Aflevering 31

Gepubliceerd op 1 augustus 2013

NTFR 2013/1515 - Belastingkamer als bestuurskamer!

Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 geschreven door prof. mr. G.J.M.E. de Bont
In het recente verleden heeft ook de belastingkamer van de Hoge Raad een serieuze bijdrage geleverd aan de harmonisatieslag binnen het bestuursprocesrecht. Dat daarvoor de nodige coördinatie en (personele) afstemming nodig was, is tekenend voor de gerechtelijke versnippering van de bestuursrechtspraak. Als er één hoogste rechter zou zijn, had de rechtseenheid binnen dit rechtsgebied eenvoudig kunnen worden gerealiseerd en gewaarborgd door dat rechterlijk college.

NTFR 2013/1516 - Wijziging Uitv.reg. AWR 1994 informatieplicht anbi’s

Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013
De staatssecretaris van Financiën heeft de wijzigingsregeling Uitv.reg. AWR 1994 aan de Tweede Kamer gestuurd. Eerder stuurde hij een concept van de wijzigingsregeling aan de Tweede Kamer. Dit concept is gewijzigd op het punt van de informatieplicht op internet voor anbi’s. De staatssecretaris meldt dat de wijzigingsregeling uitvoering geeft aan de motie-Omtzigt, over de publicatie van de namen van de bestuurders van anbi’s.

NTFR 2013/1517 - Tot het verplichte privévermogen behorende perceel kwekerij via foutenleer alsnog over naar privé

ECLI:NL:GHARL:2014:9135, datum uitspraak 25-11-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende exploiteert een kwekerij. Op 13 februari 2006 heeft hij een perceel verkocht aan een projectontwikkelaar voor € 1.650.000. Hiervan heeft belanghebbende in 2006 € 250.000 ontvangen. Belanghebbende heeft het perceel per 1 januari 2006 overgebracht naar zijn privévermogen tegen de boekwaarde van € 25.238. Volgens belanghebbende had het perceel vanaf de jaren tachtig verplicht tot het privévermogen moeten worden gerekend. Die visie wordt niet gedeeld door de inspecteur. Hij heeft het bedrag van € 250.000 belast als winst uit onderneming. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Het hof oordeelt, na een onderzoek ter plaatse te hebben gehouden, dat aannemelijk is dat het perceel sinds de jaren tachtig nagenoeg geen functie meer vervult in de onderneming van belanghebbende. Het had uiterlijk in 1985 verplicht naar het privévermogen moeten worden overgebracht. Herstel van de fout is in 2006 mogelijk. Op basis van BNB 1989/1 dient het perceel in 2006 te worden overgebracht naar het privévermogen naar de waarde in het economische verkeer van het perceel in 2006 minus de boekwaarde ervan. Gelet op de verkoopprijs acht het hof aannemelijk dat de waarde in het economische verkeer van het perceel aan het begin van 2006 € 1.650.000 bedraagt. Een redelijke tegemoetkoming aan belanghebbende is echter op haar plaats volgens het hof. In aanmerking genomen dat het gaat om grond waarop niet kan worden afgeschreven en dat ook anderszins de jaarwinstbepaling in het verleden niet is geraakt, acht het hof het redelijk om voor de berekening van de in 2006 in aanmerking te nemen stille reserve uit te gaan van de gezamenlijk getaxeerde waarde van het perceel per 31 december 1985 van € 68.067, zodat € 42.829 is belast (€ 68.067 -/- € 25.238).

NTFR 2013/1518 - Belastingadviseur onttrekt enige gelden aan stichting van overleden klant

ECLI:NL:GHARL:2013:CA3134, datum uitspraak 04-06-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. drs. G. Benning
Belanghebbende drijft een belastingadvieskantoor. Eén van zijn klanten heeft een stichting opgericht. De klant is in 2002 overleden. De stichting is enig erfgenaam en belanghebbende is executeur-testamentair. Belanghebbende is parttime in loondienst getreden van de stichting. Belanghebbende heeft in 2003 een auto aangeschaft. De koopsom en gebruikskosten kwamen voor rekening van de stichting. In december 2005 heeft de stichting bedragen (in totaal € 42.750) overgeboekt naar de bankrekening van het belastingadvieskantoor. In 2006 is een boekenonderzoek ingesteld bij de stichting. Tot correcties heeft dit niet geleid. In 2007 is wederom een boekenonderzoek gehouden bij de stichting. Dit heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen aan belanghebbende. Volgens het hof beschikt de inspecteur over een nieuw feit, te weten de bevindingen van het in 2007 uitgevoerde onderzoek. De omstandigheid dat het controlerapport enkel is toegestuurd aan de stichting, heeft geen gevolgen, omdat belanghebbende niet in zijn procespositie is geschaad. De inspecteur maakt volgens het hof niet aannemelijk dat belanghebbende de koopsom van de auto en de autokosten aan de stichting heeft onttrokken. De bijtelling ter zake van het privé-gebruik van de auto valt weg tegen de eigen bijdrage die belanghebbende aan de stichting schuldig is gebleven. Voorts maakt de inspecteur niet aannemelijk dat belanghebbende een bedrag van € 42.750 aan het vermogen van de stichting heeft onttrokken. Wel is aannemelijk dat belanghebbende met opnames van de rekening van de stichting € 5.727 heeft onttrokken. (Hoger beroep gegrond.)

NTFR 2013/1520 - Tweede Kamervragen beantwoord over Bitcoins

Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013
De minister van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de opkomst van Bitcoins. Bitcoins zijn digitale betaaleenheden. In zijn antwoorden gaat de minister, naast de betekenis van Bitcoins als betaalmiddel, in op de status van Bitcoins voor de belastingheffing. De minister stelt in verband met het laatste dat een voordeel in Bitcoins moet worden omgerekend in euro’s, zowel voor de inkomsten-, loon-, als omzetbelasting. Hij verwijst in dit verband naar het beleid voor lokale geldstelsels (besluit van 1 december 2008, nr. CPP2008/520M, NTFR 2008/2487).

NTFR 2013/1521 - Belgisch overlevingspensioen behoort niet tot het premie-inkomen

ECLI:NL:HR:2013:CA1498, datum uitspraak 31-05-2013, publicatiedatum 31-05-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende woont in Nederland. Zij is verplicht verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen. Belanghebbende is ook een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd voor de Nederlandse Zvw. De overleden echtgenoot van belanghebbende heeft van 1930 tot 1975 als Belgisch ambtenaar gewerkt. In 2006 bestond het inkomen van belanghebbende uit een Belgisch overlevingspensioen van € 24.026 en een AOW-uitkering. Op het overlevingspensioen is een Belgische solidariteitsbijdrage ingehouden. De inspecteur heeft het overlevingspensioen gerekend tot het premie-inkomen respectievelijk tot het bijdrage-inkomen. Hof Den Haag achtte dit juist. Volgens het hof was de aan de echtgenoot toegekende aanspraak op rustpensioen niet bovenmatig en moet het overlevingspensioen tot het belastbare loon van belanghebbende worden gerekend. De aanspraak van belanghebbende op het overlevingspensioen is volgens het hof ook niet bovenmatig. De Hoge Raad onderschrijft deze oordelen. Subsidiair oordeelde het hof dat de onderworpenheid van het overlevingspensioen aan de Belgische solidariteitsheffing niet tot gevolg heeft dat dit pensioen niet tot het premie-inkomen behoort. Dat oordeel is echter, gelet op HR 8 juni 2012, nr. 11/02688, NTFR 2012/1491, onjuist. De inspecteur heeft het overlevingspensioen derhalve ten onrechte in het premie-inkomen begrepen.

NTFR 2013/1522 - Aanspraak op dooruitdelingskorting is terecht omdat Britse ‘income tax’ kan worden aangemerkt als ingehouden bronbelasting

ECLI:NL:HR:2013:55, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende heeft in 2005 een dividend van 16525 miljoen ontvangen van een in het Verenigd Koninkrijk (VK) gevestigde dochtervennootschap (deelneming). Op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en het VK van 1980 had belanghebbende recht op een Britse ‘tax credit’ (1651.388.888) en mocht het VK 5% ‘income tax’ heffen over het dividend plus de tax credit. De verschuldigde income tax (1651.319.444) is verrekend met de tax credit, wat heeft geresulteerd in een uitbetaling van 16569.444 aan belanghebbende.

NTFR 2013/1523 - Belanghebbende heeft afwaarderingsverlies op deelnemingsvordering niet overtuigend aangetoond

ECLI:NL:GHARL:2013:CA2656, datum uitspraak 28-05-2013, publicatiedatum 10-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende heeft een deelneming. Omdat belanghebbende geen aangifte VPB voor het jaar 2008 heeft gedaan, heeft de inspecteur belanghebbende ambtshalve een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 400.000. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs beroep bij de rechtbank aangetekend. Ook in hoger beroep krijgt zij geen gelijk. Het hof stelt voorop dat, nu belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. In die verzwaarde bewijslast slaagt zij niet. Belanghebbende heeft namelijk het door haar geclaimde afwaarderingsverlies op een vordering op haar deelneming niet doen blijken. De schatting van de inspecteur acht het hof niet onredelijk.

NTFR 2013/1524 - Inhoudelijke vaststelling aanslag eerder dan aangifte: geen ambtelijk verzuim

ECLI:NL:HR:2013:27, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende is aangemaand tot het doen van de aangifte VPB 2006. Omdat de aangifte achterwege bleef, is de aanslag VPB 2006 ambtshalve vastgesteld door de inspecteur naar een belastbaar bedrag van € 970.158. De elementen van de aanslag zijn op 11 februari 2009 ingevoerd in het computersysteem van de Belastingdienst. Op 17 februari 2009 heeft belanghebbende het aangiftebiljet VPB 2006 – belastbaar bedrag is € 1.237.346 – digitaal ingezonden. Deze aangifte was vanaf 18 februari 2009 raadpleegbaar in het computersysteem van de Belastingdienst. Het aanslagbiljet is gedagtekend 7 maart 2009 en is op 25 februari 2009 aan belanghebbende verzonden.

NTFR 2013/1525 - Als bezwaarschrift aangemerkte brieven tegen controlerapport zijn prematuur ingediend: bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:HR:2013:BZ5038, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. K. Bozia
Op 23 april 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende een controlerapport van een boekenonderzoek toegezonden met de mededeling dat hij conform de bevindingen voornemens is belastingsaanslagen op te leggen. Bij brieven van 15 mei en 27 mei 2009 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. Zonder dat er contact is geweest, heeft de inspecteur bij brief van 29 juni 2009 belanghebbende meegedeeld binnenkort opdracht te geven de belastingaanslagen op te leggen. De onderhavige navorderingsaanslag is gedagtekend 14 augustus 2009. Het daartegen op 2 oktober 2009 ontvangen bezwaarschrift is door de inspecteur en rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Volgens Hof Den Bosch (20 oktober 2011, nr. 10/00790, NTFR 2012/2257) is dat niet terecht, omdat de brieven tegen het controlerapport als een bezwaarschrift moeten worden aangemerkt dat op de voet van art. 6:10, lid 1, Awb ontvankelijk is. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof niet. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als de dag waarop de aanslag is vastgesteld (hier 14 augustus 2009). Ten tijde van de verzending van de brieven van 15 en 27 mei 2009 was de aanslag derhalve nog niet vastgesteld. Anders dan het hof heeft geoordeeld, kon belanghebbende volgens de Hoge Raad ten tijde van de verzending van die brieven ook niet redelijkerwijs menen dat de onderhavige navorderingsaanslag was vastgesteld. Daarom is het bepaalde in art. 6:10, lid 1, onderdeel b, Awb (evenmin) van toepassing. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2013/1526 - Salduz-arrest geldt niet in belastingzaken zonder boete

ECLI:NL:HR:2013:61, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende is als verdachte betrokken in een strafrechtelijk onderzoek naar het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Hij heeft, na te zijn uitgenodigd op het politiebureau, een bekennende verklaring afgelegd die nadien door belanghebbende is ingetrokken. Het OM heeft geen strafvervolging jegens belanghebbende ingesteld. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns en een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Er zijn geen boeten opgelegd. Het door belanghebbende in hoger beroep gedane Salduz-verweer is door Hof Arnhem (NTFR 2013/519) verworpen. In cassatie wordt hierover geklaagd, echter zonder succes. Nu het in deze procedure gaat om de levering van bewijs betreffende de rechtmatigheid van twee naheffingsaanslagen en een boete niet aan de orde is, is de rechtsregel die door het EHRM is gegeven in het Salduz-arrest hier namelijk niet van toepassing.

NTFR 2013/1527 - Ondernemer doet niet blijken dat effectenportefeuille tot ondernemingsvermogen behoort

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1802, datum uitspraak 14-05-2013, publicatiedatum 14-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Voor de omzetbelasting heeft hij een omzet van bijna € 40.000 verantwoord. In zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2008 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning verantwoord van negatief € 8.187. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.500. In de bezwaarfase heeft belanghebbende alsnog ‘een aangifte’ ingediend, waarin een winst uit onderneming is verantwoord van € 33.597. Daarbij heeft belanghebbende een verlies uit onderneming geclaimd ter zake van een door hem gehouden effectenportefeuille. De inspecteur heeft deze effectenportefeuille echter tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend. Het hof concludeert aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast dat belanghebbende, nu zowel absoluut als relatief bezien een aanzienlijk bedrag aan inkomsten is verzwegen, de ‘vereiste aangifte’ niet heeft gedaan en dat hij zich daarvan bewust is geweest. Vervolgens oordeelt het hof dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat sprake is van beleggen van binnen de onderneming tijdelijk overtollige liquiditeiten dan wel dat de effectenrekening een (wezenlijke) functie vervult binnen de onderneming. De effectenrekening behoort daarom niet tot het ondernemingsvermogen.

NTFR 2013/1528 - Rechtbank had beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren wegens ontbreken van een belang

ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3396, datum uitspraak 28-05-2013, publicatiedatum 17-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de aan haar opgelegde aanslagen OZB 2011 ter zake van een jeugdgebouw. Zij heeft daarbij een beroep gedaan op de kerkenvrijstelling. De gemeente heeft op grond van het vertrouwensbeginsel de aanslagen bij uitspraak op bezwaar vernietigd. In beroep heeft de gemeente alsnog een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. De rechtbank heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren wegens het ontbreken van een procesbelang. Het belang kan namelijk niet zijn gelegen in de mogelijkheid dat de rechtbank de inspecteur veroordeelt tot een proceskostenvergoeding en/of griffierecht (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04397, NTFR 2010/2833). Ook in het door belanghebbende aangeduide verzoek om schadevergoeding ligt geen belang, aangezien dat verzoek ziet op de voor de jaren 2007 t/m 2010 opgelegde aanslagen rioolheffing en dus niet eventuele schade in verband met het bestreden besluit betreft. Het belang bij een oordeel over de toepassing van de kerkenvrijstelling voor de OZB over de jaren 2012 en volgende kan evenmin als een procesbelang worden aangemerkt (vgl. HR 24 februari 2012, nr. 11/03244, NTFR 2012/619)

NTFR 2013/1529 - Ambtelijk verzuim doordat competente inspecteur te laat op de hoogte is gesteld van relevante gegevens

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3077, datum uitspraak 18-06-2013, publicatiedatum 18-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2006 en 2007 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd. Rechtbank Gelderland oordeelt dat sprake is van een ambtelijk verzuim. De loonbelasting (LB)-inspecteur was namelijk al op 10 juli 2008 volledig op de hoogte van de uitgifte van aandelen door de werkgever aan belanghebbende en wist dat die informatie rechtstreeks en onmiskenbaar van belang was voor de op te leggen aanslagen IB/PVV over de jaren 2006 en 2007. De LB-inspecteur heeft niettemin pas op 5 september 2008 de competente inspecteur van belanghebbende op de hoogte gesteld. Op dat moment was de definitieve aanslag IB/PVV 2006 reeds geformaliseerd en kon de verzending daarvan niet meer worden tegengehouden. Hiervan is belanghebbende op 16 september 2008 op de hoogte gesteld. Op 7 januari 2009 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van het feit dat de nog te ontvangen aanslag IB/PVV 2007 niet juist is. Weliswaar dient rekening te worden gehouden met de tijd die in redelijkheid nodig is om de binnengekomen gegevens te verwerken maar door de competente inspecteur pas na bijna twee maanden op de hoogte te stellen, zonder dat voor die termijn enige verklaring door verweerder is gegeven, is deze redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank overschreden. De navorderingsaanslagen dienen daarom te worden vernietigd.

NTFR 2013/1530 - Belgische BVBA inhoudingsplichtig voor loonbelasting voor werkzaamheden dga in Nederland

ECLI:NL:HR:2013:30, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende is een in België gevestigde BVBA. Haar directeur-grootaandeelhouder (hierna: de dga) woont ook in België. De dga verricht tegen een beloning werkzaamheden voor belanghebbende in Nederland en België. In België is personenbelasting en een aanvullende gemeentebelasting (opcentiemen) geheven over het loon van de dga. Omdat belanghebbende in Nederland geen aangifte LB heeft gedaan, heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd, alsmede een verzuimboete. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de dga een werknemer is waarvoor belanghebbende loonbelasting had moeten inhouden. In navolging van Hof Den Bosch (29 december 2011, nr. 10/00181, NTFR 2012/860) en A-G Niessen (conclusie van 7 februari 2013, nr. 12/00517, NTFR 2013/525) beantwoordt de Hoge Raad deze vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad heeft het hof met juistheid geoordeeld dat de beloning van de dga voor zijn werkzaamheden in Nederland op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België in Nederland belastbaar is. Dat België het verdrag anders toepast betekent volgens de Hoge Raad niet dat Nederland moet terugtreden. Verder is de aanvullende gemeentebelasting niet aan te merken als een belasting die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven, zodat de uitzonderingsbepaling van art. 2, lid 5, Wet LB 1964 niet van toepassing is. Onder mogendheid dient te worden verstaan een staatsrechtelijk soevereine eenheid. Een Belgische gemeente, die staatsrechtelijk niet soeverein is en ook niet een zodanige autonomie heeft, valt niet als mogendheid aan te merken, aldus de Hoge Raad. Verder overweegt de Hoge Raad dat de dubbele heffing die voortvloeit uit de verschillende verdragstoepassing door Nederland en België het gevolg is van een dispariteit tussen de nationale belastingstelsels en daarom niet in strijd komt met het EU-recht. Verder deelt de Hoge Raad de visie van het hof dat sprake is van omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Belanghebbende heeft namelijk nagelaten om vóór het vaststellen van de naheffingsaanslag uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur kenbaar te maken dat en waarom zij van mening is dat de loonbelasting niet verschuldigd was. Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat verwijzing moet volgen voor de behandeling van de klachten van belanghebbende over de hoogte van het nageheven loon omdat het hof ten onrechte heeft volstaan met de enkele constatering dat belanghebbende niet aan haar verzwaarde bewijslast heeft voldaan.

NTFR 2013/1531 - Wetsvoorstel uitdrukkelijke goedkeuring belastingverdrag met Ethiopië

Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013
De staatssecretaris van Financiën en de minister van Buitenlandse Zaken hebben een wetsvoorstel tot uitdrukkelijke goedkeuring van het op 10 augustus 2012 tot stand gekomen belastingverdrag met Ethiopië bij de Tweede Kamer ingediend. Eerder was dit verdrag voor stilzwijgende goedkeuring aan de Tweede Kamer voorgelegd (NTFR 2013/1182). Meer dan het minimaal vereiste aantal leden van 30, namelijk 31, hebben echter om uitdrukkelijke goedkeuring verzocht. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt verder integraal verwezen naar de eerdere nota van toelichting bij het verdrag bij de indiening ter stilzwijgende goedkeuring.

NTFR 2013/1532 - Toepassing onderwijsvrijstelling en asymmetrisch beroep op Btw-richtlijn

Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
MDDP, een instelling met winstoogmerk, biedt opleidingen aan op onder meer het gebied van belastingen en personeelszaken. Zij verzoekt de Poolse belastingdienst om aftrek van voorbelasting. Zij meent dat de Poolse btw-wet op grond waarvan onderwijsdiensten zijn vrijgesteld niet in overeenstemming is met de Btw-richtlijn. De verwijzende rechter vraagt of lidstaten op grond van art. 132, lid 1, onderdeel i, Btw-richtlijn de vrijstelling voor onderwijsdiensten ook mogen verlenen aan particuliere instellingen met winstoogmerk. Met een tweede vraag wil de verwijzende rechter vernemen of een ondernemer, indien een vrijstelling naar nationaal recht in strijd is met de Btw-richtlijn, zowel aanspraak kan maken op vrijstelling van belasting als op aftrek van voorbelasting.

NTFR 2013/1533 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over oncontroleerbaar Amerikaans laboratoriumrapport en het verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:HR:2015:3467, datum uitspraak 04-12-2015, publicatiedatum 04-12-2015
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor 86.400 kilogram verse knoflookbollen. Op de aangifte is Pakistan als land van oorsprong vermeld. De douane heeft zich na onderzoek, onder meer door een Amerikaans laboratorium, op het standpunt gesteld dat de knoflookbollen afkomstig zijn uit China en heeft douanerechten geheven. Een effectieve controle van de onderzoeksresultaten van het Amerikaanse laboratorium door belanghebbende, een derde of de rechter is niet mogelijk (‘law enforcement sensitive information’). Het hof heeft de Amerikaanse onderzoeksresultaten als bewijsmiddel gebruikt. De Hoge Raad twijfelt echter of daardoor de waarborgen van art. 47 Handvest van de grondrechten van de EU worden geschonden. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2013/1535 - Naheffingsaanslag BPM mogelijk voorafgaand aan registratie in kentekenregister

ECLI:NL:HR:2013:64, datum uitspraak 28-06-2013, publicatiedatum 05-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
In geschil is of een inspecteur rechtsgeldig een naheffingsaanslag BPM kan opleggen voorafgaand aan de registratie van de personenauto. Hof Den Bosch (9 december 2011, nr. 11/00328, NTFR 2012/176) heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad stelt de staatssecretaris in het gelijk. Uit de systematiek van de Wet BPM en de Wegenverkeerswet – in het bijzonder het voorschrift dat de aangifte gepaard moet gaan met het betalen van het verschuldigde bedrag aan BPM – vloeit voort dat de BPM wordt verschuldigd bij het doen van de aangifte en het gelijktijdig daarmee betalen van het aangegeven bedrag. Daaraan doet niet af dat het belastbare feit (de registratie) zich eerst nadien voordoet. Dit brengt mee dat de inspecteur de te weinig geheven belasting kan naheffen, ook reeds voordat de registratie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

NTFR 2013/1537 - Belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van de bv

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1887, datum uitspraak 28-03-2013, publicatiedatum 05-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
In 2007 en 2008 was belanghebbende middellijk bestuurder en aandeelhouder van een bv die actief was in de kledingbranche. Vanaf 2007 had de bv werknemers in dienst. In 2007 heeft de Belastingdienst diverse naheffingsaanslagen LB en OB aan de bv opgelegd. In 2007 en ook in 2008 heeft de Belastingdienst beslag gelegd op roerende zaken van de bv. Op 29 mei 2008 heeft de bv een expliciete melding betalingsonmacht voor de omzetbelasting en de loonheffing voor de maand april 2008 gedaan. De ontvanger heeft de bv laten weten dat hij de melding over de periode januari 2007 t/m april 2008 niet als rechtsgeldig aanmerkt omdat de melding te laat is en de gevraagde informatie niet tijdig of volledig is verstrekt. In 2009 is de bv failliet verklaard. Belanghebbende is vervolgens aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden (omzet- en loonbelasting). Het hof is van oordeel dat de ontvanger niet op de hoogte had moeten zijn van de betalingsonmacht bij de bv. Het enkele uitbrengen van een hernieuwd bevel tot betaling van omzetbelasting over één tijdvak en de daarop volgende beslaglegging brengt niet mee dat de ontvanger ook met betrekking tot andere belastingmiddelen en andere tijdvakken op de hoogte moet zijn geweest van betalingsonmacht bij belanghebbende zodat belanghebbende zou kunnen afzien van een melding van betalingsonmacht bij de ontvanger.

NTFR 2013/1538 - Uitzondering natuurterreinen voor rechtspersonen is niet discriminerend

ECLI:NL:HR:2013:66, datum uitspraak 28-06-2013, publicatiedatum 05-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Voor de Wet WOZ wordt de waarde van een natuurterrein buiten beschouwing gelaten indien het terrein beheerd wordt door een rechtspersoon die zich (nagenoeg) uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stelt. Belanghebbende betoogt dat deze regeling leidt tot discriminatie van natuurlijke personen. Volgens de Hoge Raad heeft Hof Leeuwarden (18 september 2012, nr. 11/00210, NTFR 2012/2661) dit betoog terecht verworpen. Gelet op de wetsgeschiedenis is een beperking tot rechtspersonen opgenomen, omdat daarin een extra waarborg ligt dat de vrijstelling beperkt blijft tot echte natuurterreinen. Door de beperking op die grond aan te brengen, heeft de besluitgever de hem toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden. Van discriminatie is daarom geen sprake.

NTFR 2013/1539 - Waardering sportcomplex

ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2444, datum uitspraak 13-03-2013, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is gebruiker van een sportcomplex met hockeyvelden. De WOZ-waarde is voor het kalenderjaar 2007 vastgesteld op € 2.850.000. In geschil is of de inspecteur bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde een te hoog bedrag voor de grond in aanmerking heeft genomen. Het hof oordeelt dat de vervangingswaarde van de grond afgeleid zou kunnen worden van de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond met dezelfde bestemming op een vergelijkbare locatie en een vergelijkbare oppervlakte mits de uitgifteprijs een reële afspiegeling is van de marktwaarde. Dit laatste zou kunnen blijken uit transacties tussen onafhankelijke partijen. Partijen hebben naar het oordeel van het hof de door hen verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt. Het hof sluit zich aan bij de door de rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van € 2.000.000.