Aflevering 24

Gepubliceerd op 17 juni 2010

NTFR 2010/1365 - Ik wil een relatie met de Belastingdienst

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 geschreven door prof. mr. G.J.M.E. de Bont
In de film ‘Dead Man Walking’ overweegt een politieagent een non een bon te geven voor te hard rijden. Hij ziet daarvan af omdat hij een jaar eerder een inspecteur van de Belastingdienst had bekeurd en vervolgens werd geconfronteerd met een intensieve en kostbare controle van zijn belastingaangifte. De potentiële consequenties van het bekeuren van een non leek hij liever te willen vermijden.

NTFR 2010/1366 - Evaluatie artikel 64 AWR (II)

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 geschreven door mr. E. Thomas
De brief van de voorzitter van de vaste commissie van Financiën vormt een reactie op de brief van de minister (zie NTFR 2010/1134). De Eerste Kamer neemt voor de evaluatie van art. 64 AWR geen genoegen met de brief van de minister, maar wil een bredere evaluatie zien.

NTFR 2010/1367 - Fiscale verzamelwet 2010 naar de Tweede Kamer

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010
De minister stuurt de Fiscale Verzamelwet 2010 naar de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel zijn vooral technische en redactionele wijzigingen opgenomen. Daarnaast zijn twee beleidsbesluiten gecodificeerd, de gevolgen van twee arresten van de Hoge Raad gerepareerd en twee regelingen in verband met Europees recht aangepast.

NTFR 2010/1371 - Besluit salaire differé herzien

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010
De minister brengt het besluit over de fiscale behandeling van het zogenoemde salaire differé en de executeurbeloning opnieuw uit. De aanpassingen ten opzichte van het vorige besluit zijn louter redactioneel en zijn vooral aangebracht in verband met de herziening van de Successiewet. Dit leidt niet tot een inhoudelijke wijziging. Het besluit vervangt het besluit van 3 augustus 2004, nr. CPP2004/1121M, NTFR 2004/1234.

NTFR 2010/1374 - Eindrapport loonaangifteketen naar de Tweede Kamer

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister sturen de eindrapportage werking van de loonaangifteketen in 2009 en de twaalfde halfjaarlijkse rapportage Walvis/Wfsv van UWV en Belastingdienst aan de Tweede Kamer. Tegelijkertijd bieden zij de negende rapportage UWV en Walvis van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) aan en de brief van UWV en Belastingdienst aan over de eenduidige loonaangifte. In deze laatste brief bieden zij inzicht in de status van de lopende onderzoeken.

NTFR 2010/1375 - Verdwijnen van afgewaardeerde deelneming uit het vermogen van moedermaatschappij fiscale eenheid vormt geen vervreemding

ECLI:NL:HR:2010:BI5091, datum uitspraak 04-06-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid waartoe onder meer haar dochter D bv behoort. In 2000 richt deze dochter E Inc. op, een Amerikaanse deelneming. In 2001 wordt door de belanghebbende een afwaarderingsverlies ex art. 13ca Wet VPB 1969 genomen op deze Amerikaanse deelneming. In 2002 richt de dochter F bv op, die wordt opgenomen in de fiscale eenheid. De aandelen worden volgestort door inbreng van de Amerikaanse deelneming. In juli 2003 richt belanghebbende een nieuwe dochtermaatschappij op, G bv genaamd, die niet wordt gevoegd. In augustus 2003 draagt dochter D bv haar aandelen F bv over aan die niet-gevoegde dochter G bv. Hierdoor wordt de fiscale eenheid tussen belanghebbende en F bv met terugwerkende kracht naar 1 januari 2003 verbroken. De inspecteur heeft het verdwijnen van de afgewaardeerde deelneming in E Inc. uit het vermogen van belanghebbende behandeld als een vervreemding in de zin van art. 13ca, lid 4, Wet VPB 1969, en het in 2001 genomen afwaarderingsverlies teruggenomen. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Tijdens het bestaan van de fiscale eenheid is de toepassing van de deelnemingsvrijstelling, met inbegrip van de toepassing van art. 13ca Wet VPB 1969, een aangelegenheid van de moedermaatschappij. De overdracht van de aandelen F bv, welke overdracht tot gevolg heeft dat de fiscale eenheid wordt verbroken, kan niet worden aangemerkt als een vervreemding door belanghebbende (moedermaatschappij) van de afgewaardeerde deelneming zelve. Ook de verbreking van de fiscale eenheid heeft niet een vervreemding tot gevolg. De eerste volzin van art. 13ca, lid 4, Wet VPB 1969 kan daarom geen toepassing vinden. Wel heeft de verbreking tot gevolg dat de deelneming van de moedermaatschappij in E Inc. daalt beneden een vierde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal in die vennootschap. Ingevolge de tweede volzin van art. 13ca, lid 4, Wet VPB 1969 moet in dat geval het afwaarderingsverlies tot de winst worden gerekend.

NTFR 2010/1376 - Aangaan en wijziging lening is zakelijk: afwaardering terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BM6051, datum uitspraak 27-04-2010, publicatiedatum 28-05-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
Belanghebbende verricht managementwerkzaamheden voor – onder andere – B Holding bv. De enig aandeelhouder van belanghebbende bezit in B holding bv een minderheidsbelang. In 1997 heeft belanghebbende een geldlening van f 250.000 verstrekt aan B Holding bv. Overeengekomen is een rentepercentage van 10% en een aflossing in twaalf maandelijkse termijnen. Aflossing heeft echter niet plaatsgevonden. De rente is bijgeschreven in rekening-courant. Een bank heeft in 1997 eveneens een lening aan B Holding bv verstrekt met een rentepercentage van 4,9%. Voorts is zekerheid gesteld en is de door belanghebbende verstrekte lening achtergesteld. In 1999 heeft de bank wederom geld geleend aan B Holding bv. In 2002 zijn de voorwaarden met betrekking tot de door belanghebbende in 1997 verstrekte lening gewijzigd. Overeengekomen is een jaarlijkse rente van 6%, B Holding bv heeft geen aflossingsplicht en de lening is achtergesteld bij de door de bank verstrekte leningen. Ultimo 2002 bedroeg de waarde van de door belanghebbende verstrekte lening nihil. Daarom wenst belanghebbende € 113.445 ten laste van haar resultaat te brengen. De inspecteur heeft dit geweigerd, omdat de geldverstrekking naar zijn opvatting onder onzakelijke voorwaarden heeft plaatsgevonden. Het hof deelt de visie van de inspecteur niet. Het hof acht aannemelijk dat de lening onder zakelijke voorwaarden is aangegaan. Voorts acht het hof aannemelijk dat de wijzigingen van de voorwaarden in 2002 eveneens zakelijke grondslag hebben. Belanghebbende is daarom gerechtigd de vordering ten laste van haar winst af te waarderen.

NTFR 2010/1377 - Verplichte vrijval herinvesteringsreserve door gewijzigde economische functie bedrijfsmiddel

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende vormde in de periode 1 januari 1993 tot 1 mei 2006 met E bv, F bv en G bv een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. E bv verhuurde twee bedrijfspanden aan F bv. In 2002 is een van deze bedrijfspanden verkocht en is voor de behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd. Aanvankelijk was het de bedoeling om een nieuw bedrijfspand te realiseren op het terrein dat reeds geruime tijd in bezit was van belanghebbende. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur de termijn voor de aanschaf van een nieuw bedrijfsmiddel wegens bijzondere omstandigheden verlengd tot 31 december 2006. Op 6 januari 2006 zijn de activa en passiva van F bv verkocht aan H bv. Op 1 mei 2006 zijn F bv en G bv geliquideerd. Tussen partijen is in geschil of de herinvesteringsreserve in 2006 dient vrij te vallen.

NTFR 2010/1378 - Bij berekening recht van overgang rekening houden met Duits huwelijksvermogensrecht

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Tot zijn overlijden woonde erflater tezamen met belanghebbende in Duitsland. Zij waren naar Duits recht in ‘Zugewinngemeinschaft' gehuwd. Bij testament heeft erflater belanghebbende als zijn enige erfgename aangewezen. Tot zijn nalatenschap behoorde een in Nederland gelegen vakantiewoning. Ter zake van de verkrijging daarvan is aan belanghebbende een aanslag in het recht van overgang opgelegd, berekend naar de volle waarde van de vakantiewoning. Belanghebbende stelt dat slechts de helft van de waarde in aanmerking mag worden genomen. Het gaat in deze procedure om de vraag in hoeverre hier bij de berekening van het recht van overgang rekening dient te worden gehouden met de ‘Zugewinngemeinschaft' en de afwikkeling daarvan volgens Duits huwelijksvermogens- en erfrecht.

NTFR 2010/1380 - Incidenteel appel kan zien op ander onderdeel van rechtbankuitspraak dan waartegen principaal is geappelleerd

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende stelt beroep in bij de rechtbank tegen zowel een naheffingsaanslag loonbelasting als een boetebeschikking. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag en vernietigt de boete. Belanghebbende stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de beslissing van de rechtbank over de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank inzake de boete. Hof Den Haag (NTFR 2010/790) verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond omdat dit ziet op een ander onderdeel van de beslissing van de rechtbank dan waartegen belanghebbende (principaal) in hoger beroep is opgekomen. De Hoge Raad acht dit rechtsoordeel onjuist. De indiener van het incidentele hoger beroep hoeft zich niet te beperken tot de onderdelen van de rechtbankuitspraak waarop het principale hoger beroep betrekking heeft.

NTFR 2010/1381 - Bij beoordeling van boete of verhoging moet rechter rekening houden met omkering van bewijslast

ECLI:NL:HR:2010:BM6702, datum uitspraak 04-06-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen LB opgelegd met een verhoging/boete. Hof Den Bosch heeft met de omkering van de bewijslast de opgelegde naheffingsaanslagen (deels) in stand gelaten. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat het hof bij de beoordeling of een verhoging of boete een passende en geboden sanctie is, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de verschuldigde belasting is komen vast te staan met de omkering van de bewijslast (vgl. HR 18 januari 2008, nr. 41.832, NTFR 2008/157). Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof een brief over het hoofd heeft gezien waarin de inspecteur de reden aanvoert waarom een verhoging is opgelegd. De grond voor beboeting is daarom wel tijdig in bijzonderheden meegedeeld.

NTFR 2010/1382 - Automatische voorlopige teruggaven niet strijdig met zorgvuldigheidsbeginsel: heffingsrente terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BM6776, datum uitspraak 18-05-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende heeft over de jaren 2005, 2006 en 2007 automatische voorlopige teruggaven opgelegd gekregen. Hij heeft deze, ondanks de wijzigingen in zijn inkomen door het bereiken van de 65-jarige leeftijd, geaccepteerd. Voor de jaren 2006 en 2007 zijn de voorlopige teruggaven teruggenomen door de oplegging van nadere voorlopige aanslagen. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende stelt dat de heffingsrentebeschikkingen dienen te worden vernietigd, omdat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Het hof deelt die opvatting niet. Voor het jaar 2006 heeft de inspecteur belanghebbende namelijk nadrukkelijk erop gewezen dat de automatische voorlopige teruggaaf waarschijnlijk – vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd – onjuist zal zijn. Dat de inspecteur de inhouding van loonheffing op een onjuiste wijze heeft vastgesteld, is het hof niet gebleken. Mede in aanmerking genomen dat de wetgever ervoor heeft gekozen de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de automatisch opgelegde voorlopige teruggaaf mede bij de belastingplichtige te leggen, acht het hof de gang van zaken in het onderhavige geval niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

NTFR 2010/1383 - Prematuur bezwaar is ontvankelijk

ECLI:NL:GHARN:2010:BM4326, datum uitspraak 27-04-2010, publicatiedatum 17-05-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. V.M. Maat
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 en 30 augustus 2007 navorderingsaanslagen opgelegd voortvloeiend uit een op 16 juli 2007 afgerond boekenonderzoek. Belanghebbende heeft op 10 augustus 2007 bezwaar tegen de navorderingsaanslagen aangetekend. Anders dan de inspecteur heeft Rechtbank Arnhem de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens voortijdige indiening ervan. In hoger beroep draait het hof die beslissing terug, omdat het besluit tot navordering reeds vóór 10 augustus 2007 tot stand was gekomen. Daarvan was belanghebbende door toezending van het rapport van het boekenonderzoek op de hoogte gesteld. Gelet op art. 6:10 Awb blijft in zo’n geval niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege. Omdat belanghebbende dit bepleit, wijst het hof de zaak terug naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.

NTFR 2010/1387 - Bezwaar tegen heffingsrente is mede bezwaar tegen de aanslag

ECLI:NL:RBARN:2010:BM0863, datum uitspraak 13-04-2010, publicatiedatum 13-04-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van Jong
Belanghebbende heeft op 12 mei 2006 aangifte IB/PVV voor het jaar 2004 gedaan. Op grond van de beconregeling was tot 1 april 2006 uitstel verleend voor het indienen van deze aangifte. Met dagtekening 3 april 2009 is aan belanghebbende de definitieve aanslag IB/PVV 2004 opgelegd, waarbij tevens heffingsrente in rekening is gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de in rekening gebrachte heffingsrente. In beroep komt de inspecteur alsnog aan deze bezwaren tegemoet. Belanghebbende stelt zich daarna op het standpunt dat de aanslag, alsmede de beschikking heffingsrente, moet worden vernietigd omdat deze niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn is opgelegd.

NTFR 2010/1390 - Handelingen met stamcellen niet zonder meer vrijgesteld (I)

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
CopyGene, een stamcelbank, biedt ouders diensten aan van inzameling, transport, analyse en bewaring van navelstrengbloed van pasgeborenen met het oog op gebruik van de navelstrengstamcellen voor de behandeling van een ernstige (mogelijk toekomstige) ziekte van het kind. Deze diensten vallen niet onder en komen niet in aanmerking voor enige vergoeding door de Deense wettelijke ziektekostenverzekering. Eerst sluiten de toekomstige ouders een overeenkomst met CopyGene voor de inzameling, het transport en de analyse van het bloed. Het bloed wordt onmiddellijk na de geboorte afgenomen door gemachtigd gezondheidspersoneel dat ook een overeenkomst met CopyGene heeft ondertekend. Vervolgens wordt het bloed naar het laboratorium van CopyGene gebracht en daar geanalyseerd om na te gaan of er voldoende levende stamcellen zijn om bewaring te verantwoorden. In dat geval kunnen de ouders een tweede overeenkomst met CopyGene ondertekenen voor cryopreservatie (invriezing) en bewaring van de cellen. De betrokken stamcellen kunnen alleen voor ziekenhuisverpleging worden gebruikt. Het bloed behoort toe aan het kind, dat wordt vertegenwoordigd door de moeder. CopyGene is geen eigenaar van de stamcellen en heeft niet het recht op gebruik voor onderzoek, transplantatie of andere doeleinden. CopyGene beschikt over een machtiging voor de manipulatie van navelstrengstamcellen voor ‘autologe’ transplantaties. Na overname van een andere Deense stamcelbank, die over een machtiging beschikt voor de manipulatie van stamcellen voor zowel autoloog als allogeen gebruik, is CopyGene met de Deense autoriteiten onderhandelingen begonnen om de regelingen voor de twee stamcelbanken te uniformeren zodat alle monsters, zowel historische en ingevroren als toekomstige stamcelmonsters, dezelfde analyseprocedure ondergaan en voor zowel autologe als allogene transplantaties kunnen dienen. Allogeen gebruik is de verwijdering van cellen of weefsels uit de ene persoon en toepassing bij een andere persoon, autoloog gebruik is de verwijdering en toepassing van cellen of weefsels bij een en dezelfde persoon. CopyGene verwacht dat zij in de loop van 2009 daarvoor een machtiging krijgt. Door de Deense belastingdienst wordt toepassing van een vrijstelling afgewezen. Op vragen van de rechter in de daaropvolgende procedure verklaart het HvJ EU voor recht:

NTFR 2010/1391 - Handelingen met stamcellen niet zonder meer vrijgesteld (II)

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Future Health Technologies Ltd. (FHT) is een door de Britse autoriteiten erkende, particuliere stamcelbank. Zij verricht activiteiten bestaande in de toezending van een set van gereedschappen voor de inzameling van navelstrengbloed alsmede in de analyse en de bewerking van dat bloed en de bewaring van gewonnen stamcellen. Op deze werkzaamheden wordt rechtstreeks toezicht uitgeoefend door gekwalificeerd en geregistreerd personeel. De stamcellen worden ingezameld bij de geboorte met het oog op een mogelijk toekomstig, doch uitsluitend, gebruik bij de medische behandeling van het kind zelf (autoloog gebruik) of van andere personen (allogeen of heteroloog gebruik). De Britse fiscus neemt het standpunt in dat de bewaring van stamcellen als de hoofddienst moet worden beschouwd – welke activiteit geen medische behandeling is – en dat de analyse en de bewerking van de cellen bijkomstige diensten zijn. Ook bij afzonderlijk onderzoek van deze activiteiten kunnen de analyse en de bewerking van stamcellen niet met medische verzorging worden gelijkgesteld. Op vragen van de verwijzende rechter in de daaropvolgende procedure verklaart het HvJ EU voor recht:

NTFR 2010/1392 - Uitsluiting van gokautomaten van de vrijstelling toegestaan

Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Leo-Libera GmbH, exploitante van een speelhal met gokautomaten, heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag, haar opgelegd ter zake van de uit dien hoofde gerealiseerde en als belast aangegeven omzet. Zij is nader de mening toegedaan dat de prestaties zijn vrijgesteld. Op vragen van de verwijzende rechter in de daaropvolgende procedure verklaart het HvJ EU voor recht: Art. 135, lid 1, sub i, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten op grond van hun bevoegdheid voorwaarden en beperkingen te verbinden aan de daarin voorziene vrijstelling van btw, is toegestaan slechts bepaalde kans- en geldspelen van deze belasting vrij te stellen.

NTFR 2010/1393 - Invoer jacht is belast tenzij het vertrouwensbeginsel dat alsnog verhindert

ECLI:NL:HR:2010:BK0353, datum uitspraak 04-06-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
In 1996 heeft C een nieuw jacht gekocht. Ter zake hiervan is omzetbelasting voldaan. De Nederlandse douane heeft in dat jaar een verklaring voor het jacht afgegeven, waarin onder meer is opgenomen dat ‘het vaartuig, bij terugkeer in Nederland, met vrijstelling kan worden toegelaten’. In 2001 is het jacht verkocht en buiten het douanegebied van de Gemeenschap gebracht. In 2005 heeft G het jacht gekocht en naar Nederland over laten brengen. Volgens de rechtbank is ter zake hiervan terecht omzetbelasting geheven. De Hoge Raad deelt de opvatting van de rechtbank dat hier het belastbare feit van invoer zich voordoet en dat geen vrijstelling van omzetbelasting geldt. Niettemin, omdat de rechtbank ten onrechte het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel niet heeft behandeld, casseert de Hoge Raad de rechtbankuitspraak.

NTFR 2010/1395 - Geen belastbaar feit art. 3, lid 3, onderdeel c, Wet OB 1968 door arrest Van der Steen

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5651, datum uitspraak 28-04-2010, publicatiedatum 26-05-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
X is directeur-grootaandeelhouder van een bv. Naar aanleiding van HR 26 april 2002, nr. 35.775, NTFR 2002/630 is hij als ondernemer aangemerkt en is hij samen met de bv in een fiscale eenheid voor de omzetbelasting opgenomen. In 2006 heeft X samen met zijn partner een bouwterrein gekocht. In 2007 is daarop een woning gebouwd, die mede voor zakelijke doeleinden van X wordt gebruikt. Belanghebbende (de fiscale eenheid) heeft ter zake van de woning een bedrag van € 71.623 aan voorbelasting terugontvangen. Na het arrest Van der Steen (HvJ EG 18 oktober 2007, zaak C-355/06, NTFR 2007/1931) heeft belanghebbende een bedrag van € 65.936 als ‘negatieve voorbelasting’ aangegeven als op grond van art. 3, lid 3, onderdeel c, Wet OB 1968 verschuldigde belasting.

NTFR 2010/1397 - In Nederland werkzame Belgische heeft in hoofdzaak woonplaats in Nederland

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4932, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 19-05-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende rijdt in Nederland met een auto met een Belgisch kenteken. Bij een wegcontrole blijkt dat er geen BPM is betaald en wordt aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Belanghebbende bestrijdt dat ze in Nederland woont. In eerste aanleg voert ze dit verweer met succes. In hoger beroep wordt de inspecteur in het gelijk gesteld. Het hof oordeelt op grond van de omstandigheden dat belanghebbende haar woonplaats heeft in Nederland en niet in België. Sinds 1998 heeft belanghebbende in Nederland een eigen orthodontiepraktijk die vier dagen in de week open is. De dagen waarop belanghebbende werkt, verblijven zij en haar partner in een in Nederland gelegen woonboerderij. Op het moment van de controle staat zij ingeschreven in het bevolkingsregister van een Nederlandse gemeente. Het hof overweegt dat belanghebbende het grootste deel van de week in Nederland is en dat zij in hoofdzaak in Nederland woonplaats heeft. De omstandigheid dat belanghebbende persoonlijke bindingen heeft in België, de wijze waarop zij haar financiële zaken regelt en het gegeven dat zij ook in België over een eigen huis beschikt zijn onvoldoende om anders te oordelen.

NTFR 2010/1398 - Politie parkeert auto na aanhouding belanghebbende; naheffingsaanslagen parkeerbelasting onterecht

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4511, datum uitspraak 25-03-2010, publicatiedatum 19-05-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende zijn over de periode van 11 april tot en met 16 mei naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende is op 11 april, rijdend in zijn auto, door de politie klemgereden, aangehouden en afgevoerd. De auto bevond zich toen nog op de weg. Een medewerker van de politie heeft de auto geparkeerd op de plaats waar de naheffingsaanslagen zijn opgelegd. Na 16 mei zijn de autosleutels overhandigd aan familie van belanghebbende. Het hof stelt voorop dat geen parkeerbelasting wordt geheven van degene die als parkeerder wordt aangemerkt als tijdens het parkeren een ander tegen zijn wil gebruik heeft gemaakt van het voertuig en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Dit geldt niet alleen in het geval van diefstal of joyriding. Gelet op de feiten staat volgens het hof vast dat belanghebbende zijn auto niet zelf heeft geparkeerd en dat hij het gebruik van zijn auto redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Doordat aan belanghebbende beperkende maatregelen waren opgelegd, kon ook de gemachtigde de auto niet verplaatsen. De medewerker van de politie die de auto heeft geparkeerd, is niet opgetreden als zaakwaarnemer. Een zaakwaarnemer zou de auto niet voor langere tijd hebben geparkeerd op een plaats waar parkeerbelasting verschuldigd was.

NTFR 2010/1401 - Terecht leges geheven nu besluit over bouwvergunning en vrijstellingenprocedure in rechte vaststaat

ECLI:NL:RBARN:2010:BM5098, datum uitspraak 20-05-2010, publicatiedatum 20-05-2010
Aflevering 24, gepubliceerd op 17-06-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
In januari 2009 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van zijn woning. Op 19 juli 2009 is de bouwvergunning met inachtneming van de vrijstellingenprocedure ex art. 19, lid 2, WRO aan belanghebbende verleend. Ter zake hiervan zijn aan belanghebbende leges in rekening gebracht. Volgens belanghebbende zijn ten onrechte leges in rekening gebracht ter zake van de vrijstellingenprocedure, aangezien de gemeente heeft nagelaten om het oude bestemmingsplan tijdig te herzien.