) deze vergoedingen loon uit dienstbetrekking voor belanghebbende. Hof Arnhem (NTFR 2013/372) deelde de visie van de inspecteur. Volgens het hof is er namelijk voldaan aan de criteria ‘persoonlijke arbeid’, ‘loon’ en ‘gezagsverhouding’. Met betrekking tot het laatste element heeft het hof erop gewezen dat belanghebbende verantwoording dient af te leggen aan de RvC en de AVA van B bv. Voorts oordeelde het hof dat de managementvergoedingen ook door belanghebbende zijn genoten, aangezien hij daarover de beschikkingsmacht had verkregen.

NTFR 2013/1406 - Brief over de toezegging over de omzetting levensloop in lijfrente

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij zijn toezegging nakomt om in te gaan op de budgettaire effecten en uitvoeringstechnische aspecten van het omzetten van levenslooptegoeden in een pensioenproduct. In zijn brief gaat hij in op twee varianten. Ten eerste de mogelijkheid van de onbeperkte geruisloze omzetting, ook buiten de in de derde pijler beschikbare ruimte en ten tweede de mogelijkheid van de beperkte, binnen de in de derde pijler beschikbare ruimte. Vanwege de budgettaire en uitvoeringstechnische aspecten raadt de staatssecretaris beide varianten af.

NTFR 2013/1408 - Gegevens op Rijnvaartverklaring maatgevend voor exploitant ex-Rijnvarendenverdrag

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA0427, datum uitspraak 21-05-2013, publicatiedatum 23-05-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2006 in Nederland. Hij stond in 2006 op de loonlijst van B. Hij maakte deel uit van de bemanning van het binnenvaartschip mts. C, waarvan de eigenaar is D h.o.d.n. vof E. Op de Rijnvaartverklaring ten name van de C van 24 mei 2004, die is afgegeven namens de minister van Verkeer en Waterstaat, staat als eigenaar vermeld X. Er staat geen (andere) exploitant vermeld. Op 16 augustus 2006 is door de bevoegde Luxemburgse instantie voor de C aan B een zogenoemd ‘Certificat d’Exploitant’ afgegeven. Op de Rijnvaartverklaring van 13 juli 2007 is H bv als eigenaar opgenomen en staat B als exploitant vermeld. De C beschikt voorts over een certificaat als bedoeld in art. 22 Herziene Rijnvaartakte en is met winstoogmerk gebruikt voor vrachtvervoer ook over de Rijn. In zijn aangifte IB/PVV 2006 heeft belanghebbende voor het hele jaar 2006 wat het loon betreft dat is verstrekt door B verzocht om vrijstelling voor de premies volksverzekeringen. Voorts heeft hij verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur heeft beide verzoeken afgewezen. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende (deels) is vrijgesteld van premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland.

NTFR 2013/1409 - Bij een kraakwacht is de eigen woning niet aan derden ter beschikking gesteld

ECLI:NL:HR:2013:CA2316, datum uitspraak 07-06-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende heeft met haar gezin tot 1 september 2007 een eigen woning bewoond. Vervolgens is zij met haar gezin in het kader van een tijdelijke uitzending door haar werkgever verhuisd naar het buitenland. Belanghebbende is op 1 april 2010 teruggekeerd in de woning. De woning, een rijksmonument, is braak- en kraakgevoelig. Daarom is in de periode van uitzending een student als kraakwacht aangesteld. Hij heeft zich in de GBA laten inschrijven en heeft een logeerkamer op de eerste etage van de woning betrokken. De kraakwacht heeft geen huur betaald, maar wel een geringe bijdrage in de energiekosten. Gedurende de uitzending naar het buitenland is de woning door belanghebbende en haar echtgenoot meerdere keren gebruikt. De in geschil zijnde vraag of belanghebbende de woning met ingang van 25 september 2007 aan een derde ter beschikking heeft gesteld in de zin van art. 3.111, lid 6, onderdeel a, Wet IB 2001 (met als gevolg dat geen sprake meer is van ‘eigen woning’) is door Hof Den Haag ontkennend beantwoord. Volgens de Hoge Raad is dat juist. Met de voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, is bedoeld dat de woning niet wordt verhuurd en dat ook niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Daarvan is geen sprake in een geval als hier waarin met een derde is overeengekomen dat hij ervoor zorg zal dragen dat de woning niet wordt gekraakt, en deze derde, behoudens een beperkte bijdrage in de energiekosten, geen vergoeding hoeft te betalen voor het daarmee gepaard gaande verblijf in de woning en hij de woning zal moeten verlaten zodra de eigenaar dat noodzakelijk acht. Dat die kraakwacht in het kader van de met hem overeengekomen werkzaamheid verblijf houdt in de woning, doet daaraan niet af.

NTFR 2013/1410 - Besluit met enkele goedkeuringen voor het overgangsrecht KEW

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit uitgebracht met een aantal goedkeuringen voor de toepassing van het overgangsrecht van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning op een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), een spaarrekening eigen woning (SEW) of een beleggingsrecht eigen woning (BEW). Het gaat om eerder aan de Tweede Kamer aangekondigde situaties waarin in de Wet IB 2001 wel het overgangsrecht voor een bestaande eigenwoningschuld is geregeld maar niet voor de KEW, SEW en BEW.

NTFR 2013/1411 - Afwaardering vordering dga op bv wordt slechts beperkt toegestaan

ECLI:NL:HR:2013:168, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Belanghebbende bezit 30% van de aandelen en zijn echtgenote 70% van de aandelen in een bv. Belanghebbende is daarnaast in dienst bij de bv. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben een vordering in rekening-courant op de bv waartoe belanghebbende voor de helft gerechtigd is. Naast de vordering op de bv heeft belanghebbende een schuld in rekening-courant aan de bv. De vordering is in de aangifte van belanghebbende IB/PVV voor het jaar 2007 opgenomen als row (box 1). De schuld is opgenomen in box 3. In 2007 heeft belanghebbende (en zijn echtgenote) de aandelen verkocht. In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 heeft belanghebbende zijn vordering op de bv ad € 220.191 afgewaardeerd tot nihil, ten laste van het row, waarna een negatief belastbaar inkomen in box 1 resteert. In box 2 heeft belanghebbende een verlies uit aanmerkelijk belang vermeld van € 18.199. Het aangegeven belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) bedraagt nihil. Verder heeft belanghebbende in deze aangifte zijn schuld aan de bv per ultimo 2007 in box 3 opgenomen voor nihil. Het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt (eveneens) nihil. De inspecteur heeft het inkomen in box 1 gecorrigeerd. Zowel Rechtbank Haarlem als het Hof Amsterdam (NTFR 2013/1378) begrijpt de overeenkomst tot verkoop van de aandelen zo dat voorafgaand aan de verkoop en levering van de aandelen op ‘closing’ de vordering van belanghebbende op de bv en zijn schuld aan de bv met elkaar zijn verrekend waarna de per saldo resterende vordering op de bv voor één euro is verkocht aan de koper van de aandelen. Alsdan is vóór closing de vordering van belanghebbende op de bv voor een bedrag van € 184.455 voldaan door verrekening, waarna het resterende saldo ad € 35.736 op closing is verkocht aan een derde voor (de facto) nihil zodat belanghebbende op zijn vordering (per saldo) een verlies lijdt van € 35.736. Door verrekening zijn de vordering en de schuld van belanghebbende tot hun gemeenschappelijke beloop tenietgegaan en bleef een vordering van belanghebbende over tot een nominaal bedrag van € 35.736. Van afwaardering van deze vordering tot meer dan het beloop van het nominale bedrag van € 35.736 kan geen sprake zijn.

NTFR 2013/1413 - Geen bewijs voor tegenprestatie inzake betaalde provisie: aftrek terecht geweigerd

ECLI:NL:HR:2013:160, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Belanghebbende heeft speelgoed geïmporteerd uit het Verre Oosten. Een deel van de inkopen heeft plaatsgevonden via een Limited. Deze Limited heeft aan belanghebbende een provisie van 5% van het factuurbedrag in rekening gebracht voor het testen van het speelgoed en het opmaken van testrapporten. De inspecteur heeft aftrek door belanghebbende van deze provisies geweigerd. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2012/1363 is dat terecht. Het hof heeft voorop gesteld dat wanneer vaststaat dat een lichaam betalingen heeft gedaan zonder dat blijkt van enige tegenprestatie, deze uitgaven slechts dan tot de kosten van de door de belastingplichtige gedreven onderneming kunnen worden gerekend, indien deze aannemelijk maakt dat de uitgaven ten behoeve van de onderneming zijn gedaan. In dat bewijs is belanghebbende niet geslaagd. Keuringsrapporten ontbreken, alsook enige andere aanwijzing voor keuringen van het speelgoed.

NTFR 2013/1414 - Schattenderwijs bepalen van waarde van zeldzame Chinese pot op overlijdensdatum door hof is cassatieproof

ECLI:NL:HR:2013:31, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Erflater is overleden op 20 november 2003. Belanghebbenden zijn de erfgenamen van erflater. Tot de nalatenschap behoorde een zeer zeldzame Chinese pot. In de aangifte successierecht van 31 juli 2004 is de waarde van kunstvoorwerpen voor € 12.500 in aanmerking genomen. Bij de aanslagregeling is dit gevolgd. De Chinese pot is op 12 juli 2005 bij een veiling verkocht voor € 23.000.000. De inspecteur heeft vervolgens nagevorderd, waarbij hij is uitgegaan van een waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum van € 23.000.000. In beroep bepleitten belanghebbenden een waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum van € 350.000; dit op basis van een taxatie van het veilinghuis in december 2004. Hof Den Haag oordeelde dat geen van beide partijen de door haar voorgestane waarde in het economische verkeer van de Chinese pot op overlijdensdatum aannemelijk heeft gemaakt. Het hof heeft vervolgens – in het spoor van de rechtbank – de waarde van de Chinese pot op de overlijdensdatum schattenderwijs bepaald op € 10.000.000. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad cassatieproof.

NTFR 2013/1415 - Spaanse erfbelasting niet in mindering op Nederlands successierecht voor verkrijging Spaanse appartementen

ECLI:NL:GHARL:2013:4781, datum uitspraak 25-06-2013, publicatiedatum 10-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Belanghebbende is een kind van de in 2004 overleden erflater. Tot de nalatenschap van erflater behoren twee appartementen in Spanje. Erflater heeft op 30 december 2002, vlak voor de invoering van het nieuwe erfrecht, een testament gemaakt waarin hij zijn echtgenote heeft aangewezen als erfgename voor 0,1% en zijn kinderen voor 99,9%. Een Nederlandse notaris maakt op 28 december 2005 een akte van boedelbeschrijving en verdeling nalatenschap op waarin ieder van de vijf kinderen en de weduwe tezamen de Spaanse appartementen, ieder voor een zesde, krijgen toegedeeld, terwijl wordt overeengekomen dat de weduwe uiteindelijk beide appartementen zal verkrijgen. Op 25 september 2006 maakt de Spaanse notaris een akte waarin de woningen op naam van de weduwe worden gesteld. In Spanje is een aanslag erfbelasting aan de weduwe opgelegd. Deze aanslag is pro rata verrekend met alle erfgenamen. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vermindering van Nederlands successierecht in verband met de Spaanse erfbelasting. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Aan belanghebbende zelf is namelijk geen Spaanse aanslag erfbelasting opgelegd. De omstandigheid dat de aan de weduwe opgelegde Spaanse aanslag indirect voor zijn rekening is gekomen, doet hieraan volgens het hof niet af.

NTFR 2013/1416 - Overgangsregeling inzake partnerregeling voor mantelzorgers voor 2010 en 2011

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Rechtbank Oost-Nederland (28 februari 2013, nr. 12/02636, NTFR 2013/949) heeft de staatssecretaris van Financiën aanleiding gegeven om overgangsrecht te treffen. De rechtbank oordeelde dat het vereiste van een mantelzorgcompliment in een geval waarin de erflater in 2010 is overleden, terwijl in 2009 geen mantelzorgcompliment is ontvangen maar daarop materieel gezien wel aanspraak had kunnen worden gemaakt, een disproportionele inbreuk vormt op het eigendomsrecht. Het overgangsrecht geldt voor overlijdens in de jaren 2010 en 2011 en betekent dat voor de toepassing van de partnerregeling voor mantelzorgers voor de erfbelasting het verzorgende kind geen mantelzorgcompliment hoeft te hebben genoten. Het is voldoende dat de erflater op het tijdstip van zijn overlijden een CIZ-indicatie voor extramurale hulp had.

NTFR 2013/1417 - Geen mantelzorgcompliment bij indicatie voor opname in AWBZ-inrichting

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoordt, mede namens de staatssecretaris van Financiën, vragen van het Kamerlid Bergkamp (D66). De vragen betreffen het niet verlenen van het mantelzorgcompliment en de vrijstelling erfrechtbelasting aan mantelzorgers die zorgen voor mensen met een indicatie voor een verzorgingshuis maar thuis wonen, omdat ze op een wachtlijst staan of uit voorzorg. De staatssecretaris begrijpt dat het als onrechtvaardig kan worden ervaren dat iemand die in de hiervoor beschreven situaties mantelzorg verleent, niet voor het mantelzorgcompliment en – indien hij of zij wel aan alle overige voorwaarden daarvoor voldoet – ook niet voor de aan het mantelzorgcompliment gekoppelde verhoogde vrijstelling voor de erfbelasting in aanmerking komt. Daarbij tekent hij wel direct aan dat een oplossing zowel uitvoeringstechnisch als budgettair niet eenvoudig is.

NTFR 2013/1418 - Bewijskracht van microfiche uit 1994 neemt af voor latere jaren

ECLI:NL:PHR:2013:CA3901, datum uitspraak 30-05-2013, publicatiedatum 21-06-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen IB/PVV opgelegd met correcties en boeten in verband met het voorkomen van de naam van belanghebbende op een microfiche met rekeninghouders bij de KB-Luxbank. Over de jaren 1990 tot 2000 is vanwege het microfiche reeds geprocedeerd tot aan de Hoge Raad en in die procedure zijn de aanslagen wat de hoogte van de belasting betreft onherroepelijk vast komen te staan.

NTFR 2013/1419 - Navordering over in Hongkong opgekomen inkomsten is terecht

ECLI:NL:HR:2013:159, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013
Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van B bv. B bv heeft speelgoed geïmporteerd uit het Verre Oosten. Een deel van de inkopen heeft plaatsgevonden via een in Hongkong gevestigde Limited. Deze Limited heeft aan belanghebbende een provisie van 5% van het factuurbedrag in rekening gebracht voor het testen van het speelgoed en het opmaken van testrapporten. In 1994 was B bv f 2.200.000 verschuldigd aan de Limited. Omstreeks 2000 is deze schuld omgezet in een geldleningsovereenkomst. Na een FIOD-onderzoek, heeft de inspecteur geconcludeerd dat de Limited toebehoort aan belanghebbende. Vervolgens heeft de inspecteur over een reeks van jaren navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd met boeten. Hof Arnhem (NTFR 2012/1640) is van oordeel dat:

NTFR 2013/1422 - Naheffing van teruggegeven btw aan materieel niet bestaande fiscale eenheid is mogelijk

ECLI:NL:HR:2013:BX4020, datum uitspraak 14-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
X bv bezit een uit drie verdiepingen bestaand pand dat tot eind 2002 verhuurd is geweest. Per 1 januari 2003 zijn de bv en haar dga bij beschikking als fiscale eenheid (zijnde belanghebbende) aangemerkt. In 2003 en 2004 zijn de bovenverdiepingen van het pand verbouwd tot één woning. De ter zake van de verbouwing in rekening gebrachte btw is door belanghebbende in aftrek gebracht. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur teruggaaf van btw verleend. In mei 2004 is de dga de woning, zonder betaling van vergoeding, duurzaam gaan bewonen. De inspecteur heeft de in aftrek gebrachte btw nageheven, omdat de woning uitsluitend voor privédoeleinden wordt gebruikt. Hof Den Bosch (17 juni 2011, nr. 10/00094, NTFR 2012/38) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. In cassatie stelt belanghebbende dat, gelet op het Van der Steen-arrest (HvJ 18 oktober 2007, zaak C-355/06, NTFR 2007/1931), de naheffingsaanslag in strijd met art. 20, lid 2, AWR op naam van belanghebbende is gesteld. De Hoge Raad zet uiteen dat belanghebbende een punt zou hebben wanneer zij door het uitoefenen van het recht op aftrek de door haar in de aangifte als verschuldigd aangegeven bedragen aan omzetbelasting niet heeft betaald. Dan kunnen deze bedragen niet worden nageheven. In dit geval is echter nageheven over de teruggegeven bedragen. Alsdan kan wel worden nageheven. Wanneer een bij beschikking aangewezen fiscale eenheid namelijk op haar naam verzoekt om teruggaaf van omzetbelasting en de inspecteur op die naam bedragen aan omzetbelasting teruggeeft, blijft voor de toepassing van art. 20, lid 2, AWR die fiscale eenheid aangemerkt als degene aan wie teruggaaf is verleend en kan de inspecteur op die naam naheffen. Het oordeel van het hof dat de woning was bestemd en in gebruik is genomen voor enkel privédoeleinden, is cassatieproof.

NTFR 2013/1423 - Tatoeëerder zonder formele opleiding valt onder vrijstelling

ECLI:NL:HR:2012:BY1252, datum uitspraak 11-10-2012, publicatiedatum 26-10-2012
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende is tatoeëerder en is als zodanig ondernemer in de zin van art. 7, lid 1, Wet OB 1968. In nauwe samenwerking met en onder verantwoordelijkheid van de behandelend (plastisch) chirurgen behandelt hij in een ziekenhuis onder meer wijnvlekken, brandwonden en littekens. Belanghebbende is niet ingeschreven in een register als bedoeld in de Wet BIG. Hij heeft geen opleiding als bedoeld in de Wet BIG noch een andere (para)medische opleiding gevolgd. De benodigde kennis, kunde en ervaring heeft hij zelf opgedaan. In geschil is of voor de werkzaamheden die belanghebbende verricht een vrijstelling geldt. De Hoge Raad heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Redengevend daarvoor is dat de werkzaamheden van belanghebbende een wezenlijk deel vormen van door chirurgen in ziekenhuizen uitgevoerde gezondheidskundige behandelingen. De werkzaamheden komen op die grond in aanmerking voor toepassing van de vrijstelling van art. 11, lid 1, letter c dan letter f, Wet OB 1968.

NTFR 2013/1424 - Alternatieve therapieën BIG-geregistreerde arts vallen onder vrijstelling medische diensten

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1946, datum uitspraak 06-06-2013, publicatiedatum 06-06-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Belanghebbende, een maatschap van X en Y, voert een praktijk voor geneeskunst in de meest ruime zin, waaronder in ieder geval klassieke homeopathie moet worden verstaan. Beide maten hebben een opleiding tot arts genoten. X is zijn bevoegdheid tot het voeren van de artsentitel in 1995 verloren als gevolg van een uitspraak van de tuchtrechter. Y staat wel als arts ingeschreven in het artsenregister. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. In geschil is in het bijzonder of de vrijstelling van art. 11, lid 1, letter g, onder 1o, Wet OB 1968 van toepassing is op de diensten die door belanghebbende worden verleend op het gebied van de klassieke homeopathie.

NTFR 2013/1425 - A-G Van Hilten belicht het begrip 'ieder' bij samenwerkingsverbanden

ECLI:NL:PHR:2013:CA0269, datum uitspraak 09-04-2013, publicatiedatum 17-05-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
In deze zaak staat centraal de exploitatie van een nachtclub/relaxhuis, waarbij drie (rechts)personen waren betrokken: een bv, een stichting en een maatschap. De bv beschikt over de benodigde vergunningen, de ‘bedrijfsfaciliteiten’ en beeldmerken. De maatschap is een niet openbare maatschap van prostituees voor de gezamenlijke exploitatie van een relaxbedrijf in samenwerking met de bv. De stichting stelt zich volgens haar statuten mede ten doel het vertegenwoordigen van de maatschap naar buiten. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de stichting en de maatschap vereenzelvigd moeten worden. De bv, de stichting en de maatschap hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten.

NTFR 2013/1426 - Conclusie over beschikking fiscale eenheid omzetbelasting

ECLI:NL:PHR:2013:CA0820, datum uitspraak 23-04-2013, publicatiedatum 24-05-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende, een natuurlijk persoon, is bij beschikking met drie bv’s aangemerkt als één ondernemer (fiscale eenheid) als bedoeld in art. 7, lid 4, Wet OB 1968. Bij uitspraak op bezwaar is beslist dat twee bv’s ten onrechte in de fiscale eenheid omzetbelasting waren opgenomen, zodat het bezwaar gegrond is. De (beschikking) fiscale eenheid is voor het overige in stand gebleven.

NTFR 2013/1427 - Verlegging geldt ook bij levering van onroerend goed in een insolventieprocedure

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Tijdens het faillissement van de vennootschap Promociones y Construcciones worden met rechterlijke toestemming twee aan die vennootschap toebehorende onroerende goederen verkocht. Door de machtiging tot die verkoop, die inherent is aan de handelsactiviteit van Promociones y Construcciones, is het belastbare feit voor de btw ontstaan, en bijgevolg de verplichting tot betaling van het desbetreffende bedrag aan de Spaanse belastingdienst. De verwijzende rechter in de faillissementsprocedure twijfelt over wie die belasting moet betalen, namelijk Promociones y Construcciones dan wel de koper van de onroerende goederen. Het HvJ verklaart voor recht dat art. 199, lid 1, sub g, Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat onder het begrip openbare verkoop op grond van een executoriale titel elke verkoop van een onroerend goed door de executieschuldenaar valt, niet alleen in het kader van een procedure tot liquidatie van zijn vermogen, maar ook in het kader van een insolventieprocedure die plaatsvindt vóór die liquidatieprocedure, voor zover die verkoop noodzakelijk is voor de betaling van de schuldeisers of voor het herstel van de economische of beroepsactiviteit van die schuldenaar.

NTFR 2013/1428 - Evenredige sancties bij het niet nakomen van verplichtingen zijn niet strijdig met het neutraliteitsbeginsel

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Rodopi, een Bulgaarse ondernemer, boekt in het belastingtijdvak van december 2009 en verwerkt in de aangifte een door Moda Shport EOOD op 30 december 2009 uitgeschreven factuur met ongeveer € 82.800 btw. Deze factuur had niet mogen worden uitgeschreven. Een protocol van 15 oktober 2010 annuleert deze factuur overeenkomstig de nationale wetgeving. Rodopi houdt in de boekhouding noch in de aangifte over oktober 2010 rekening met dat protocol. Dat gebeurt in december 2010 bij de herziening van de aftrek over die factuur door betaling van het volledige over deze geannuleerde factuur aanvankelijk afgetrokken btw-bedrag alsook van de desbetreffende rente. Volgens een besluit van 22 februari 2011 tot vaststelling van een bestuursrechtelijke overtreding stelde de Bulgaarse belastingdienst in november 2010 de overtreding vast. Deze laatste legde Rodopi op 17 juni 2011 een geldboete ten belope van het op de betrokken factuur aangegeven btw-bedrag op. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de procedure tegen deze sanctie verklaart het HvJ voor recht dat het beginsel van fiscale neutraliteit niet in de weg staat dat de belastingdienst van een lidstaat een belastingplichtige die niet binnen de door de nationale wetgeving gestelde termijn zijn plicht is nagekomen gegevens te boeken en aan te geven die de berekening van de door hem verschuldigde btw beïnvloeden, een geldboete ten belope van deze niet binnen deze termijn betaalde belasting oplegt, wanneer deze belastingplichtige het verzuim vervolgens heeft hersteld en de verschuldigde belasting met rente volledig heeft voldaan. Het staat aan de nationale rechter in het licht van art. 242 en art. 273 Btw richtlijn te beoordelen of het bedrag van de opgelegde geldboete, gelet op de omstandigheden, met name de termijn waarin de onregelmatigheid is rechtgezet, de ernst van deze onregelmatigheid en eventueel aan de belastingplichtige toerekenbare fraude of omzeiling van de toepasselijke wetgeving, niet verder gaat dan nodig is tot waarborging van de juiste inning van de belasting en voorkoming van fraude.

NTFR 2013/1429 - Ook incidentele economische activiteit van belastingplichtige belastbaar

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Kostov is in Bulgarije zelfstandig gerechtsdeurwaarder en als zodanig geregistreerd voor de btw. In 2008 heeft Kostov ingevolge een lastgevingsovereenkomst voor Bon Marin biedingen gedaan op drie openbare veilingen van drie gedeeltelijk bebouwde percelen, die eigendom zijn van en door het ministerie van Defensie worden beheerd. Voor het geval dat de onroerende goederen aan hem worden toegewezen, is hij de verbintenis aangegaan de eigendom aan Bon Marin over te dragen.

NTFR 2013/1430 - Contractuele bepalingen niet beslissend ter bepaling afnemer en verrichter van prestatie

Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Newey, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk (VK), verricht aldaar vrijgestelde kredietbemiddelingsdiensten. Omdat de btw ter zake van de in dat verband aan hem in het VK verrichte reclamediensten niet aftrekbaar is, heeft hij Alabaster Ltd opgericht op het eiland Jersey, alwaar de Zesde Richtlijn niet van toepassing is, en heeft hij deze vennootschap, waarvan hij enig aandeelhouder is, het recht op gebruik van de handelsnaam Ocean Finance verleend. Alabaster stelt ten minste één persoon voltijds tewerk en heeft een eigen directie van natuurlijke personen die op Jersey verblijven zonder ervaring in bemiddeling, die door Newey’s boekhouders zijn geregeld en worden betaald op basis van gewerkte uren. Krachtens de statuten van Alabaster en de op Jersey geldende wetgeving zijn deze directeuren aansprakelijk voor het beheer van deze vennootschap en oefenen zij alle bevoegdheden uit. Newey is niet bij het beheer van Alabaster betrokken. De bemiddelingsovereenkomsten worden rechtstreeks tussen de kredietgevers en Alabaster gesloten. Het bemiddelingsloon wordt niet betaald aan Newey, maar aan de vennootschap. Alabaster behandelt de kredietaanvragen niet zelf, maar schakelt Newey in, die zijn werknemers in het VK de door hem in verband met onder meer de afhandeling van de kredietbemiddeling te verrichten diensten laat uitvoeren. Newey mag onderhandelen over de voorwaarden van de tussen Alabaster en de kredietgevers gesloten overeenkomsten. Voor deze diensten ontvangt Newey aanvankelijk 50% en vervolgens 60% van het brutobemiddelingsloon dat Alabaster voor elke lening onmiddellijk heeft ontvangen alsmede volledige vergoeding van de onkosten. In de praktijk hebben potentiële kredietnemers in het VK rechtstreeks contact opgenomen met Newey’s werknemers, die elk dossier behandelen en de kredietaanvragen die aan de kredietvoorwaarden voldoen, naar Jersey zenden voor goedkeuring door de directeuren van Alabaster. Goedkeuring wordt binnen een uur verleend en geen aanvraag is geweigerd. Aangezien reclame naar mogelijke kredietnemers toe absoluut noodzakelijk is voor de activiteit van kredietbemiddeling, zijn de reclamekosten een aanzienlijk deel van de door Alabaster gedane uitgaven. De reclamediensten zijn verricht door Wallace Barnaby, een van Alabaster onafhankelijke vennootschap die ook op Jersey is gevestigd en die daartoe een overeenkomst met Alabaster heeft gesloten. Wallace Barnaby heeft deze reclamediensten betrokken van in het VK gevestigde reclamebureaus. Ingevolge de op Jersey geldende wetgeving zijn de betalingen die Alabaster aan Wallace Barnaby voor deze diensten heeft verricht niet aan btw onderworpen. Newey is niet gemachtigd voor rekening van Alabaster reclamediensten te betrekken en is niet aansprakelijk voor de betaling van de diensten die Wallace Barnaby ten behoeve van Alabaster heeft verricht. Wel is hij bevoegd de inhoud van de reclame goed te keuren en heeft hij gesprekken gevoerd met een in het VK werkzame werknemer van een reclamebureau. Na deze gesprekken heeft deze werknemer aanbevelingen gedaan aan Wallace Barnaby. Op haar beurt heeft Wallace Barnaby aanbevelingen gericht tot de directeuren van Alabaster, die na ontvangst wekelijks bijeen zijn gekomen om te beslissen over de geplande reclame-uitgaven. In de praktijk is nooit een aanbeveling genegeerd.

NTFR 2013/1433 - Matiging verzuimboete omdat geen MRB zou zijn verschuldigd als het motorrijtuig niet tot de bedrijfsvoorraad zou hebben behoord

ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ9260, datum uitspraak 07-05-2013, publicatiedatum 08-05-2013
Aflevering 29, gepubliceerd op 18-07-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is autohandelaar. Van 8 november 2011 tot en met 22 maart 2012 behoorde een personenauto van het merk Peugeot tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Vanaf 23 maart 2012 staat het motorrijtuig op naam van belanghebbende. Op 20 maart 2012 is geconstateerd dat met het motorrijtuig werd gereden op de openbare weg. Daarbij is geconstateerd dat het motorrijtuig te hard reed en niet was voorzien van handelaarskentekenplaten. Aan belanghebbende zijn een naheffingsaanslag MRB en een verzuimboete opgelegd. In geschil is of dat terecht is.