Aflevering 25

Gepubliceerd op 24 juni 2010

NTFR 2010/1422 - De verbindendheid van interpretatieve onderlingoverlegprocedures

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 geschreven door mr. F.G.F. Peters
Zowel de Nederlandse Hoge Raad als het Duitse Bundesfinanzhof (hierna: BFH) heeft geoordeeld over de verbindende kracht van interpretatieve onderlingoverlegovereenkomsten. Beide hoogste rechters – de Hoge Raad op 29 september 1999 en het BFH nog zeer recentelijk op 2 september 2009 – kwamen in de aan hen voorgelegde zaken tot de conclusie dat de rechter niet aan de uitkomst van de onderlingoverlegprocedure gebonden was.

NTFR 2010/1423 - De groepsrentebox is 'dood', lang leve de vermogensaftrek?

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 geschreven door mr. M.F. Nouwen en dr. J. van Strien
Renteaftrek en heffing over rente in de vennootschapsbelasting zijn onderwerpen die de wetgevende macht al geruime tijd bezighouden en zoals het er nu naar uitziet nog wel enige tijd zullen bezighouden. Een belangrijke ontwikkeling op dit gebied is dat de Studiecommissie belastingstelsel in opdracht van het kabinet een voorstudie heeft verricht naar de verschillende scenario’s voor een mogelijke herziening van het Nederlandse belastingstelsel. Het rapport van de studiecommissie is op 7 april 2010 aan de minister van Financiën aangeboden onder de titel: Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel. Voor de vennootschapsbelasting stelt de studiecommissie een systeem voor van een vermogensaftrek (vergelijkbaar met het Belgische systeem), maar gecombineerd met een vermogensbijtelling. De studiecommissie geeft in haar agenda voor vervolgonderzoek aan dat het voorstel van een vermogensaftrek nog verder moet worden uitgewerkt.Bijlage bij Kamerstukken II,2000-2010, 32 140 nr. 4, Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel, Studiecommissie belastingstelsel, Den Haag, 7 april 2010, p. 131. In dit artikel besteden wij in paragraaf 5 aandacht aan en plaatsen wij kanttekeningen bij het door de studiecommissie voorgestelde systeem. Voordat wij hiertoe overgaan, wordt in paragraaf 2 kort ingegaan op het consultatiedocument van 14 juni 2009 en de brief van de staatssecretaris van Financiën van 5 december 2009.Het consultatiedocument van 14 juni 2009, Kamerstukken II, 2009-2010, 31 369, nr. 6 en de brief van 5 december 2009, Kamerstukken II, 2009-2010, 31 369, nr. 9 (de ‘5-decemberbrief’). Het consultatiedocument en deze brief zijn een vervolg op de brief van 15 december 2008, Kamerstukken II, 2008–2009, 31 369, nr. 5, waarin de staatssecretaris en de minister de Tweede Kamer berichtten over de stand van een onderzoek naar de verdeling van de vennootschapsbelastingdruk in Nederland en over het daarmee verband houdende thema van de behandeling van renteontvangsten en uitgaven in de vennootschapsbelasting. In respectievelijk paragraaf 3 en 4 gaan wij in op de theoretische achtergrond van een vermogensaftrek en het Belgische systeem van notionele interestaftrek. In paragraaf 6 zetten wij verschillende varianten van een vermogensaftrek tegen elkaar af. In paragraaf 7 gaan wij in op de vraag in hoeverre een vermogensaftrek kan worden aangemerkt als verboden staatssteun, schadelijke belastingconcurrentie of als strijdig met Europese verdragsvrijheden. In paragraaf 8 sluiten wij ons artikel af.

NTFR 2010/1424 - Huwelijk EU-recht en bilaterale verdragen; HvJ EU voorziet niet in een gemengde boedel!

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 geschreven door mr. L.J. de Heer en mr. W.W. Monteiro
Op 19 november 2009 heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ of Hof) in zijn uitspraak in de zaak Commissie/ItaliëHvJ EU 19 november 2009, zaak C-540/07 (Commissie/Italië), met conclusie A-G Kokott van 16 juli 2009. geoordeeld dat het Italiaanse bronbelastingsysteem op uitgaande dividenden in strijd is met het vrije kapitaalverkeer (voor 1 januari 2010: art. 56, lid 1, EG-Verdrag; vanaf 1 januari 2010, met de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU; Publicatieblad nr. C 115 van 9 mei 2008, blz. 1-388): art 63 VwEU), voor zover de dividenden worden uitgekeerd aan vennootschappen in andere EU-lidstaten. Opvallend is echter dat de ongunstigere behandeling van dividenden uitgekeerd aan vennootschappen in EER- of derdelanden, niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. In de laatstgenoemde situatie rechtvaardigt de bestrijding van belastingfraude namelijk de discriminerende behandeling ten opzichte van binnenlandse dividenden. Deze rechtvaardigingsgrond slaagt, omdat de uitwisselingsmogelijkheden of -verplichtingen met EER- en derdelanden volgens het Hof minimaal zijn. Deze constatering werpt een interessant licht op art. 26 OESO-Modelverdrag (hierna: Modelverdrag). Wij zullen dan ook de uitspraak van het Hof in Commissie/Italië onderzoeken, mede in het licht van de informatie-uitwisseling tussen lidstaten en EER- en derdelanden via bilaterale instrumenten.

NTFR 2010/1425 - Het einde van de open-cv per 1 januari 2011?

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 geschreven door dr. J.L. van de Streek
Het wetsvoorstel tot ‘Vaststelling van Titel 7.13 BW (vennootschap)’ is sinds 25 januari 2005 aanhangig bij de Eerste Kamer.Kamerstukken I, 2004–2005, 28 746, A, p. 1-14. Op de valreep van 2009, te weten 15 december 2009, is ook de voorgestelde Invoeringswet Titel 7.13 BW beland in de Eerste Kamer.Kamerstukken I, 2009–2010, 31 065, A, p. 1-28. Ik wijs erop dat nadien Hoofdstuk 4 IW IB 2001, waarin de aanpassingen van de fiscale wetgeving zijn opgenomen, is gewijzigd als gevolg van de Wet van 17 december 2009 (Herziening Successiewet 1956), Stb. 2009, 564 en als gevolg van de Wet van 23 december 2009 (Belastingplan 2010), Stb. 2009, 609. Hoewel de voorgestelde invoeringswet in eerste instantie de gevolgen regelt voor andere wetten, waaronder de rijksbelastingwetten, voert het wetsvoorstel tevens wijzigingen door in het voorgestelde Titel 7.13 BW zélf. Een opmerkelijke wijziging betreft de vereiste medewerking van vennoten bij toetreding en opvolging van vennoten. Dit vereiste is opgenomen in art. 7:823, lid 1, BW. Op grond van het gewijzigde voorstel is voor de toetreding of opvolging van een vennoot dwingendrechtelijk de medewerking vereist van alle vennoten. In het oorspronkelijke voorstel was het medewerkingsvereiste nog van regelend recht, zodat in de vennootschapsovereenkomst ervan kon worden afgeweken.

NTFR 2010/1426 - Uitkering aan ondernemer ter zake van vuurwerkramp is belast

ECLI:NL:GHARN:2010:BM4334, datum uitspraak 27-04-2010, publicatiedatum 17-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteert een bakkerij te Enschede. Zij heeft in 2003 een uitkering van € 16.597 ontvangen op grond van de regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede. Belanghebbende stelt dat deze uitkering onbelast is omdat een uitkering uit een rampenfonds altijd onbelast is. Voorts stelt belanghebbende dat de uitkering wel onbelast moet zijn, nu de uitkering is verkregen om de onderneming te kunnen voortzetten en de uitkering nadat er belasting over is geheven, niet volstaat om het bedrijf te laten voortbestaan. Het hof deelt de visie van belanghebbende niet. Omdat de uitkering aan belanghebbende is opgekomen in het kader van de uitoefening van de onderneming, moet de uitkering volgens het hof tot de belastbare winst uit onderneming worden gerekend.

NTFR 2010/1427 - Samenhangende waardering verlies onroerend goed en vrijval schuld staat toepassing kwijtscheldingswinstvrijstelling niet in de weg

ECLI:NL:GHARN:2010:BM6775, datum uitspraak 18-05-2010, publicatiedatum 04-06-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende participeert met anderen in twee vastgoedmaatschappen. Deze bleken niet levensvatbaar te zijn. Daarom zijn in het kader van een beëindigingsovereenkomst de onroerende zaken verkocht. Hierop is verlies geleden. Voor belanghebbende bedroeg het verlies € 976.840. Een in verband met de financiering van het onroerend goed aangegane lening is in het kader van de beëindigingsovereenkomst kwijtgescholden. De vrijval van deze schuld leverde belanghebbende een voordeel op van € 744.886. Volgens de inspecteur dient het verlies op het onroerend goed en het bevrijd zijn van de schuld in samenhang te worden gewaardeerd. Dit leidt tot een waardering van de schuld op nihil zodat voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling geen ruimte meer bestaat. Het hof is het met die zienswijze niet eens. Ook bij samenhangende waardering is immers sprake, aldus het hof, van een voordeel verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers. Hierop is de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing.

NTFR 2010/1428 - Exploitatie raamprostitutie-inrichting vormt een onderneming; navordering terecht

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4145, datum uitspraak 30-03-2010, publicatiedatum 12-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende verhuurt kamers aan raamprostituees. Sinds de opheffing van het bordeelverbod zijn aan haar als exploitant exploitatievergunningen voor een seksinrichting verleend. In geschil is of ter zake van de kamerverhuur sprake is van normaal vermogensbeheer of van het drijven van een onderneming en of navordering mogelijk is. Volgens Hof Den Haag heeft Rechtbank Den Haag terecht beslist dat de in geschil zijnde activiteiten zijn aan te merken als een onderneming die voor rekening en risico van belanghebbende wordt gedreven. Het hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende de onderneming exploiteert voor rekening van haar vader. Nu belanghebbende de met de verhuur van kamers aan raamprostituees behaalde opbrengsten heeft aangegeven als inkomsten uit vermogen, terwijl uit het boekenonderzoek eerst is gebleken dat die inkomsten hadden moeten worden aangegeven als winst uit onderneming, is volgens het hof sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Aangezien belanghebbende niet de vereiste (juiste) aangifte heeft gedaan, dient omkering van de bewijslast te volgen. Het hof oordeelt dat de (navorderings)aanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting en dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de door de inspecteur berekende en uiteindelijk bij de uitspraak van de rechtbank vastgestelde inkomens te hoog en onjuist zijn. Het beroep op de foutenleer van belanghebbende is onvoldoende gemotiveerd en treft daarom geen doel.

NTFR 2010/1431 - Inspecteur heeft terecht een VAR-loon uit dienstbetrekking afgegeven

ECLI:NL:RBBRE:2010:BL6909, datum uitspraak 15-02-2010, publicatiedatum 09-03-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van Visser
Belanghebbende heeft een VAR aangevraagd voor onderwijsactiviteiten. De inspecteur heeft met betrekking tot de onderwijsactiviteiten een VAR loon uit dienstbetrekking afgegeven. Belanghebbende is van mening dat een VAR winst uit onderneming had moeten worden afgegeven.

NTFR 2010/1432 - 30%-regeling niet van toepassing op ontslagvergoeding

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9900, datum uitspraak 17-02-2010, publicatiedatum 02-04-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van Sturm
Belanghebbende is in 2005 in dienst getreden bij een vennootschap. Aan belanghebbende is voor de periode 1 november 2005 tot en met 31 maart 2010 de 30%-regeling toegekend. In 2008 is het dienstverband van belanghebbende beëindigd en is aan belanghebbende een vergoeding van € 325.000 toegekend. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling over de vergoeding. Volgens de rechtbank heeft de vergoeding het karakter van een ontslaguitkering die uitsluitend strekt tot compensatie van te derven inkomsten in de toekomst. Uit de arbeidsovereenkomst valt namelijk op te maken dat belanghebbende de vergoeding heeft ontvangen als gevolg van een onvrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vergoeding ten nauwste verband hield met de door hem bij de werkgever verrichte arbeid. Van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking is dan ook geen sprake, zodat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de 30%-regeling over de vergoeding.

NTFR 2010/1433 - Besluit eigenwoningrente herzien

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010
De minister actualiseert het besluit over de eigenwoningrente. Het vorige besluit over de eigenwoningrente is aangevuld met de onderdelen over de eigenwoningrente uit het besluit van 1 oktober 2003, nr. CPP2003/1606M (woonverenigingen). Het besluit is verder aangevuld met nieuwe beleidsstandpunten. Ook zijn enkele onderdelen redactioneel aangepast, waarmee geen beleidswijziging is bedoeld.

NTFR 2010/1434 - Herziening van aan agrariër afgegeven VAR-winst in VAR-loon is niet terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BM6061, datum uitspraak 04-05-2010, publicatiedatum 28-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende was voorheen volledig in dienstbetrekking werkzaam in de agrarische sector. In 2008 werkt hij gedeeltelijk in loondienst. Daarnaast werkt hij in 2008 tegen een uurvergoeding voor verschillende agrarische opdrachtgevers. De inspecteur heeft belanghebbende daarvoor een VAR winst uit onderneming (VAR-WUO) gegeven. Naar aanleiding van een in 2008 gehouden boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat belanghebbende geen ondernemer is maar werknemer. Daarom heeft hij de VAR-WUO herzien in een VAR-loon. Volgens het hof is dat niet terecht. De herziening van de VAR is namelijk ingegeven door een andere duiding van de werkzaamheden. Het hof is echter niet gebleken van omstandigheden die van een dusdanig gewicht zijn dat de herziening van de VAR-WUO aan de orde kan komen.

NTFR 2010/1438 - Geldverstrekking is geen (deelnemerschaps)lening maar een informele kapitaalstorting

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM1653, datum uitspraak 25-02-2010, publicatiedatum 21-04-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
Het Y-concern heeft, via belanghebbende als tussenhoudster, een meerderheidsbelang verworven in een Thaise vennootschap Z, namelijk door een rechtstreeks belang in Z (circa 30%) en een middellijk belang in Z (circa 40%) via een belang in Q. De aandelenbelangen in Z en Q vormen deelnemingen. Belanghebbende heeft geld verstrekt aan Q, zodat Q het belang in Z kon verwerven. Rechtbank Haarlem heeft geoordeeld dat de geldverstrekking in beginsel als een overeenkomst van geldlening is aan te merken maar dat deze als een deelnemerschapslening moet worden aangemerkt. Het valutaverlies is derhalve niet aftrekbaar.

NTFR 2010/1441 - Een nieuw bewijsmiddel vormt geen 'losstaand' nieuw feit in de zin van art. 16 AWR

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbenden namen als commanditair vennoten deel in cv4. Cv4 was een van de veertig film-cv’s die ten doel hadden het (doen) produceren van een speelfilm, alsmede het exploiteren van de rechten van die film. De films zouden worden gefinancierd door (onder meer) de inbreng van commanditaire vennoten. De commanditaire vennoten konden – onder voorwaarden – gebruikmaken van willekeurige afschrijving en investeringsaftrek.

NTFR 2010/1442 - Bij een geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel kan hoogte aanslag nog wel discussiepunt zijn

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5664, datum uitspraak 29-04-2010, publicatiedatum 26-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende is enig bestuurder van de door hem opgerichte stichting. Belanghebbende heeft de inspecteur in 2001 verzocht te erkennen dat de stichting een anbi is en dat de uitgaven van belanghebbende ten behoeve van de stichting, die niet door de stichting zijn vergoed, aftrekbaar zijn als giften. In de aangiften over de jaren 2000 tot en met 2003 heeft belanghebbende een aftrekpost voor giften opgenomen. De aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd. De inspecteur heeft de stichting niet als anbi aangemerkt en heeft de aangifte over 2004 gecorrigeerd. Inzake het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel oordeelt het hof dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel meer is vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. Het niet reageren op een verzoek waarin de stichting en de giftenaftrek uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde zijn gesteld, hebben bij belanghebbende in redelijkheid de indruk kunnen wekken dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Dat gewekte vertrouwen gaat niet zo ver dat de hoogte van de aftrekpost niet meer ter discussie kan worden gesteld. Belanghebbende heeft de gestelde uitgaven niet voor het gehele bedrag aannemelijk gemaakt. Aan belanghebbende komt geen aftrekpost scholingskosten toe omdat zelfstudie daartoe onvoldoende is.

NTFR 2010/1443 - Beroep in boetezaak terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:GHARN:2010:BM2475, datum uitspraak 13-04-2010, publicatiedatum 27-04-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende heeft ruim te laat beroep aangetekend tegen een afwijzende uitspraak op bezwaar inzake een boetebeschikking. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat het verzuim verschoonbaar is vanwege een telefonische toezegging van een ambtenaar dat bij het indienen van een suppletieaangifte de boetebeschikking zou worden vernietigd. Het hof stelt voorop dat in een boetezaak de niet-ontvankelijkheid slechts kan worden uitgesproken indien de inspecteur de onjuistheid van de stelling van belanghebbende bewijst. Volgens het hof doet die situatie zich hier voor. Gelet op de uitspraak op bezwaar had belanghebbende zich namelijk moeten realiseren dat het bezwaar tegen de boetebeschikking was afgewezen. Of een toezegging als door belanghebbende is gesteld kan dan ook in het midden blijven, aldus het hof. De rechtbank heeft terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2010/1444 - Door pleitbaar standpunt treft belanghebbende geen enkele schuld; verzuimboete vernietigd

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5020, datum uitspraak 10-05-2010, publicatiedatum 19-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende exploiteert een eenmanszaak. In het door haar gehuurde pand worden traditionele en erotische Thaise massages aangeboden. Aan belanghebbende is een exploitatievergunning voor een seksinrichting verleend. Aan belanghebbende is ten aanzien van de in het pand werkzame masseuses een naheffingsaanslag LB opgelegd alsmede een verzuimboete. Rechtbank Den Haag beslist dat de in het pand werkzame masseuses bij belanghebbende in dienstbetrekking zijn en dat de naheffingsaanslag derhalve terecht was opgelegd. Wel vermindert de rechtbank de verzuimboete in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en de masseuses. Het hof vernietigt daarentegen wel de verzuimboete. Het hof acht het standpunt van belanghebbende dat zij geen loofheffing is verschuldigd onder de gegeven omstandigheden dusdanig pleitbaar, dat haar in redelijkheid geen enkele schuld is aan te rekenen wegens het niet afdragen van de verschuldigde loonheffing. Het hof doelt daarbij met name op de verklaring van de inspecteur ter zitting dat er sprake is van een grijs gebied, een fiscaaltechnisch lastig te beoordelen problematiek en dat belanghebbende te dezen geen lichtvaardig handelen is te verwijten.

NTFR 2010/1448 - Beperkte kennisneming draaiboek en overige stukken project Bank Zonder Naam gerechtvaardigd

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende heeft volgens de inspecteur bankrekening(en) aangehouden in België. In verband hiermee zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd. Daarnaast zijn vergrijpboeten opgelegd. In beroep verzoekt belanghebbende de inspecteur om onder meer het volledige draaiboek en de overige stukken van het project Bank Zonder Naam te overleggen. Vervolgens heeft de inspecteur een verzoek gedaan om beperkte kennisneming van deze stukken ingevolge art. 8:29, lid 1, Awb.

NTFR 2010/1449 - Stelsel van winstberekening op grond van vertrouwensbeginsel aanvaardbaar

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5716, datum uitspraak 23-04-2010, publicatiedatum 26-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende houdt zich bezig met de aan- en verkoop en de exploitatie van onroerende zaken. Tot 1987 merkte belanghebbende de panden aan als handelsvoorraad en werden de verkoopwinsten in de jaarwinst opgenomen. Vanaf 1987 is belanghebbende op een ander stelsel overgegaan en voegt zij de verkoopwinsten toe aan een herinvesteringsreserve en schrijft zij op de panden af tot een restwaarde van 10%. In 1990 verklaart de inspecteur in een controlerapport dat deze stelselwijziging aanvaardbaar is en dat de afschrijvingswijze na een taxatie zal worden beoordeeld. De inspecteur accepteert de toepassing van de herinvesteringsreserve en de afschrijvingen vanaf 2002 niet meer.

NTFR 2010/1450 - Aanvullende aangifte vormt nieuw feit op grond waarvan inspecteur kan navorderen

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM2674, datum uitspraak 13-04-2010, publicatiedatum 28-04-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende is aangemaand tot het doen van aangifte VPB 2007. Nadat het verzoek om uitstel daartoe is afgewezen, heeft belanghebbende een nihilaangifte ingediend. Vervolgens is een aanvullende aangifte ingediend. Kort nadat de aanvullende aangifte is ingediend, heeft de inspecteur aan belanghebbende overeenkomstig de oorspronkelijk ingediende aangifte een aanslag vennootschapsbelasting 2007 opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. In geschil is of de inspecteur in verband met de aanvullende aangifte een navorderingsaanslag aan belanghebbende heeft mogen opleggen. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur op het aanslagmoment redelijkerwijs nog geen kennis kon hebben van de aanvullende aangifte. De Belastingdienst moet enerzijds enige tijd worden gegund om na het aanslagmoment de feitelijk vastgestelde elementen van de aanslag om te zetten naar een aanslag, die te dateren en te verzenden, terwijl anderzijds ook een redelijke termijn moet worden gegund om een ingediende aangifte, nadat die is ontvangen, te verwerken. Ook behoefde het feit dat een nihilaangifte is ingediend voor de inspecteur geen aanleiding te zijn om een nader onderzoek in te stellen. Er is dus geen sprake is van een ambtelijk verzuim en de aanvullende aangifte is een nieuw feit op grond waarvan de inspecteur mag navorderen. Het verzoek van de inspecteur om een proceskostenvergoeding wijst de rechtbank af, omdat naar haar oordeel geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende.

NTFR 2010/1453 - Acties Belastingdienst gericht op onbekend buitenlands vermogen

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010
In een brief aan de Tweede Kamer gaat de minister van Financiën in op enkele nieuwe ontwikkelingen rond de aanpak door de Belastingdienst van onbekend buitenlands vermogen en zwartspaarders. Aan de orde komen de samenwerking met de Nederlandse Antillen bij het achterhalen van Nederlandse betrokkenen bij Stichtingen Particulier Fonds, de aanpak van Nederlandse betrokkenen bij Liechtensteinse Stiftungen, de aanpak van Nederlandse houders van buitenlandse bankrekeningen en van betaalkaarten gekoppeld aan buitenlandse bankrekeningen, alsmede de resultaten van de inkeerregeling vanaf 1 januari 2010.

NTFR 2010/1454 - Besluit over gevolgen HvJ EU arrest Gielen

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010
In dit besluit wordt uitvoering gegeven aan het door het Hof van Justitie EU (HvJ EU) gewezen arrest in de zaak Gielen. Het gaat om de toepassing van de ondernemersfaciliteiten in de IB waarvoor het urencriterium geldt (ondernemersaftrek en oudedagsreserve) bij een buitenlandse belastingplichtige met een vaste inrichting in Nederland. Bij de beoordeling of aan het urencriterium wordt voldaan, tellen ook de uren mee die zijn besteed aan ondernemerswerkzaamheden buiten Nederland. Bij de aftrekken die mede afhankelijk zijn van de hoogte van de winst, moet ook de winst uit een buiten Nederland gevestigde onderneming in aanmerking worden genomen. De ondernemersaftrek komt eerst in mindering op de Nederlandse winst en (pas) als deze niet voldoende is op de buitenlandse winst. Voor de bepaling van het aan de oudedagsreserve toe te voegen bedrag dient alleen gekeken te worden naar de Nederlandse winst.

NTFR 2010/1455 - Verlaagd tarief voor sociale advocatuur niet zo maar toegestaan

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) verklaart voor recht: dat Frankrijk, door een verlaagd tarief van de btw toe te passen op diensten van advocaten, van advocaten bij de Conseil d’État en bij de Cour de cassation en van procureurs waarvoor zij door de Staat geheel of gedeeltelijk worden vergoed in het kader van de rechtsbijstandregeling, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens art. 96 en 98, lid 2, Btw-richtlijn.

NTFR 2010/1456 - Conclusie advocaat-generaal HvJ EU over toepassing Dertiende Richtlijn

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
De onderhavige niet-nakomingsprocedure heeft betrekking op het recht van ondernemers uit derde landen die financiële en verzekeringstransacties ten behoeve van eveneens buiten de Unie gevestigde afnemers verrichten, om de voorbelasting over in de Europese Unie verworven goederen en diensten af te trekken of terug te vorderen. De Europese Commissie verzoekt het Hof van Justitie EU (HvJ Eu) vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk de krachtens de art. 169, 170 en 171 Btw-richtlijn en art 2, lid 1, Dertiende Richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door de teruggaaf van btw voor bepaalde transacties te weigeren. A-G Jaaskinen concludeert dat de Commissie niet heeft weten aan te tonen dat het Verenigd Koninkrijk in strijd heeft gehandeld met de art. 169 tot en met 171 Btw-richtlijn, of met art. 2, lid 1, Dertiende Richtlijn.

NTFR 2010/1457 - Verlaagd tarief voor kinderschoenen in Polen toegestaan?

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Polen past een verlaagd btw-tarief toe van 7% voor kleding en kledingaccessoires voor zuigelingen en kinderschoenen. Naar het oordeel van de Europese Commissie handelt Polen door de toepassing van dit verlaagde tarief in strijd met art. 98, in samenhang met bijlage III, Btw-richtlijn. Polen is van mening dat dit gerechtvaardigd is, onder andere op grond van art. 115 Btw-richtlijn.

NTFR 2010/1458 - A-G geeft invulling aan begrip 'buitengewone omstandigheden' inzake terugwerkende kracht vergunning passieve veredeling

Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende verkoopt producten zoals elektronische elementen voor centrale verwarming en elektronische delen voor artikelen van gezelschapsspelen. De onderdelen voor deze producten koopt belanghebbende in bij in de Europese Gemeenschap gevestigde ondernemers. De onderdelen laat zij buiten de Gemeenschap assembleren tot eindproducten, waarna de gerede producten weer binnen de EG worden gebracht en vervolgens door belanghebbende worden verkocht aan in de Gemeenschap gevestigde ondernemers. Eind 2001 heeft belanghebbende deze onderneming na het faillissement van haar voorgangster overgenomen en in afgeslankte vorm voortgezet. In 2003 heeft belanghebbende een vergunning passieve veredeling aangevraagd met een verzoek om terugwerkende kracht tot een jaar voor de indiening van de aanvraag. Hof Amsterdam heeft dat verzoek gehonoreerd.

NTFR 2010/1459 - Viermaandentermijn voor tegenbewijs is onverkort van toepassing

ECLI:NL:HR:2010:BI8501, datum uitspraak 23-04-2010, publicatiedatum 23-04-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende heeft in haar accijnsgoederenplaats (AGP) sigaretten van een Britse producent opgeslagen. In 2002 worden partijen sigaretten verkocht aan afnemers die in de Verenigde Staten en Turkije gevestigd zijn. De uitvoer zou plaatsvinden via de luchthaven A in Groot-Brittannië. De sigaretten zijn door een Duitse vervoerder bij belanghebbende opgehaald. Bij de overdracht van de sigaretten vanuit de AGP aan de chauffeurs heeft belanghebbende de uitvoeraangiften met accijnsgeleidedocumenten (AGD’s) aan de chauffeurs overhandigd. Bij een controle door de FIOD is gebleken dat niet alle terugzendingsexemplaren van de AGD’s van de zendingen sigaretten aanwezig zijn in de administratie van belanghebbende. Daarnaast zijn een aantal terugzendingsexemplaren van valse stempels voorzien en bevinden er zich in de administratie uitvoeraangiften met valse stempels. De inspecteur bericht belanghebbende dat accijns in Nederland verschuldigd is geworden en kort daarna heeft hij naheffingsaanslagen opgelegd. In navolging van Hof Den Haag acht ook de Hoge Raad dit terecht. Accijns is verschuldigd ter zake van de uitslag van accijnsgoederen. Van uitslag is geen sprake indien een accijnsgoed vanuit een AGP naar een derde land wordt gebracht. Wordt daarna echter vastgesteld dat de goederen niet naar een derde land zijn gebracht, dan staat daarmee het belastbaar feit vast. Ook indien deze vaststelling pas na het verstrijken van de voldoeningstermijn van één maand plaatsvindt. Indien niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid is begaan, wordt ingevolge art. 86a Wacc deze onregelmatigheid geacht te zijn begaan in Nederland, tenzij binnen vier maanden na verzending wordt aangetoond dat de onregelmatigheid zich niet heeft voorgedaan of zich in een andere lidstaat heeft voorgedaan. Volgens de Hoge Raad is deze viermaandentermijn onverkort van toepassing op belanghebbende, zodat het bewijs dat zij na deze termijn heeft aangedragen terecht buiten beschouwing is gelaten.

NTFR 2010/1460 - Dat rekening motorrijtuigenbelasting niet is ontvangen heft betalingsverplichting niet op

ECLI:NL:RBARN:2010:BM2393, datum uitspraak 04-03-2010, publicatiedatum 27-04-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting, vermeerderd met boete, opgelegd. Belanghebbende stelt dat de verzuimboete ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij van de inspecteur geen rekening of aanslag voor het betrokken tijdvak heeft ontvangen. Volgens belanghebbende beschikte hij hierdoor niet over het juiste betalingskenmerk en is het niet mogelijk om zonder dat kenmerk motorrijtuigenbelasting te betalen. De inspecteur betwist dit en voert daarbij aan dat het mogelijk is om de belasting te betalen onder vermelding van (bijvoorbeeld) het tijdvak en het kenteken.

NTFR 2010/1461 - Aantekening parkeercontroleur maakt verklaring belanghebbende twijfelachtig

ECLI:NL:GHAMS:2010:BM4508, datum uitspraak 11-03-2010, publicatiedatum 19-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In de geparkeerde auto van belanghebbende is om 18.24 uur een parkeerkaart aangetroffen met een eindtijd van 18.11 uur. Volgens belanghebbende lag er nog een kaartje in de auto dat geldig was tot de volgende ochtend. Volgens het hof is de aantekening van de parkeercontroleur `KNG Kaartje niet geldig’; `tot 18.11’ aan te merken als een onderdeel van het door de heffingsambtenaar te leveren bewijs dat belanghebbende de parkeerbelasting niet vooraf heeft voldaan. Belanghebbende verklaart dat hij via een collega in het bezit was gekomen van een parkeerkaart die nog geldig was ten tijde van het opleggen van de aanslag. Zelfs als die kaart zichtbaar in de auto lag, heeft (gemachtigde van) belanghebbende die kaart niet verkregen door voldoening van belasting bij de parkeerautomaat. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

NTFR 2010/1462 - Melding betalingsonmacht geldt ook bij voldoende liquiditeiten

ECLI:NL:GHARN:2010:BM4327, datum uitspraak 20-04-2010, publicatiedatum 17-05-2010
Aflevering 25, gepubliceerd op 24-06-2010 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende is bestuurder van een bv. Over tijdvakken gelegen in de periode juli 2006 tot en met april 2007 heeft de bv de verschuldigde loonbelasting niet afgedragen en de verschuldigde omzetbelasting niet voldaan. Daarom is nageheven. De eerste naheffingsaanslag over 2006 is met dagtekening 26 april 2007 opgelegd. Op 19 juni 2007 heeft belanghebbende de betalingsonmacht gemeld. Bij beschikking van 28 november 2007 is belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de belastingschulden. Rechtbank Arnhem heeft de beschikking aansprakelijkstelling vernietigd, omdat belanghebbende de betalingsonmacht tijdig zou hebben gemeld. Hiertegen komt de ontvanger met succes in hoger beroep. Het hof deelt de opvatting van de ontvanger dat de bv binnen twee weken na afloop van de wettelijke betalingstermijn de betalingsonmacht dient te melden, ook indien de bv over voldoende liquide middelen beschikt. Computerproblemen doen hieraan niet af. Dit betekent dat de onderhavige op 19 juni 2007 gedane melding te laat is gedaan. In dat geval dient belanghebbende aannemelijk te maken dat het niet tijdig melden van de betalingsonmacht niet aan hem te wijten is. Hierin slaagt belanghebbende volgens het hof niet. Een en ander betekent dat belanghebbende niet kan worden toegelaten om het wettelijke vermoeden dat het niet betalen van de belastingschulden aan hem te wijten is en hij daarvoor aansprakelijk is te weerleggen.