Aflevering 45

Gepubliceerd op 11 november 2010

NTFR 2010/2552 - Het conceptwetsvoorstel schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 geschreven door prof. dr. A.J.H van Suilen
Minister van Justitie Hirsch Ballin heeft op 13 april 2010 het conceptwetsvoorstel `Wet schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn’ voor advies aan diverse instanties toegestuurd.Het conceptwetsvoorstel en de toelichting erop zijn te raadplegen op www.recht.nl. Het voorstel was al aangekondigd in een brief van de Nederlandse regering van 18 september 2008, welke is ingebracht in procedure nr. 10470/07 (Mol) bij het EHRM. De uitspraak in deze procedure is eveneens te raadplegen op www.recht.nl. Zie over het conceptwetsvoorstel ook J.C.A. de Poorter en A. Pahladsingh, JB Plus 2010, p. 81-102. Het conceptwetsvoorstel sluit aan bij de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van Mens (EHRM)Vgl. EHRM 10 november 2004, nr. 62361/01, (Pizzatti I), LJN AS3856, BNB 2005/335. dat een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend, indien die schade is geleden door spanning en frustratie vanwege overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.Neemt een bestuursorgaan bij zijn besluitvorming niet de wettelijke termijnen in acht, dan kan sinds 1 oktober 2009 het bestuursorgaan in gebreke worden gesteld, waarna het bestuursorgaan een dwangsom is verschuldigd (art. 4:17 Awb) en kan de betrokkene bovendien beroep bij de rechter instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit (art. 6:12 Awb). Vgl. P. Fortuin, NTFR-B 2010/34. Het conceptwetsvoorstel voorziet in een verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter. Deze regeling wordt opgenomen in afdeling 8.4.2 Awb.Blijkens de toelichting bij het conceptwetsvoorstel kan na inwerkingtreding van de voorgestelde regeling een verzoekschrift worden ingediend, ook als dit betrekking heeft op een overschrijding van de redelijke termijn voorafgaand aan de inwerkingtreding. Het gehele bestuursrecht, dus ook het belastingrecht, valt onder de reikwijdte van deze regeling. In deze Opinie plaats ik dit conceptwetsvoorstel in het licht van de jurisprudentie van de Belastingkamer van de Hoge Raad en van de overige hoogste bestuursrechters. Daarbij zal worden bezien in hoeverre deze jurisprudentie haar weerslag heeft gevonden in het conceptwetsvoorstel.

NTFR 2010/2553 - Begrippenlijstje

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 geschreven door mr. B.F.A. van Huijgevoort
Zoals bekend, spelen begrippen een belangrijke rol in het recht. In Vakstudienieuws is in 1992 een mooi verklarend lijstje van een aantal fiscaal gebruikte begrippen opgenomen, namelijk:V-N 1992/598, 11. Een andere begrippenlijst is te vinden op www.loonheffing.nl/besluiten/JARGON.html.

NTFR 2010/2554 - Voortgang Belastingplan 2011 c.a. en Fiscale verzamelwet 2010

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010
De staatssecretaris stuurt de nota naar aanleiding van het nader verslag Belastingplan 2011 c.a., de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 en de schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg Belastingplan 2011 c.a. naar de Tweede Kamer. In het wetgevingsoverleg is ook het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2010 aan de orde gekomen.

NTFR 2010/2556 - Brief over motie partnerregeling

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010
De staatssecretaris reageert in een brief aan de Tweede Kamer op een motie over het fiscale partnerbegrip. In de motie is verzocht om een inventarisatie van gevallen waarbij belastingen en toeslagen de keuze om te trouwen of het aangaan van een geregistreerd partnerschap zouden kunnen beïnvloeden. Verder gaat de staatssecretaris, mede namens de staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in op de toezegging om bij de stroomlijning van het partnerbegrip ook de sociale zekerheid en de zorg te betrekken.

NTFR 2010/2558 - Ruilarresten vinden toepassing op ruil van alle soorten activa

ECLI:NL:HR:2010:BO1393, datum uitspraak 22-10-2010, publicatiedatum 22-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Een beleggingsmaatschappij heeft in 1995 grond gekocht. Kort daarna heeft deze maatschappij de onverdeelde helft van de grond doorverkocht aan C. Beide partijen spreken af de grond in de toekomst gezamenlijk te gaan ontwikkelen. De grond staat bij de beleggingsmaatschappij op de balans onder de materiële vaste activa. De beleggingsmaatschappij en C verpachten de grond telkens voor een jaar. In 2003 hebben de beleggingsmaatschappij en C een deel van de grond met winst verkocht. Hof Den Bosch (NTFR 2010/683) oordeelde dat ten aanzien van de vervreemdingswinst de ruilarresten geen toepassing vinden, omdat voor de beleggingsmaatschappij de grond niet als bedrijfsmiddel, maar als voorraad kwalificeert. Volgens de Hoge Raad is dit een onjuist rechtsoordeel. De ruilarresten kunnen namelijk toepassing vinden op de ruil van alle soorten activa. Desondanks verklaart de Hoge Raad het cassatieberoep ongegrond. Nu de beleggingsmaatschappij ten tijde van de vervreemding van de grond geen concrete plannen heeft om een ander activum te verwerven dat functioneel en economisch dezelfde plaats inneemt als de vervreemde grond, kunnen de ruilarresten in dit geval geen toepassing vinden. De vervreemdingswinst is derhalve belast.

NTFR 2010/2559 - Inspecteur moet ongebruikelijkheid van samenwerkingsverband aantonen

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende drijft met haar echtgenoot en zoon in firmaverband een onderneming. De (hoofd)activiteiten behelzen de exploitatie van een sloopbedrijf annex groothandel in antieke bouwmaterialen. Belanghebbende heeft in haar aangifte inkomstenbelasting zelfstandigenaftrek geclaimd. In geschil is of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek en meer specifiek de bewijslastverdeling ter zake van de `gebruikelijkheidstoets’ en de `ondersteunendewerkzaamhedentoets’.

NTFR 2010/2562 - Verpleegkundige in de thuiszorg geniet geen winst uit onderneming

ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8860, datum uitspraak 02-09-2010, publicatiedatum 01-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende was in 2006 als verpleegkundige via bemiddelingsbureaus werkzaam in de thuiszorg. Belanghebbende is van mening dat zij deze werkzaamheden als ondernemer heeft verricht. De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de voordelen uit deze werkzaamheden als loon uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt.

NTFR 2010/2563 - Door dga behaald rentevoordeel vormt resultaat uit overige werkzaamheden

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van een bv. De bv beschikte in 2003 over een aanzienlijk saldo liquide middelen. Op basis van een overeenkomst van rekening-courant heeft belanghebbende in 2003 een bedrag van € 970.000 geleend van de bv tegen een rentevergoeding van ongeveer 2,5% op jaarbasis. Deze rentevergoeding is voor de heffing van de vennootschapsbelasting als zakelijk aangemerkt. Belanghebbende zette het van de bv geleende bedrag op een drietal internetspaarrekeningen, waarop in 2003 een gemiddelde rente werd ontvangen van 3,6%. Aldus behaalde belanghebbende een rentevoordeel van gemiddeld 1,1%. De inspecteur heeft dit bedrag als resultaat uit overige werkzaamheden tot het belastbare inkomen van belanghebbende gerekend. Het hof heeft de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2010/2565 - Levering aanvullend bewijs inzake autokostenfictieregeling is vormvrij

ECLI:NL:HR:2010:BO1395, datum uitspraak 22-10-2010, publicatiedatum 22-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Aan belanghebbende, werknemer van een autoverhuurbedrijf, zijn ook voor privédoeleinden auto’s ter beschikking gesteld. Gedurende een deel van 2004 moest belanghebbende een hem ter beschikking gestelde auto overdag beschikbaar stellen aan andere medewerkers van het bedrijf voor pendelritten. Belanghebbende heeft een rittenadministratie bijgehouden. Belanghebbende claimt een bijtelling ingevolge de autokostenfictieregeling van nihil. Dat is mogelijk indien uit de rittenadministratie of anderszins blijkt dat belanghebbende de auto’s in 2004 voor niet meer dan vijfhonderd kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het oordeel van het hof dat de rittenregistratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, is volgens de Hoge Raad cassatieproof. Het oordeel van het hof dat belanghebbende ook geen ander bewijs heeft bijgebracht om zijn stelling te onderbouwen, is dat echter niet. Het hof is daarbij namelijk ten onrechte ervan uitgegaan dat het (aanvullend) bewijs bij de onderhavige verzwaarde bewijslast slechts kan worden geleverd met schriftelijke stukken. Een belanghebbende kan echter met elk bewijsmiddel doen blijken dat hij de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan vijfhonderd kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt.

NTFR 2010/2566 - Overdrachtswinst klantenbestand coöperatie terecht in 2003 belast

ECLI:NL:GHARN:2010:BN9794, datum uitspraak 14-09-2010, publicatiedatum 08-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende, een coöperatie, dreef onder meer een belastingadvieskantoor. Zij heeft het klantenbestand van deze onderneming bij akte van 31 december 2003 per 1 januari 2004 om 0.00 uur overgedragen aan een gelieerde coöperatie tegen uitreiking van lidmaatschapsrechten in de overnemer. Hierdoor is het belang van belanghebbende in het klantenbestand afgenomen van 100% naar 10%. De inspecteur heeft € 320.000 aan overdrachtswinst tot de belastbare winst van belanghebbende over 2003 gerekend. Belanghebbende meent dat zij recht heeft op de bedrijfsfusievrijstelling dan wel dat heffing in 2004 dient plaats te vinden. Het hof stelt belanghebbende in het ongelijk. Volgens het hof ontbreekt namelijk een gelijkwaardige tegenprestatie, is toetsing aan de Fusierichtlijn niet mogelijk en biedt het beleid van de staatssecretaris ook geen soelaas voor belanghebbende. De stelling dat heffing in 2004 dient plaats te vinden, heeft belanghebbende bij de rechtbank ondubbelzinnig prijsgegeven, zodat zij in hoger beroep niet weer kan worden opgevoerd.

NTFR 2010/2567 - Gepubliceerde hardheidsclausulebeslissingen kunnen vertrouwen wekken

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd wegens de verkrijging in 2005 van certificaten van aandelen in een onroerendezaaklichaam van een kleindochtervennootschap. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat die verkrijging onbelast is op grond van de vrijstelling bij interne reorganisatie binnen het concern met als houdster belanghebbende, hoewel belanghebbende, als stichting particulier fonds naar Antilliaans recht, volgens de wet niet voor die vrijstelling in aanmerking komt. Daartoe beroept belanghebbende zich op door haar vergelijkbaar geachte gevallen als genoemd in een resolutie over hardheidsclausulebeleid, van 7 maart 1989, nummer IB87/608. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2010/2569 - Ook bij navordering ligt bewijslast inzake zelfstandigenaftrek bij de belastingplichtige

ECLI:NL:GHARN:2010:BO2091, datum uitspraak 12-10-2010, publicatiedatum 29-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende drijft samen met haar echtgenoot, zwager en schoonzus in firmaverband een installatiebedrijf. Belanghebbende verricht vooral administratieve werkzaamheden. Zij heeft in haar aangifte toepassing van de zelfstandigenaftrek geclaimd. Bij de vaststelling van de primitieve aanslag is deze claim gehonoreerd. Nadien, naar aanleiding van een boekenonderzoek, heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek omdat de zogenoemde uitsluitingsregel van art. 3.6 Wet IB 2001 van toepassing is. Daarom heeft hij nagevorderd. De stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een nieuw feit verwerpt het hof. De inspecteur mocht namelijk uitgaan van de juistheid van de aangifte. De stelling van belanghebbende dat ingeval van navordering de bewijslast met betrekking tot de zelfstandigenaftrek bij de inspecteur ligt, verwerpt het hof ook. Die stelling vindt namelijk geen steun in het recht. Volgens het hof is belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat haar werkzaamheden in hoofdzaak niet van ondersteunende aard zijn. Voorts is zij er niet in geslaagd de gebruikelijkheid van het samenwerkingsverband aannemelijk te maken.

NTFR 2010/2570 - Geringe omzetcorrectie rechtvaardigt geen omkering van bewijslast

ECLI:NL:RBARN:2010:BN7821, datum uitspraak 21-09-2010, publicatiedatum 21-09-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende en zijn echtgenote drijven in vof-verband een onderneming. De activiteiten van de vof bestaan uit de handel in afvalmetalen. Belanghebbende koopt de metalen in van ondernemers en particulieren. Tijdens een boekenonderzoek in 2004 komt aan het licht dat de vof niet voldoet aan de bewaar- en administratieplicht. Belanghebbende zegt toe een inkoopregister te gaan bijhouden met daarin een schatting van het aantal kilo’s ingekochte materialen. Daarnaast is afgesproken dat bij inkopen van particulieren in het vervolg een inkoopbon `particulier’ wordt uitgeschreven. In 2007 heeft de inspecteur wederom geconstateerd dat de administratie niet volledig is. De inspecteur heeft een correctie aangebracht op de inkopen en heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd.

NTFR 2010/2571 - Erfgenaam kan beroep niet tegen wil andere erfgenamen intrekken

ECLI:NL:RBBRE:2010:BN9811, datum uitspraak 04-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Twee erfgenamen van erflater tekenen beroep aan tegen de uitspraak op bezwaar van de aan erflater opgelegde aanslag IB/PVV. De derde erfgename is het daar niet mee eens en heeft de rechtbank zowel schriftelijk als telefonisch te kennen gegeven het beroep te willen intrekken.

NTFR 2010/2575 - Premie betaald aan Duitse verzekeraar is niet aftrekbaar; strijd met vrije dienstenverkeer

ECLI:NL:HR:2010:BM0497, datum uitspraak 22-10-2010, publicatiedatum 22-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
Belanghebbende is medisch specialist. In 2003 woont en werkt hij in Nederland. Hij heeft in 2002 een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij een in Duitsland gevestigde verzekeraar. De Duitse verzekeraar is niet aangewezen als toegelaten aanbieder als bedoeld in art. 3.126, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft de verschuldigde premie in 2003 in aftrek gebracht als uitgave voor inkomensvoorzieningen. De inspecteur heeft de aftrek niet geaccepteerd. Hof Den Bosch (NTFR 2009/1516) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Volgens het hof is de uitsluiting van aftrek in strijd met art. 49 EG-Verdrag (vrije dienstenverkeer). De Hoge Raad bevestigt dit oordeel. Om aangewezen te kunnen worden als toegelaten aanbieder moet een buitenlandse verzekeraar op grond van art. 14, lid 3, Uitv.besl. IB 2001 zekerheid stellen jegens de ontvanger. Dit is een eis die niet aan een in Nederland gevestigde verzekeraar wordt gesteld. Gelet daarop is sprake van een belemmering van het vrije dienstenverkeer. De premie die belanghebbende in 2003 aan de Duitse verzekeraar heeft betaald, is derhalve aftrekbaar.

NTFR 2010/2576 - Nationale werking kleine-ondernemersregeling niet verboden

Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Schmelz, een in Duitsland woonachtige Duitse, is eigenaresse van een woning in Oostenrijk, die zij verhuurt voor € 330 plus vaste lasten per maand. Zij behaalt in de Europese Unie geen verdere omzet. Van mening dat zij als kleine ondernemer op grond van de Oostenrijkse btw-wetgeving is vrijgesteld, heeft zij geen btw in rekening gebracht. De Oostenrijkse fiscus heft btw na, omdat Schmelz, nu zij geen vestigingsplaats of woonplaats in Oostenrijk heeft, niet in aanmerking kan komen voor de vrijstelling voor kleine ondernemers. Op prejudiciële vragen van de rechter in de daaropvolgende gerechtelijke procedure verklaart het HvJ EU voor recht dat bij het onderzoek van de vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid, gelet op art. 49 EG-Verdrag, kunnen aantasten van art. 24, lid 3, en art. 28 decies Zesde Richtlijn. Art. 24 en 24 bis Zesde Richtlijn, alsmede art. 284 tot en met 287 Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat het begrip `jaaromzet’ respectievelijk `jaarlijkse omzet’ doelt op de omzet die een onderneming gedurende een jaar behaalt in de lidstaat waar zij is gevestigd.

NTFR 2010/2577 - Herzienings-btw van leverancier kan ook bij koper worden nageheven

ECLI:NL:PHR:2010:BO3542, datum uitspraak 14-09-2010, publicatiedatum 26-08-2021
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de handel in onroerende zaken. Op 5 januari 2000 is haar een onverdeelde helft van een pand geleverd met toepassing van de zogenoemde optie voor belaste levering. De leverancier had de onroerende zaak zelf ook verkregen met toepassing van de optie voor belaste levering. Belanghebbende heeft de onroerende zaak vanaf april 2000 vrijgesteld verhuurd. Op of omstreeks 4 juli 2000 heeft belanghebbende de onroerende zaak vervolgens vrijgesteld van omzetbelasting geleverd. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Deze naheffingsaanslag is gebaseerd op art. 12a Wet OB 1968, en is becijferd op het bedrag aan omzetbelasting dat de leverancier op grond van art. 15, lid 6, Wet OB1968 had moeten afdragen bij een vrijgestelde levering aan belanghebbende (hierna ook: herzienings-btw).

NTFR 2010/2580 - Bezwaar per e-mail rechtsgeldig ingediend maar parkeerbelasting is terecht geheven

ECLI:NL:GHARN:2010:BN8229, datum uitspraak 07-09-2010, publicatiedatum 24-09-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2008 zijn auto geparkeerd in een parkeergarage waar parkeerbelasting is verschuldigd. Na het uitstappen heeft hij de parkeergarage verlaten om geld te wisselen in een nabij gelegen fietsenwinkel. Om 15.20 uur heeft de parkeercontroleur een naheffingsaanslag opgelegd. Het parkeerkaartje van belanghebbende geeft een tijd aan van 15.26 uur. Op 24 oktober 2008 heeft belanghebbende per e-mailbericht bezwaar gemaakt bij de gemeente. Dit bezwaar is door de gemeente afgewezen. Het hof stelt voorop dat belanghebbende terecht in het bezwaar is ontvangen, aangezien hem niet is medegedeeld dat het bezwaarschrift is geweigerd, zodat ervan mag worden uitgegaan dat het elektronisch verzonden bezwaar rechtsgeldig is ingediend. Met betrekking tot de naheffingsaanslag is het hof van oordeel dat deze terecht is opgelegd, aangezien belanghebbende met het geld wisselen niet uitsluitend handelingen heeft verricht waarmee aan het voldoen van belasting uitvoering is gegeven.

NTFR 2010/2581 - Parkeerkaart is geen dagvergunning; rechtbank vernietigt naheffingsaanslag

ECLI:NL:RBARN:2010:BN8823, datum uitspraak 30-09-2010, publicatiedatum 01-10-2010
Aflevering 45, gepubliceerd op 11-11-2010 met annotatie van mr. H. de Jong
Belanghebbende heeft zijn auto geparkeerd in een zone waar slechts tegen betaling mag worden geparkeerd. Na betaling van € 5 heeft belanghebbende uit de parkeerautomaat een parkeerkaart, geldig tot 17.00 uur, verkregen. Belanghebbende vergeet echter om deze parkeerkaart in zijn auto te leggen. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelastingen terecht aan hem is opgelegd. De heffingsambtenaar acht aannemelijk dat belanghebbende de parkeerkaart heeft gekocht, maar stelt zich (nader) op het standpunt dat de door belanghebbende aangeschafte parkeerkaart een dagvergunning is. Volgens de heffingsambtenaar is terecht nageheven omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de vergunning goed leesbaar achter de voorruit van de auto moet zijn aangebracht.