NTFR 2005/211 - Vragen bij de regeling van het incidenteel hoger beroep
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2005 geschreven door mr. M.J. HamerPer 1 januari van dit jaar is de Wet belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties Wet van 15 december 2004, Stb. 2004, 672 (wetsvoorstel 29 251). (hierna:de Wet) in werking getreden. Als gevolg van deze Wet is in belastingprocedures niet meer het hof de eerste (en tot begin van dit jaar de enige) feitelijke instantie, maar is dat thans de rechtbank.Kort gezegd dient tegen uitspraken en beschikkingen met dagtekening 1 januari 2005 of later beroep te worden ingesteld bij de rechtbank. Het hof is nu de tweede feitelijke instantie, en daarmee de appèlrechter van uitspraken van de rechtbank. De bepalingen betreffende het bij het hof in te stellen hoger beroep zijn neergelegd in de artikelen 27h tot en met 27s Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Art. 27m, lid 1, AWR luidt: ‘De andere partij dan de partij die het hoger beroep heeft ingesteld, kan bij haar verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen‘.Ter zake van het instellen van incidenteel hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd. Op dit incidenteel hoger beroep wordt hieronder nader ingegaan.