Aflevering 6

Gepubliceerd op 4 februari 2025

NTFR 2025/220 - Eigen gebruik: besteding of inkomen?

Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 geschreven door mr. A.J. van Lint
In geval van een schenking of erfenis lijkt de acceptatiegraad van belastingheffing beduidend lager dan bij de meeste andere heffingen. Ook bij menig fiscalist, zo bleek bijvoorbeeld enige tijd terug bij de uitreiking van de Hofstrapenning aan prof.mr. Inge van Vijfeijken.1 Een veelgehoord argument tegen deze heffingen is dat er al belasting is betaald over de gift of erfenis en dat mensen toch zelf moeten kunnen bepalen hoe ze hun geld of vermogen willen besteden. Belastingheffing zou in dat geval een onrechtvaardige dubbele heffing tot gevolg hebben.

NTFR 2025/222 - Verzoek sectorindeling afgewezen, feitelijke werkzaamheden zijn bepalend (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:146, datum uitspraak 31-01-2025, publicatiedatum 31-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025
Belanghebbende is van rechtswege aangesloten bij sector 45, zakelijke dienstverlening III. Naar aanleiding van een verzoek om te worden aangesloten bij sector 12 (concernaansluiting) is een indelingsonderzoek uitgevoerd. In geschil is of de inspecteur het verzoek van belanghebbende terecht heeft afgewezen. Het betoog van belanghebbende voor indeling in sector 12 (Metaal- en Technische Bedrijfstakken) is door hof Amsterdam (20 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3692, NTFR 2023/146) niet gevolgd. De aard van de werkzaamheden die belanghebbende verricht (holdingactiviteiten, onderhoud van gebouwen, ICT, groepsadministratie en de (dag)verhuur van personenauto’s en bedrijfswagens) en de functie die deze ondernemingen in het maatschappelijk verkeer vervullen, verschilt te veel van de bedrijven die in sector 12 zijn ingedeeld. De werkzaamheden van belanghebbende zijn bepaald niet aan te duiden als een motorvoertuigenbedrijf zoals in deze bijlage omschreven. Daarbij heeft het hof overwogen dat de feitelijke werkzaamheden voor de sectorindeling bepalend zijn en niet, zoals belanghebbende betoogt, de sector waartoe de groepsvennootschappen behoren voor wie zij hun werkzaamheden verrichten. Het zijn deze feitelijke werkzaamheden die moeten worden vergeleken met de in een sector opgenomen en vermelde bedrijfstakken en beroepsgroepen.

NTFR 2025/223 - Onder loonbegrip voor pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding vallen ook vrijgestelde WKR-loonbestanddelen

ECLI:NL:PHR:2024:1422, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 17-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van J.N. Konijn MSc
Deze zaak gaat over de toepassing van de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding, die is neergelegd in art. 32bb Wet LB. In geschil is de uitleg van het begrip loon dat in dat artikel wordt gebruikt in het kader van het toetsloon en de forfaitaire berekening van de vertrekvergoeding (art. 32bb-loonbegrip). Het is duidelijk dat bij de invoering van art. 32bb Wet LB in 2009 de wetgever voor dat begrip loon heeft willen aansluiten bij het begrip loon in art. 10 e.v. Wet LB (Wet LB-loonbegrip). In 2011 is het Wet LB-loonbegrip echter wezenlijk gewijzigd door de invoering van de werkkostenregeling (WKR). Onderdeel van de invoering van de WKR is namelijk dat enerzijds art. 10 Wet LB ruimer is geformuleerd en anderzijds de uitzondering in art. 11 Wet LB voor vrije vergoedingen en verstrekkingen is vervallen. De vraag is in hoeverre deze verruiming van het Wet LB-loonbegrip doorwerkt naar het art. 32bb-loonbegrip.

NTFR 2025/226 - Uit vaststellingsovereenkomst blijkt dat pensioenaanspraak niet eerder voorwerp van zekerheid was (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:145, datum uitspraak 31-01-2025, publicatiedatum 31-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025
Belanghebbende heeft een pensioenaanspraak en een kredietfaciliteit van € 2.000.000 bij een vennootschap waarvan hij alle aandelen bezit. In 2012 wordt het maximale bedrag van de kredietfaciliteit overschreden. In 2013 en 2014 loopt de schuld verder op. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur over 2013 een navorderingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening is dat de pensioenaanspraak is afgekocht (primair) of formeel dan wel feitelijk voorwerp van zekerheid is geworden (subsidiair). Hof Arnhem-Leeuwarden (22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10085, NTFR 2023/183) heeft geoordeeld dat geen sprake is van afkoop, omdat de vennootschap in staat blijft de verschuldigde pensioenuitkeringen aan belanghebbende te voldoen. De vennootschap heeft namelijk een vordering op belanghebbende. De verschuldigde pensioenuitkeringen kunnen daarmee worden verrekend. Dat de vennootschap niet beschikt over liquide middelen om de loonheffing af te dragen staat daaraan niet in de weg. De pensioenaanspraak is volgens het hof wel formeel dan wel feitelijk voorwerp van zekerheid geworden. Het hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende in 2013 zijn schuld aan de vennootschap niet kon aflossen zonder zijn pensioenuitkeringen daarvoor aan te wenden. Daarmee is de pensioenaanspraak in 2013 feitelijk voorwerp van zekerheid geworden. Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat de pensioenaanspraak al vóór 2013 formeel dan wel feitelijk voorwerp van zekerheid is geworden, waardoor de pensioenaanspraak niet in 2013 tot het loon kan worden gerekend. In 2013 bleek dat is gehandeld in strijd met de voorwaarden van de kredietfaciliteit. De kredietstand was namelijk opgelopen boven het overgekomen maximum en de overeengekomen zekerheden zijn niet tot stand gekomen. De inspecteur heeft de waarde van de pensioenaanspraak correct vastgesteld.

NTFR 2025/229 - A-G Pauwels belicht verhouding wettelijke rangorderegeling en overgangsrecht voor eigenwoningschulden

ECLI:NL:PHR:2024:1403, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 17-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van drs. M.J.J.R. van Mourik
Deze zaak gaat over de verhouding tussen de rangorderegeling in art. 2.14 Wet IB 2001 en het overgangsrecht in hoofdstuk 10bis Wet IB 2001 dat is getroffen voor bestaande eigenwoningschulden in het kader van een wetswijziging per 1 januari 2013, waarbij onder meer een aflossingseis is geïntroduceerd voor de eigenwoningrenteaftrek. Een lening van belanghebbende (Lening 2) is zo’n bestaande eigenwoningschuld. In het geval van belanghebbende is toepassing van het overgangsrecht echter nadelig, omdat renteaftrek in box 1 per saldo geen voordeel oplevert als gevolg van de samenloop met de zogenoemde Hillenaftrek. Belanghebbende neemt het standpunt in dat Lening 2 in box 3 valt op grond van de rangorderegeling.

NTFR 2025/230 - Besluit met goedkeuring annuïtaire lening met overeengekomen contractuele rente hoger dan marktconforme rente

Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane heeft een besluit gepubliceerd met een goedkeuring voor annuïtaire leningen waarvoor een contractuele aflossingsverplichting geldt om te worden aangemerkt als eigenwoningschuld, waarbij de overeengekomen contractuele rente hoger is dan de marktconforme rente. Het besluit heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013.

NTFR 2025/232 - Kabinet blijft bij wetsvoorstel nieuwe box 3, ondanks kritiek Raad van State

Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane heeft in een brief de Tweede Kamer geïnformeerd over het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 en het advies van de Raad van State op dat wetsvoorstel. Daarmee komt hij zijn toezegging na die in de Kamerbrief van 13 december 2024 is opgenomen (NTFR 2025/93). Het kabinet ziet het voorgestelde stelsel voor een heffing op basis van werkelijk rendement alles afwegende als de beste optie.

NTFR 2025/233 - Antwoorden op vragen stand van zaken wetsvoorstel werkelijk rendement box 3

Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane heeft feitelijke vragen beantwoord over de stand van zaken van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. De vaste commissie voor Financiën heeft 86 vragen gesteld naar aanleiding van de brief van 13 december 2024 over de stand van zaken van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Bij de antwoorden zijn enkele bijlagen gevoegd, waaronder het advies van de Landsadvocaat over de nettovastgoedbijtelling en de resultaten van het marktonderzoeksbureau Blauw (burgerpanel) over de vraag hoe burgers naar de vastgoedbijtelling kijken.

NTFR 2025/242 - Hoge Raad acht zijn ‘in wezen nieuwbouw’-jurisprudentie Unierechtproof

ECLI:NL:HR:2025:157, datum uitspraak 31-01-2025, publicatiedatum 31-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende heeft aandelen verkregen in een OZB-rechtspersoon ex art. 4 lid 1 onderdeel a WBRV. Volgens hof Amsterdam (NTFR 2024/1298) is de samenloopvrijstelling hierop niet van toepassing, omdat het bij die rechtspersoon in bezit gehouden gebouw niet een vervaardigd goed is ex art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968. De verbouwingswerkzaamheden hebben volgens het hof niet geleid tot in wezen een nieuw gebouw, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad over het criterium ‘in wezen nieuwbouw’. In cassatie stelt belanghebbende, onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ, dat de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit vlak niet juist is. De Hoge Raad is het daar niet mee eens. De Hoge Raad acht het buiten redelijke twijfel dat zijn uitleg van art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 in overeenstemming is met de mogelijkheid die de BTW-richtlijn aan de lidstaten biedt om de voorwaarden te bepalen voor de toepassing van het criterium van de ‘eerste ingebruikneming’ op de verbouwing van oude gebouwen, te meer daar met deze uitleg van art. 11 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 de in punt 26 van het arrest Promo (HvJ 9 maart 2023, C-239/22) bedoelde draagwijdte van het begrip verbouwing, zoals omlijnd door het HvJ, in acht wordt genomen.

NTFR 2025/243 - Geen samenloopvrijstelling vanwege ontbreken significante wijzigingen in bouwkundige constructie

ECLI:NL:PHR:2024:1283, datum uitspraak 29-11-2024, publicatiedatum 13-12-2024
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van mr. M.W.C. Soltysik
Belanghebbende heeft de aandelen gekocht in een onroerendezaaksrechtspersoon die een kantoorpand bezit dat grondig is verbouwd. De belanghebbende acht die verkrijging vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van de vrijstelling bij samenloop met btw-belaste levering (art. 15 lid 1 onderdeel a WBRV).

NTFR 2025/244 - Laserapparaat voor verfraaiing uiterlijk is geen ‘apparaat voor geneeskunde’

ECLI:NL:HR:2024:1174, datum uitspraak 13-09-2024, publicatiedatum 13-09-2024
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025
Belanghebbende heeft laserapparaten in het vrije verkeer gebracht. Volgens haar dienen de laserapparaten te worden aangemerkt als apparaten voor de geneeskunde als bedoeld in post 9018 GN, waarvoor een tarief van 0% geldt. Volgens de inspecteur moeten de laserapparaten worden ingedeeld onder post 8543 GN (‘elektrische apparaten met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk’), waarvoor een tarief van 3,7% geldt. Hof Amsterdam (1 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:719, NTFR 2022/1251) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Ook in cassatie heeft belanghebbende geen succes.

NTFR 2025/245 - Als schending art. 40 lid 2 Wet WOZ wordt gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb, dan toch vergoeding griffierecht en proceskosten

ECLI:NL:HR:2025:106, datum uitspraak 24-01-2025, publicatiedatum 24-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van mr. R.C.H. Graves
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking. Daarbij heeft zij verzocht om toezending van het taxatieverslag, grondstaffels, KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft alleen het taxatieverslag naar belanghebbende gestuurd. Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:632) heeft overwogen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, dat art. 40 lid 2 Wet WOZ (gegevensverstrekking) is geschonden, dat belanghebbende daardoor echter niet is benadeeld (art. 6:22 Awb) en dat daarom het griffierecht en de proceskosten niet worden vergoed. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De rechter kan inderdaad met toepassing van art. 6:22 Awb voorbijgaan aan een schending van art. 40 lid 2 Wet WOZ indien de belanghebbende door deze schending niet is benadeeld. Daarvoor is beslissend of zonder die schending de uitspraak op bezwaar dezelfde uitkomst zou hebben gehad. Ook indien aan een schending wordt voorbijgegaan, dient echter een vergoeding van griffierecht en proceskosten te worden toegekend. Dat heeft het hof miskend. Daarom dienen deze vergoedingen alsnog te worden toegekend.

NTFR 2025/246 - Volledige tegemoetkoming door bestuursorgaan na instellen rechtsmiddel leidt tot niet-ontvankelijkverklaring met vergoeding griffierecht en proceskosten

ECLI:NL:HR:2025:155, datum uitspraak 31-01-2025, publicatiedatum 31-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:589) heeft het hoger beroep van belanghebbende in een BPM-zaak op 28 maart 2024 gegrond verklaard. Daarbij heeft het hof een griffierechtvergoeding van € 181 gelast in plaats van het door belanghebbende voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 274. Op 28 maart 2024 heeft belanghebbende cassatieberoep aangetekend en alleen geklaagd over het te weinig vergoede griffierecht. Op 16 mei 2024 heeft de inspecteur het verschil van € 94 aan griffierecht aan belanghebbende terugbetaald en hem een aanbod gedaan tot vergoeding van de proceskosten in cassatie (€ 104,62). Dat aanbod is door belanghebbende afgewezen.

NTFR 2025/247 - Belastingrechter is onbevoegd om te oordelen over uitbetaalregeling proceskostenvergoeding WOZ en BPM

ECLI:NL:HR:2025:156, datum uitspraak 31-01-2025, publicatiedatum 31-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld inzake een WOZ-beschikking. Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:2277) heeft dat hoger beroep gegrond verklaard en de WOZ-waarde in goede justitie vastgesteld. Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking heeft tegen de hofuitspraak cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart dit beroep ongegrond onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Het Dagelijks Bestuur wordt veroordeeld in de proceskosten in cassatie. Daarbij wordt de vergoeding niet beperkt door art. 30a Wet WOZ, omdat die bepaling niet geldt voor de proceskosten die de belanghebbende als verwerende partij heeft gemaakt (vgl. HR 17 januari 2025, NTFR 2025/177, r.o. 3.5.3). Verder overweegt de Hoge Raad nog dat hij als bestuursrechter (in belastingzaken) niet bevoegd is om te oordelen over de regeling in art. 30a lid 4 Wet WOZ die voorschrijft dat de uitbetaling van de proceskostenvergoeding uitsluitend mag plaatsvinden op een bankrekening van de belanghebbende.

NTFR 2025/248 - Bericht van rechter is pas ontvangen als van plaatsing in webportaal een notificatie is verzonden

ECLI:NL:HR:2025:158, datum uitspraak 31-01-2025, publicatiedatum 31-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende heeft een pro forma hogerberoepschrift ingediend bij hof Den Haag. De griffier heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven tot motivering via een bericht van 23 november 2023 dat in het webportaal Mijn Rechtspraak is geplaatst. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn zijn hoger beroep gemotiveerd. Het hof heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende stelt in cassatie dat hij het herstelverzuimbericht van 23 november 2023 niet heeft ontvangen en evenmin een notificatiebericht. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat belanghebbende het herstelverzuimbericht heeft ontvangen zodra de griffier dit bericht in het webportaal heeft geplaatst. In art. 8:36c lid 2 Awb is namelijk bepaald dat het tijdstip waarop de griffier het notificatiebericht stuurt, het tijdstip is waarop een bericht is ontvangen. Nu uit de hofuitspraak niet blijkt dat belanghebbende een notificatiebericht heeft ontvangen, kan deze uitspraak niet in stand blijven.

NTFR 2025/249 - A-G Koopman doet oproep aan Hoge Raad om jurisprudentie inzake tweede uitspraak op bezwaar te heroverwegen

ECLI:NL:PHR:2024:1397, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 17-01-2025
Aflevering 6, gepubliceerd op 04-02-2025 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In de aanloop naar het cassatieberoep is belanghebbende keer op keer niet-ontvankelijk verklaard. In de bezwaren tegen de op aangifte betaalde omzetbelasting is hij niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In beroep is hij, na vereenvoudigde behandeling, niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet had betaald. En in verzet is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat hij volgens rechtbank Noord-Nederland (niet gepubliceerd) geen belang had. Tegen die laatste beslissing heeft belanghebbende cassatieberoep ingesteld.