NTFR 2013/1530 - Belgische BVBA inhoudingsplichtig voor loonbelasting voor werkzaamheden dga in Nederland
ECLI:NL:HR:2013:30, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 31, gepubliceerd op 01-08-2013 met annotatie van drs. J.R. SchaapBelanghebbende is een in België gevestigde BVBA. Haar directeur-grootaandeelhouder (hierna: de dga) woont ook in België. De dga verricht tegen een beloning werkzaamheden voor belanghebbende in Nederland en België. In België is personenbelasting en een aanvullende gemeentebelasting (opcentiemen) geheven over het loon van de dga. Omdat belanghebbende in Nederland geen aangifte LB heeft gedaan, heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd, alsmede een verzuimboete. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de dga een werknemer is waarvoor belanghebbende loonbelasting had moeten inhouden. In navolging van Hof Den Bosch (29 december 2011, nr. 10/00181, NTFR 2012/860) en A-G Niessen (conclusie van 7 februari 2013, nr. 12/00517, NTFR 2013/525) beantwoordt de Hoge Raad deze vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad heeft het hof met juistheid geoordeeld dat de beloning van de dga voor zijn werkzaamheden in Nederland op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België in Nederland belastbaar is. Dat België het verdrag anders toepast betekent volgens de Hoge Raad niet dat Nederland moet terugtreden. Verder is de aanvullende gemeentebelasting niet aan te merken als een belasting die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven, zodat de uitzonderingsbepaling van art. 2, lid 5, Wet LB 1964 niet van toepassing is. Onder mogendheid dient te worden verstaan een staatsrechtelijk soevereine eenheid. Een Belgische gemeente, die staatsrechtelijk niet soeverein is en ook niet een zodanige autonomie heeft, valt niet als mogendheid aan te merken, aldus de Hoge Raad. Verder overweegt de Hoge Raad dat de dubbele heffing die voortvloeit uit de verschillende verdragstoepassing door Nederland en België het gevolg is van een dispariteit tussen de nationale belastingstelsels en daarom niet in strijd komt met het EU-recht. Verder deelt de Hoge Raad de visie van het hof dat sprake is van omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Belanghebbende heeft namelijk nagelaten om vóór het vaststellen van de naheffingsaanslag uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur kenbaar te maken dat en waarom zij van mening is dat de loonbelasting niet verschuldigd was. Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat verwijzing moet volgen voor de behandeling van de klachten van belanghebbende over de hoogte van het nageheven loon omdat het hof ten onrechte heeft volstaan met de enkele constatering dat belanghebbende niet aan haar verzwaarde bewijslast heeft voldaan.