Aflevering 23

Gepubliceerd op 10 juni 2010

NTFR 2010/1298 - Het bouwwerk van de btw

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 geschreven door dr. A. van Dongen
De btw is, naast een belangrijke inkomstenbron voor de overheid, vooral een fijn gezelschapsspel voor ingewijden. Het spel heeft trekken van een legpuzzel (doch helaas zonder dat het te leggen plaatje op de bijgeleverde doos staat), van een frustrerende Rubiks kubus (die ik eerlijk gezegd wegens gebrek aan geduld en vooral ook gebrek aan inzicht nooit heb opgelost) en volgens sommigen ook van een tombola (volgens dezelfde ingewijden vooral door de onvoorspelbaarheid van de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU (verder te noemen: HvJ). Wie de spelregels denkt te kennen, kan enthousiast meedoen en voorspellen welke richting het spel zal opgaan. Nu is het boeiende dat het voor de mate van succes niet uitmaakt hoe lang je al meedoet. Ik mag mezelf inmiddels als redelijk ingewijd beschouwen, maar toch heb ik af en toe het idee dat het spel met mij aan de loop gaat in plaats van andersom. Persoonlijk vind ik dit wel verfrissend; het houdt me scherp. Voor de ondernemers, de betrokkenen voor wie de btw in het algemeen geen spel is, is dit natuurlijk minder amusant.

NTFR 2010/1300 - Exploitatieresultaat windturbine vormt winst uit onderneming (I)

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende exploiteert een bloemenkwekerij. In 2001 heeft hij geïnvesteerd in een windturbine die is geplaatst op grond behorend tot het privévermogen. In 2002 is de windturbine gereedgekomen en in gebruik genomen. Belanghebbende heeft derden ingeschakeld voor de vergunningen, de bouw en het vinden van een afnemer van de energie. In juni 2001 heeft belanghebbende de elektriciteit die de turbine zal opwekken bij voorbaat voor tien jaar aan die afnemer (een energiebedrijf) verkocht. In geschil is of het resultaat uit de exploitatie van de windturbine winst uit onderneming vormt. Evenals Hof Amsterdam (NTFR 2008/2123) beantwoordt de Hoge Raad die vraag bevestigend. De windturbine vormt namelijk een productie-inrichting voor het opwekken van elektriciteit, welk product door belanghebbende in het economische verkeer wordt gebracht. Voorts geniet belanghebbende als opbrengst een prijs voor het in de inrichting voortgebrachte en verkochte product. Het op deze wijze met een productie-inrichting van de omvang als de onderhavige deelnemen aan het economische verkeer is aan te merken als het drijven van een onderneming. De omstandigheid dat de te verrichten hoeveelheid arbeid gering is, doet daaraan niet af.

NTFR 2010/1301 - Exploitatieresultaat windturbine vormt winst uit onderneming (II)

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende, een agrariër, heeft ten behoeve van een energieleverancier voor een periode van vier jaar een opstalrecht gevestigd op een aan hem in eigendom toebehorend stuk grond. Daarop heeft de energieleverancier vervolgens een windturbine gevestigd. Bij het einde van het opstalrecht is de windturbine aan belanghebbende overgedragen voor f 360.000. Belanghebbende heeft zich vervolgens verplicht tot het opwekken van duurzame elektriciteit voor een periode van ten minste tien jaar.

NTFR 2010/1303 - Geen transformatie van onroerende zaak van voorraad in bedrijfsmiddel

ECLI:NL:GHARN:2010:BM6046, datum uitspraak 27-04-2010, publicatiedatum 28-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende heeft de economische eigendom verworven van een complex bestaande uit een perceel met een driedubbel aan particulieren verhuurd woonhuis. Niet (langer) in geschil is dat het complex op het moment van aanschaf door belanghebbende was aan te merken als voorraad. In 2003 heeft belanghebbende het complex overgedragen aan een derde. De daarbij behaalde boekwinst wenst belanghebbende onder te brengen in een herinvesteringsreserve. Voor het hof betoogt belanghebbende daartoe dat, nu de zittende huurders niet bereid waren hun huurwoning te verlaten, haar intentie met betrekking tot het complex wijzigde van kort gezegd sloop, nieuwbouw en verkoop in langdurige verhuur. Volgens het hof rechtvaardigt de omstandigheid dat de zittende huurders niet bereid waren te vertrekken, niet een wijziging van voorraad in bedrijfsmiddel. Niet aannemelijk is geworden, aldus het hof, dat de functie of de positie van het complex in de onderneming van belanghebbende is gewijzigd. Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende aan een eerdere controle niet het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de kwestie van het complex op zijn fiscale merites was onderzocht. De inspecteur heeft de vorming van een herinvesteringsreserve terecht geweigerd.

NTFR 2010/1305 - Vrijval herinvesteringsreserve vanwege ontbreken betalingsverplichting vervangende investering

ECLI:NL:RBARN:2009:BM0885, datum uitspraak 17-11-2009, publicatiedatum 13-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met het exploiteren van onroerende zaken. In april 2004 heeft belanghebbende overleg gevoerd over de aankoop van een bedrijfspand. Van augustus 2004 tot en met juli 2005 is geen contact meer geweest tussen belanghebbende en verkoper. Pas in september 2005 zijn de besprekingen hervat en heeft de verkoper het bod van belanghebbende geaccepteerd. Tussen belanghebbende en de inspecteur is in geschil of de door belanghebbende in 2000 gevormde vervangingsreserve in 2004 moet vrijvallen.

NTFR 2010/1306 - Verwijzing inzake vraag of recht bestaat op verrekening van nageheven loonheffing

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Aan belanghebbende is een aanslag IB opgelegd, waarin geen inkomensbestanddelen of voorheffingen zijn opgenomen die zien op zijn dienstbetrekking. De werkgeefster heeft geen loon aan belanghebbende uitbetaald, wel zijn loonstroken en een jaaropgaaf verstrekt waarop € 26.995 aan loon is vermeld en € 11.695 aan ingehouden loonbelasting. De inspecteur heeft de op de loonbelastingkaart vermelde ingehouden loonbelasting nageheven bij de werkgeefster. Belanghebbende stelt dat hij het loon niet heeft genoten maar wel recht heeft op verrekening van de nageheven loonbelasting.

NTFR 2010/1308 - 30%-regeling van toepassing op inkomsten uit opties

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit. In de periode 2002 tot en met 2005 was hij als statutair bestuurder werkzaam in Nederland. Belanghebbende had vanaf 2002 recht op toepassing van de 30%-regeling. Tijdens zijn dienstbetrekking zijn aan belanghebbende aandelenopties toegekend. Deze aandelenopties zijn eerst na 31 december 2005 onvoorwaardelijk geworden. In 2006 heeft belanghebbende daaruit een voordeel genoten van ruim € 2 miljoen. In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling op het inkomen ter zake van de opties.

NTFR 2010/1310 - Waardering lijfrenteverzekering en berekening van het forfaitaire rendement

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4021, datum uitspraak 06-05-2010, publicatiedatum 12-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft een verzekering afgesloten die met ingang van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht geeft op een oudedagslijfrente voor hem, of, bij vooroverlijden van belanghebbende, op een lijfrente voor zijn weduwe. In de jaren 1999 tot en met 2001 bedroeg de in aftrek toegelaten premie respectievelijk € 11.026, € 11.214 en € 2.706. In die jaren bedroeg het niet voor aftrek in aanmerking komende deel van de premie respectievelijk € 3.547, € 3.359 en € 11.867.

NTFR 2010/1311 - Wetsvoorstel sociale verzekeringen continentaal plat ingediend

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 geschreven door Sturm
De regering heeft het wetsvoorstel sociale verzekeringen continentaal plat ingediend bij de Tweede Kamer. Met het voorstel krijgen alle werknemers op het Nederlandse deel van het continentaal plat dezelfde sociale zekerheid als werknemers die in Nederland werken. Directe aanleiding voor het wetsvoorstel is een ingebrekestelling door de Europese Commissie met betrekking tot het niet aanmerken van het Nederlandse deel van het continentaal plat als Nederlands grondgebied voor de toepassing van Verordening 1408/71. De huidige Wet arbeid mijnbouw Noordzee, die aan werknemers slechts een beperkte sociale zekerheid biedt, wordt ingetrokken. De beoogde ingangsdatum van het voorstel is 1 januari 2011. Voor het persbericht zie NTFR 2010/776. Als brondocumenten zijn het wetsvoorstel en de memorie van toelichting bijgevoegd.

NTFR 2010/1312 - Geen tegemoetkoming voor extra kinderopvangkosten van IC-verpleegkundige

ECLI:NL:HR:2010:BM6726, datum uitspraak 04-06-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010
Belanghebbende is werkzaam als IC-verpleegkundige. Zij is een alleenstaande moeder. Door haar onregelmatige diensten kan belanghebbende geen gebruikmaken van de reguliere kinderopvang. De extra kosten die zij in 2005 heeft moeten maken voor de opvang van haar kind, wenst belanghebbende fiscaal in aanmerking te nemen.

NTFR 2010/1313 - Zeggenschapverhouding niet doorslaggevend voor verbondenheid

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1637, datum uitspraak 26-01-2010, publicatiedatum 20-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
E nv is enig aandeelhouder van belanghebbende. E nv is tevens 100%-houdstermaatschappij van F nv. De aandeelhouders van E nv zijn A (25%) en diens meerderjarige kinderen G (17%), H (17%) en I (41%). Op grond van de statuten bezit ieder van de aandeelhouders van E nv 25% van de stemrechten. Eind 2003 heeft E nv haar belang in belanghebbende verkocht aan de personal holdings van de kinderen. De aandelenbelangen van de kinderen in belanghebbende zijn op hetzelfde moment gecertificeerd. Na verkoop heeft ieder van de kinderen middellijk (een belang van) een derde van de certificaten in belanghebbende. Vervolgens heeft belanghebbende de aandelen F nv overgenomen van E nv, waarna een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is gevormd. Belanghebbende is de koopsom schuldig gebleven aan E nv. Belanghebbende heeft de rentelast in aftrek gebracht op haar fiscale winst, hetgeen door de inspecteur is gecorrigeerd.

NTFR 2010/1315 - Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht aan verkrijger opgelegd

ECLI:NL:HR:2010:BM3292, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 07-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft op 31 december 2002 de economische eigendom van een onroerende zaak verkregen. De koopsom van de onroerende zaak bedroeg € 94.273. De notaris die de akte heeft opgesteld, heeft bij het aanbieden ter registratie van de akte over deze koopsom overdrachtsbelasting voldaan. Volgens de inspecteur bedroeg de waarde van de onroerende zaak op het moment van verkrijging € 300.000. In verband hiermee is aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. In de beroepsprocedure bij Rechtbank Breda hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt over de waarde, in die zin dat de waarde van de onroerende zaak € 245.000 bedraagt. In hoger beroep bij Hof Den Bosch en in cassatie bij de Hoge Raad stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag op grond van art. 20, lid 2, AWR niet aan hem had moeten worden opgelegd maar aan de notaris. Het hof (NTFR 2009/1677) heeft deze stelling verworpen. De Hoge Raad volgt het hof daarin. De Hoge Raad stelt voorop dat de notaris geen schuldenaar is voor de overdrachtsbelasting. De ter zake van een verkrijging verschuldigde overdrachtsbelasting wordt krachtens art. 16 Wet BRV geheven van de verkrijger. Op de notaris rust geen wettelijke verplichting tot betaling van overdrachtsbelasting op aangifte. Op grond van de hoofdregel van art. 20, lid 2, eerste volzin, AWR kan de naheffingsaanslag dan ook niet aan de notaris worden opgelegd. Ook het beroep van belanghebbende op art. 20, lid 2, tweede volzin, AWR faalt. Evenals het hof is de Hoge Raad van oordeel dat geen sprake is van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door de notaris waardoor de ontoereikende betaling van overdrachtsbelasting zou zijn veroorzaakt. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende als verkrijger van de onroerende zaak opgelegd.

NTFR 2010/1316 - Prematuur bezwaar tegen op aangifte voldane belasting is ontvankelijk

ECLI:NL:HR:2010:BG5375, datum uitspraak 21-05-2010, publicatiedatum 21-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende wint grondwater om dit te zuiveren tot drinkwater. De daarvoor verschuldigde grondwaterbelasting wordt maandelijks op aangifte voldaan. Het over de maand november 2003 verschuldigde bedrag is op 31 december 2003 op de bankrekening van de Belastingdienst bijgeschreven. Belanghebbende heeft tegen deze op aangifte voldane belasting bezwaar gemaakt bij brieven van 22 en 23 december 2003, ontvangen door de inspecteur op 29 december 2003. Hof Den Bosch (NTFR 2007/2120) heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het voortijdig is ingediend. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Gelet op art. 26, lid 2, AWR in samenhang met art. 6:10 Awb moet een niet-ontvankelijkverklaring wegens voortijdige indiening achterwege blijven indien het bezwaarschrift is ingediend op of na het moment waarop de aangifte is ingediend en/of de opdracht tot betaling van het bedrag is verstrekt waartegen bezwaar wordt gemaakt. Over het tijdvak oktober 2003 heeft het hof terecht overwogen dat belanghebbende geen recht heeft op de infiltratieaftrek, nu de aan belanghebbende verstrekte vergunning slechts ziet op het onttrekken van grondwater en niet op het infiltreren van water. De in de vergunning neergelegde verplichting om de waterstand van twee vennen waarop wordt geloosd, op peil te houden, kan niet worden beschouwd als een vergunning tot infiltratie.

NTFR 2010/1317 - Na gegrondverklaring verzet doet rechtbank opnieuw uitspraak met toepassing van art. 8:54 Awb

ECLI:NL:HR:2010:BM1921, datum uitspraak 23-04-2010, publicatiedatum 23-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van dr. E.B. Pechler
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende met toepassing van art. 8:54 Awb kennelijk ongegrond verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan. De rechtbank (NTFR 2009/1658) concludeert in verzet dat het beroep niet-verschoonbaar te laat is ingediend. De rechtbank verklaart het verzet desondanks gegrond. Redengevend daarvoor is dat het beroep niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Gelijktijdig met de uitspraak op het verzet verklaart de rechtbank in een nieuwe uitspraak, ook ditmaal met toepassing van art. 8:54 Awb, het beroep niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft cassatieberoep ingesteld tegen beide uitspraken. Het cassatieberoep tegen de uitspraak op verzet wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat het cassatieberoep niet tot een gunstiger resultaat kan leiden nu het de rechtbank het verzet gegrond heeft verklaard. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat tegen de nieuwe uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep met toepassing van art. 8:54 Awb niet-ontvankelijk is verklaard, alleen het rechtsmiddel van verzet openstaat. Het cassatieberoepschrift daartegen dient derhalve te worden doorgezonden aan de rechtbank.

NTFR 2010/1319 - Navordering ter zake van fees houdt stand tegen vele formeelrechtelijke verweren

ECLI:NL:GHARN:2010:BM4321, datum uitspraak 07-04-2010, publicatiedatum 17-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende bemiddelt bij de totstandkoming van contracten tussen een Amerikaanse vennootschap en personen met een financieringsbehoefte. De Amerikaanse vennootschap merkt belanghebbende aan als haar agent. Belanghebbende heeft de contracten laten lopen via een beleggingsvennootschap van zijn echtgenote. De met de contracten samenhangende fees zijn door de Amerikaanse vennootschap uitbetaald aan een Liechtensteinse Stiftung. De inspecteur heeft deze fees als ‘inkomsten uit andere arbeid’ dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden via het instrument van navordering tot het belastbare inkomen van belanghebbende gerekend. In beroep bij het hof bestrijdt belanghebbende de navorderingsaanslagen met een groot aantal formeelrechtelijke klachten. Hij krijgt het hof op deze punten echter niet aan zijn zijde. Voorts is het hof van oordeel dat de fees terecht tot het belastbare inkomen van belanghebbende zijn gerekend. Belanghebbende krijgt wel gelijk met betrekking tot zijn claim op aftrek van persoonlijke verplichtingenrente, maar de inspecteur beroept zich vervolgens met succes op het leerstuk van interne compensatie. De opgelegde boetes worden door het hof op grond van het evenredigheidsbeginsel gematigd.

NTFR 2010/1320 - Heffingsrente bij terugnemen van ongevraagde teruggaaf strijdig met zorgvuldigheidsbeginsel

ECLI:NL:GHARN:2010:BM0544, datum uitspraak 30-03-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende en haar partner hebben een digitale aangifte IB 2005 ingediend. Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5 aangegeven, haar partner van € 193. Volgens het aangifteprogramma had belanghebbende recht op een teruggaaf van € 4.664 (heffingskortingen). Daarbij is – zonder naar de gegevens van de partner te kijken – ervan uitgegaan dat de partner voldoende belasting betaalt. Zonder verzoek van belanghebbende is de teruggaaf op 6 december 2006 verleend. Op 15 november 2007 heeft de inspecteur de teruggaaf teruggenomen en € 386 aan heffingsrente in rekening gebracht. Voor het hof beroept belanghebbende zich met betrekking tot het terugnemen van de teruggaaf op het vertrouwensbeginsel, echter tevergeefs. In het aangifteprogramma is namelijk erop gewezen dat ervan is uitgegaan dat de partner voldoende belasting betaalt, maar dat bij de definitieve aanslagregeling zou kunnen blijken dat dit niet het geval is, zodat moet worden terugbetaald. Met betrekking tot de heffingsrente is het hof echter van mening dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden door de inspecteur, nu hij met zijn werkwijze en ondanks de juiste aangifte van belanghebbende is afgeweken van het wettelijke systeem. Daarom vernietigt het hof de beschikking heffingsrente.

NTFR 2010/1323 - Module in boekhoudprogramma om omzet af te romen leidt tot omkering van de bewijslast

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL3743, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende, een vof tussen twee echtgenoten, drijft een groente- en fruithandel. Bij een onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat belanghebbende via een module in het boekhoudprogramma de omzet naar keuze kon afromen. Belanghebbende en de beide vennoten zijn strafrechtelijk vervolgd en veroordeelt voor het telkens onjuist en/of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. De inspecteur heeft voor de te weinig aangegeven en afgedragen omzetbelasting een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag.

NTFR 2010/1324 - Nederland ondertekent wijzigingsprotocol WABB-verdrag

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010
Nederland heeft op 27 mei 2010 een wijziging van het WABB-verdrag ondertekend. Het WABB-verdrag is een multilateraal verdrag dat voorziet in regels over informatie-uitwisseling en wederzijdse bijstand in belastingzaken. Met de overeengekomen wijzigingen wordt het WABB-verdrag in overeenstemming gebracht met de zogenoemde internationale standaard inzake informatie-uitwisseling en krijgen ook landen die geen lid zijn van de OESO en de Raad van Europa toegang tot het verdrag. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld ook ontwikkelingslanden makkelijker fiscale gegevens uitwisselen en wordt invulling gegeven aan de oproep van de G20 en OESO om deze landen te ondersteunen bij het verbeteren van hun belastingheffing en belastinginning. Het wijzigingsprotocol moet in Nederland nog worden goedgekeurd.

NTFR 2010/1327 - Overeenkomst met Canada over kwalificatie besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010
Nederland en Canada hebben een overeenkomst gesloten over de fiscale aspecten van het Nederlandse besloten fonds voor gemene rekening. Hierin is neergelegd dat dit fonds fiscaal als transparant wordt aangemerkt. Daarnaast geeft de overeenkomst procedures voor het door het fonds claimen van de verdragsvoordelen ten behoeve van de achterliggende participanten. De overeenkomst geeft aldus zekerheid voor pensioenfondsen en andere investeerders die via een besloten fonds voor gemene rekening in Canada investeren.

NTFR 2010/1328 - EC keurt vrijstellingen van belasting voor de Finse beleggingstrusts goed

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010
De Europese Commissie heeft, onder de staatssteunregels van de EU, de introductie van de `Real Estate Investment Trusts (REIT’s)’ in Finland goedgekeurd. De REIT’s zullen worden vrijgesteld van inkomstenbelasting om investeringen in betaalbare huurwoningen te stimuleren. Na de verzekering van Finland dat enkele wijzigingen zullen worden aangebracht, is de Europese Commissie van mening dat de regeling geen staatssteun bevat aangezien winst gemaakt door de trusts onderworpen is aan belasting op aandeelhoudersniveau, vergelijkbaar met de winst gemaakt door individuele investeerders die direct in de onroerend goed markt investeren.

NTFR 2010/1329 - EC verzoekt België om discriminerende belastingregels te wijzigen

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010
De Europese Commissie heeft België twee met redenen omklede adviezen toegezonden wegens discriminerende belastingheffing van inkomende dividenden en buitenlandse beleggingsfondsen. Het eerste advies betreft Belgische wetgeving met betrekking tot bepaalde inkomende dividenden die worden uitgekeerd aan natuurlijke personen. Krachtens die wetgeving betalen inwoners van België een belasting van 15% op dividenden die hun worden uitgekeerd door een Belgische vennootschap die in meerderheid wordt gehouden door natuurlijke personen of waarvan een deel van het kapitaal is ingebracht door een in België gevestigde private investeringsmaatschappij. Dividenden die worden uitgekeerd door vergelijkbare vennootschappen die in een ander land van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, worden daarentegen belast naar een tarief van 25%. De Europese Commissie is van oordeel dat de Belgische bepalingen discriminerend zijn en een belemmering vormen voor het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. Het tweede advies betreft Belgische wetgeving die buitenlandse beleggingsfondsen discrimineert. Krachtens die wetgeving betalen Belgische beleggingsfondsen in de praktijk geen belasting op hun Belgische dividend- en rente-inkomsten, omdat zij teruggaaf kunnen krijgen. Buitenlandse beleggingsfondsen zijn daarentegen onderworpen aan een bronbelasting van 15% of 25% op hun Belgische dividend- en rente-inkomsten en hebben niet de mogelijkheid om teruggaaf te vragen. De Europese Commissie is van oordeel dat de Belgische wetgeving discriminerend is en een belemmering vormt voor het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging.

NTFR 2010/1331 - Vervoer van menselijke organen niet vrijgesteld

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Nathalie de Fruytier vervoert als zelfstandige voor verschillende ziekenhuizen en laboratoria menselijke organen en bij mensen afgenomen monsters. De Belgische belastingdienst heeft de activiteit van De Fruytier aan btw onderworpen. De Fruytier, volgens wie voor haar activiteit een vrijstelling geldt, heeft beroep in rechte ingesteld. Op de daarop in dit geschil gestelde prejudiciële vraag verklaart het HvJ EU voor recht: art. 13, A, lid 1, sub d, Zesde Richtlijn, dat de ‘levering van menselijke organen, menselijk bloed en moedermelk’ vrijstelt van btw, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een zelfstandige activiteit van vervoer voor ziekenhuizen en laboratoria van menselijke organen en bij mensen afgenomen monsters.

NTFR 2010/1334 - Toepassing Toelichting Overgangsbeschikking OB 1968 verhindert aftrek voorbelasting niet

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1900, datum uitspraak 18-02-2010, publicatiedatum 22-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Belanghebbende houdt zich bezig met projectontwikkeling. In de jaren 2002 en 2003 heeft zij percelen (bouwrijpe) grond gekocht van de gemeente voor nieuwbouwprojecten. Belanghebbende heeft deze grond voor dezelfde prijs doorverkocht aan de kopers van de woningen. Ter zake van deze leveringen aan belanghebbende en aan de kopers van de woningen is met toepassing van het bepaalde in par. 17, lid 4, Toelichting Overgangsbeschikking omzetbelasting 1968 geen omzetbelasting en overdrachtsbelasting voldaan. Belanghebbende heeft alle omzetbelasting die ter zake van deze projecten aan haar in rekening is gebracht, waaronder die van de aankoop en de verkoop van de grond, in aftrek gebracht. De inspecteur stelt dat belanghebbende ten onrechte de op de grond betrekking hebbende omzetbelasting heeft verrekend. Ter zake hiervan zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd.

NTFR 2010/1335 - Geen verlaagd tarief voor chauffeursdienst waarbij ook de auto van de klant wordt vervoerd

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2586, datum uitspraak 07-04-2010, publicatiedatum 28-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende drijft een onderneming met als bedrijfsactiviteit het aanbieden van chauffeursdiensten. De bijzonderheid zit hem er in dat er twee chauffeurs worden geleverd, één om de auto van de klant te besturen. Hiervoor heeft belanghebbende professionele chauffeurs in dienst die op afroepbasis klaarstaan. De aanrijtijden zijn ongeveer gelijk aan die van een taxi. Ook worden soortgelijke chauffeursdiensten door taxibedrijven aangeboden. In geschil is of de chauffeursdiensten kunnen worden aangemerkt als het vervoeren van personen zodat daarvoor het verlaagde tarief van 6% voor de omzetbelasting geldt.

NTFR 2010/1337 - Vermindering verzuimboete MRB wegens ontbreken privégebruik auto onjuist

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5045, datum uitspraak 07-05-2010, publicatiedatum 19-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is gedurende het tijdvak 2 januari 2007 tot en met 3 november 2007 houder van een motorrijtuig en heeft over dit tijdvak de motorrijtuigenbelasting naar het bestelautotarief voldaan. Bij een tweetal controles heeft de inspecteur geconstateerd dat het motorrijtuig niet aan de voorwaarden voor het bestelautotarief voldeed. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag alsmede een verzuimboete van € 1.348 (100%) opgelegd. Belanghebbende bestrijdt de naheffingsaanslag en de boete.

NTFR 2010/1338 - Antwoord Kamervragen over (stijging) BPM in 2010

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 geschreven door mr. J. Rolleman
In zijn antwoord op Kamervragen gaat de minister in op het bericht van het CBS met de titel `Wijziging BPM leidt niet tot goedkopere auto’s’. Volgens de minister bepalen in 2010 twee ontwikkelingen de hoogte van de BPM. Ten eerste is de BPM, net zoals in de twee voorafgaande jaren, met 5% afgebouwd. Ten tweede is de eerste stap gezet van de ombouw van een BPM gebaseerd op catalogusprijs naar een BPM gebaseerd op absolute CO2–uitstoot. Deze ombouw moet jaarlijks op macroniveau lastenneutraal uitpakken. Bij de tariefstelling voor 2010 en de daaropvolgende jaren is ervan uitgegaan dat nieuwe auto’s als gevolg van technische ontwikkelingen jaarlijks gemiddeld 2,8% zuiniger worden. In de zomer van 2009 heeft het CPB de lastenneutraliteit bevestigd, uitgaande van de veronderstelde 2,8% afname van de CO2–uitstoot. Het CPB heeft overigens de 2,8% een reële veronderstelling genoemd. De ombouw vindt volgens de minister dus lastenneutraal plaats en leidt dan ook niet tot een algehele daling (of stijging) van de catalogusprijs. Eventuele prijsdalingen en prijsstijgingen als gevolg van de ombouw zijn afhankelijk van de CO2–uitstoot van de auto. Zuinige auto’s zullen dalen in prijs, zeer zuinige auto’s waren al met ingang van 1 januari 2009 geheel vrijgesteld van BPM. Minder zuinige auto’s zullen als gevolg van deze grondslagherziening in prijs kunnen stijgen.

NTFR 2010/1341 - Naheffingsaanslag parkeerbelasting bevat geen punitief element

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4514, datum uitspraak 29-04-2010, publicatiedatum 19-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft de auto op vijf achtereenvolgende dagen geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. Met Rechtbank Amsterdam is het hof van oordeel dat er geen rechtsregel is die de heffingsambtenaar verplicht een belastingplichtige na de tweede of derde naheffingsaanslag te informeren over het feit dat de auto geparkeerd stond op een plek waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat er beleid wordt gevoerd, dat inhoudt dat in de regel na vijf naheffingsaanslagen contact wordt opgenomen met de politie of de kentekenhouder. Aan belanghebbende zijn vijf naheffingsaanslagen opgelegd zodat volgens de heffingsambtenaar conform het beleid is gehandeld. Het hof sluit zich hierbij aan. Nu de naheffingsaanslagen niet mede de strekking hebben om leed toe te voegen is er geen reden aan te nemen dat een punitief element aanwezig is.

NTFR 2010/1343 - Braakliggend perceel wordt niet gebruikt: aanslag OZB vernietigd

ECLI:NL:GHARN:2010:BM6059, datum uitspraak 04-05-2010, publicatiedatum 28-05-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. H. de Jong
Belanghebbende heeft in 2003 een perceel gekocht. De daarop staande bouwval inclusief fundamenten heeft hij in dat jaar laten slopen en verwijderen. In 2004 zijn geen activiteiten met betrekking tot het perceel verricht, behoudens de indiening van een aanvraag voor een bouwvergunning. In november 2004 is de bouwvergunning verleend. De bouwactiviteiten zijn eind februari 2005 gestart. De gemeente heeft belanghebbende aangeslagen in de gebruikersbelasting OZB 2005 omdat belanghebbende het perceel naar haar opvatting per 1 januari 2005 gebruikte. De rechtbank en het hof zijn het daar niet mee eens. Onder de geschetste omstandigheden is namelijk op de peildatum geen sprake van het metterdaad bezigen van het perceel ter bevrediging van de eigen behoefte.

NTFR 2010/1344 - Verzorgingstehuis grotendeels vrijgesteld van gebruikersdeel OZB

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1073, datum uitspraak 21-01-2010, publicatiedatum 14-04-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is gebruiker van een verzorgings-/bejaardentehuis. De gemeente heeft de WOZ-waarde na bezwaar vastgesteld op € 1.698.000, waarvan € 1.012.928 is toegerekend aan de grond en € 685.072 aan de opstallen. De waarde van de projectiegrond (de grond onder en direct om het verzorgings-/bejaardentehuis) is vastgesteld op € 595.000 en de waarde van de restgrond op € 418.000. De heffingsambtenaar heeft 73,95% van de waarde van de opstal toegerekend aan de woondelen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 507.000. Deze waarde is ingevolge art. 220e Gem.w. buiten beschouwing gelaten voor de heffingsmaatstaf voor de OZB wegens gebruik. Belanghebbende stelt dat ook de projectie- en restgrond voor 73,95% aan de woondelen moet worden toegerekend, zodat de vastgestelde waarde in hoofdzaak (70% of meer) kan worden toegerekend aan woondelen. Volgens belanghebbende is hierdoor ten onrechte het tarief voor ‘niet-woningen’ toegepast.

NTFR 2010/1346 - Aansprakelijkstelling bestuurder voor de verschuldigde loonheffing en de boete

Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is tot eind 2006 bestuurder van een uitzendbureau (de belastingplichtige). Voor 2006 zijn verschillende (naheffings)aanslagen loonbelasting en een verzuimboete aan de belastingplichtige opgelegd. Ten tijde van diens faillietverklaring in 2007 zijn nog niet alle belastingschulden betaald, terwijl er ook geen melding betalingsonmacht is gedaan. In geschil is of belanghebbende op grond van art. 36 IW 1990 en art. 32 IW 1990 terecht aansprakelijk gesteld is voor de onbetaald gebleven (naheffings)aanslagen en de verzuimboete.

NTFR 2010/1347 - Geen twee afzonderlijke WOZ-objecten bij niet-afsluitbare tussendeur

ECLI:NL:HR:2010:BM6698, datum uitspraak 04-06-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 23, gepubliceerd op 10-06-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De gemeente heeft twee WOZ-beschikkingen afgegeven voor een woning die bij een verbouwing geschikt is gemaakt voor bewoning door twee gezinnen. Op de eerste verdieping bevindt zich tussen de twee gedeelten van dit gebouwd eigendom een deur die niet afsluitbaar is. Hof Arnhem deelde de opvatting van de gemeente dat sprake is van twee afzonderlijke onroerende zaken. De Hoge Raad ziet dat echter anders. Het gaat namelijk erom of een gedeelte redelijk afsluitbaar is en aldus kan worden gescheiden van de overige gedeelten van het object. Daarbij is bepalend de toestand waarin het gebouwd eigendom in feite verkeert. Omdat hier sprake is van een niet-afsluitbare tussendeur, is er geen sprake van twee afzonderlijke onroerende zaken. Dat voor de tussendeur een bankstel was geplaatst, doet hieraan niet af. Dit is immers een omstandigheid die niet de indeling van het gebouw betreft. De Hoge Raad vernietigt de twee WOZ-beschikkingen en merkt op dat de gemeente voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking kan geven.