NTFR 2010/1375 - Verdwijnen van afgewaardeerde deelneming uit het vermogen van moedermaatschappij fiscale eenheid vormt geen vervreemding
ECLI:NL:HR:2010:BI5091, datum uitspraak 04-06-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. F. van HorzenBelanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid waartoe onder meer haar dochter D bv behoort. In 2000 richt deze dochter E Inc. op, een Amerikaanse deelneming. In 2001 wordt door de belanghebbende een afwaarderingsverlies ex art. 13ca Wet VPB 1969 genomen op deze Amerikaanse deelneming. In 2002 richt de dochter F bv op, die wordt opgenomen in de fiscale eenheid. De aandelen worden volgestort door inbreng van de Amerikaanse deelneming. In juli 2003 richt belanghebbende een nieuwe dochtermaatschappij op, G bv genaamd, die niet wordt gevoegd. In augustus 2003 draagt dochter D bv haar aandelen F bv over aan die niet-gevoegde dochter G bv. Hierdoor wordt de fiscale eenheid tussen belanghebbende en F bv met terugwerkende kracht naar 1 januari 2003 verbroken. De inspecteur heeft het verdwijnen van de afgewaardeerde deelneming in E Inc. uit het vermogen van belanghebbende behandeld als een vervreemding in de zin van art. 13ca, lid 4, Wet VPB 1969, en het in 2001 genomen afwaarderingsverlies teruggenomen. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Tijdens het bestaan van de fiscale eenheid is de toepassing van de deelnemingsvrijstelling, met inbegrip van de toepassing van art. 13ca Wet VPB 1969, een aangelegenheid van de moedermaatschappij. De overdracht van de aandelen F bv, welke overdracht tot gevolg heeft dat de fiscale eenheid wordt verbroken, kan niet worden aangemerkt als een vervreemding door belanghebbende (moedermaatschappij) van de afgewaardeerde deelneming zelve. Ook de verbreking van de fiscale eenheid heeft niet een vervreemding tot gevolg. De eerste volzin van art. 13ca, lid 4, Wet VPB 1969 kan daarom geen toepassing vinden. Wel heeft de verbreking tot gevolg dat de deelneming van de moedermaatschappij in E Inc. daalt beneden een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal in die vennootschap. Ingevolge de tweede volzin van art. 13ca, lid 4, Wet VPB 1969 moet in dat geval het afwaarderingsverlies tot de winst worden gerekend.