NTFR 2020/2743 - Tot de boetegrondslag behoort de belasting over het inkomen uit de werkelijke saldi KB-Luxrekeningen waarvan opzettelijk geen aangifte is gedaan (art. 81.1 Wet RO)
ECLI:NL:HR:2020:1472, datum uitspraak 25-09-2020, publicatiedatum 25-09-2020
Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2020 Belanghebbende is geïdentificeerd als rekeninghouder van KB-Luxrekeningen. Over de jaren 1990 tot en met 2000 zijn navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd, die na een procedure tot bij de Hoge Raad ten dele in stand zijn gebleven. Voor de jaren 2001 tot en met 2009 heeft belanghebbende, ondanks uitnodigingen daartoe, geen aangiften voor de IB/PVV ingediend. Ambtshalve heeft de inspecteur vervolgens aanslagen IB/PVV opgelegd voor onder meer de jaren 2001 tot en met 2009, waarbij rekening is gehouden met een geschat bedrag aan inkomen uit sparen en beleggen ter zake van de KB-Luxrekeningen. Tevens zijn bij de aanslagen 2001 tot en met 2006 vergrijpboetes van in beginsel 100% opgelegd. In de bezwaarfase heeft belanghebbende alsnog de werkelijke saldi van de KB-Luxrekeningen verstrekt, waarna de inspecteur de navorderingsaanslagen heeft verminderd omdat de werkelijke saldi lager waren dan de geschatte saldi. Ook heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de boetes verminderd tot 75% vanwege het alsnog verstrekken van gegevens en uiteindelijk tot 60% van de grondslag vanwege ‘undue delay’. Rechtbank Noord-Nederland (29 augustus 2018, nrs. 16/973 t/m 16/983, NTFR 2018/2594) heeft de vergrijpboetes vernietigd, omdat zij opzet niet bewezen achtte. In geschil is of dit terecht is. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 september 2019 nrs. 18/00851 t/m 18/00861, NTFR 2019/2684) heeft vooropgesteld dat de verplichting tot het doen van aangifte niet in strijd is met de door art. 6 EVRM verboden plicht tot zelfincriminatie. Voor de jaren 2001 tot en met 2006 heeft belanghebbende ten onrechte geen aangifte gedaan. Niet in geschil is dat dit aan de opzet van belanghebbende is te wijten. Het hof heeft uiteengezet dat de boetegrondslag gevormd wordt door het bedrag van de aanslag voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. De boetegrondslag wordt in dit geval – na vermindering bij uitspraak op bezwaar – gevormd door de belasting over de uiteindelijk in de bezwaarfase door belanghebbende verstrekte werkelijke saldi. Dat de inspecteur belanghebbende ten tijde van zijn (jaarlijkse) beslissingen om geen aangifte te doen al had geïdentificeerd als rekeninghouder en dat belanghebbende wist dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen het buitenlandse vermogen hoger inschatte dan de werkelijke saldi, betekent volgens het hof niet dat de belasting over deze werkelijke saldi niet tot de boetegrondslag behoort. De inspecteur was ten tijde van het opleggen van de vergrijpboetes niet op de hoogte van de werkelijke saldi en het was onzeker of de geschatte bedragen in rechte stand zouden houden. Mede gelet op deze onzekerheid heeft belanghebbende opzettelijk geen aangiften ingediend. In een dergelijke situatie kan volgens het hof niet worden geoordeeld dat de inspecteur ter zake van het verzwegen buitenlandse vermogen beschikte over bij hem bekende heffingsgegevens als in de wetsgeschiedenis bedoeld die buiten de grondslag zouden moeten blijven.