Aflevering 44

Gepubliceerd op 4 november 2010

NTFR 2010/2485 - Vage normen in de inkomstenbelasting: enkele bespiegelingen

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 geschreven door mr. dr. J. Ganzeveld
‘Ook op het terrein van het belastingrecht is de scheiding der machten een probleem. In het algemeen kan men zeggen dat het zwaartepunt is verschoven naar de uitvoerende macht. (…) Een afbrokkeling van de invloed van de wetgever doet zich voor wanneer de wetgever door middel van zogenaamde vage normen aan de rechter een marge laat om recht te doen aan de bijzonderheden van het geval.' Citaat Ch.P.A. Geppaart, Inleiding Belastingwetten 2010, Kluwer, Deventer 2010.

NTFR 2010/2486 - Het algemeen nut in de vennootschapsbelasting

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 geschreven door mr. J.P. van Eck
Algemeen nut beogende instellingen (hierna: anbi’s) zijn van groot belang voor onze samenleving. Op hun eigen manier dragen zij bij aan het verwezenlijken van de maatschappelijke doelen die onze samenleving zich heeft gesteld. Anbi’s zijn non-profitinstellingen en dus met name werkzaam in de semipublieke en charitatieve sector. Ook de fiscale wetgever erkent de bijzondere positie van anbi’s. Daarom bestaan er voor anbi’s diverse speciale regelingen in de belastingwetten. In deze bijdrage geef ik een overzicht van de faciliteiten die op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969) gelden voor in Nederland gevestigde instellingen.Andere fiscale faciliteiten voor of waarbij wordt verwezen naar anbi’s worden buiten beschouwing gelaten. Daarbij toon ik aan dat de regelgeving niet overal even consistent is. Ook doe ik een aantal aanbevelingen aan de wetgever.

NTFR 2010/2488 - Voortgang OFM 2011

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010
De staatssecretaris heeft een nota naar aanleiding van het verslag uitgebracht en twee nota’s van wijziging met een nota van verbetering met betrekking tot het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2011 (OFM 2011).

NTFR 2010/2492 - Algemene kosten naar rato van geïnvesteerd vermogen toerekenen aan zeescheepvaart (geen aftrek) en beleggingen (wel aftrek)

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende (fiscale eenheidsmoeder met vijf gevoegde dochters) heeft gekozen voor forfaitaire bepaling van haar winst uit zeescheepvaart (art. 3.22 e.v. Wet IB 2001). De inspecteur weigert aftrek van de kosten voor inschrijving Kamer van Koophandel, opstelling van haar en haar dochters jaarrekeningen en fiscale consolidatie. In geschil is of deze algemene kosten aan de zeescheepvaart (geen aftrek) dan wel aan de normaal belaste beleggingsinkomsten (wel aftrek) moeten worden toegerekend.

NTFR 2010/2493 - Beleidsbesluiten landbouwproblematiek samengevoegd

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010
De minister heeft een zestal beleidsbesluiten op het gebied van de landbouw samengevoegd. Zes onderdelen uit de oude besluiten zijn bij de samenvoeging niet overgenomen omdat ze geen beleidsstandpunten bevatten of omdat ze door jurisprudentie achterhaald waren. De belangrijkste onderwerpen uit het nieuwe landbouwbesluit zijn: landbouwvrijstelling, pachtersvoordeel, gebruikersvoordeel en subsidies bosbouw.

NTFR 2010/2494 - Bewijsoordeel over schuldverhouding is cassatieproof

ECLI:NL:HR:2010:BN6302, datum uitspraak 10-09-2010, publicatiedatum 10-09-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Belanghebbende en zijn broer hielden elk vijf aandelen in Aannemingsbedrijf bv. De overige negentig aandelen werden gehouden door Beleggingen bv, waarin de aandelen werden gehouden door de vader van belanghebbende. In de jaarstukken van Beleggingen bv van 2000 is een schuld aan belanghebbende vermeld, evenals een afboeking van het saldo van deze schuld van f 353.570 onder vermelding van ‘Overname door A bv’. In de jaarstukken van Aannemingsbedrijf bv van 2001 is schuld aan belanghebbende vermeld van – zowel ultimo 2000 als ultimo 2001 – f 353.570. De waarde van de vordering van belanghebbende bedraagt ultimo 2002 nihil. Belanghebbende heeft gesteld dat hij van aanvang af een vordering heeft gehad op Aannemingsbedrijf bv, welke vordering bij Beleggingen bv slechts is geadministreerd. Het hof heeft die stelling niet aannemelijk geacht. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad cassatieproof. Voor zover belanghebbende nieuwe feiten aanvoert, kan daarop in cassatie geen acht worden geslagen.

NTFR 2010/2495 - Werkzaamheden in dienstbetrekking verricht; loonbelasting terecht nageheven

ECLI:NL:HR:2010:BO2014, datum uitspraak 29-10-2010, publicatiedatum 29-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010
Belanghebbende dreef een eenmanszaak. Rechtbank Haarlem achtte het op grond van diverse verklaringen aannemelijk dat A en E in 2005 persoonlijke arbeid hebben verricht voor belanghebbende en dat er sprake was van een dienstbetrekking, zonder dat daarvoor loonbelasting is afgedragen. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat E ook al in 2004 werkzaamheden in dienstbetrekking verrichtte.

NTFR 2010/2496 - Thincapregeling niet in strijd met gelijkheidsbeginsel of EU-recht

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Door een combinatie van factoren – waaronder een goodwillgat en de onmogelijkheid, als gevolg van een bedrijfsopvolging, om de belanghebbende (debiteur) fiscaal te voegen met haar moeder (crediteur) – kan belanghebbende toepassing van de onderkapitalisatieregeling (art. 10d Wet VPB 1969) niet vermijden. Gevolg: renteaftrekbeperking, hoewel de rentebate bij haar moeder regulier belast lijkt. In geschil is of de onderkapitalisatieregeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het EU-recht.

NTFR 2010/2497 - Art. 10d Wet VPB 1969 (onderkapitalisatieregeling) is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2011:BO2013, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende heeft een teveel aan vreemd vermogen in de zin van art. 10d Wet VPB 1969 als gevolg waarvan door haar aan haar binnenlandse verbonden crediteur betaalde rente in aftrek wordt beperkt. In geschil is of die aftrekbeperking, leidende tot binnenlandse economische dubbele heffing, verenigbaar is met de discriminatieverboden ex art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Volgens belanghebbende is art. 10d Wet VPB 1969 onverenigbaar met de verdragsrechtelijke discriminatieverboden omdat de belanghebbende (i) vergelijkbaar is met een debiteur van een verbonden natuurlijke persoon (in welk geval de rente wél aftrekbaar is) en (ii) niet vergelijkbaar is met een internationaal concern dat – anders dan de belanghebbende – door renteaftrek belastinggrondslag kan exporteren naar andere jurisdicties.

NTFR 2010/2500 - Geen eenheidsoverstijgende toepassing meerderheidsregel

ECLI:NL:HR:2010:BM8179, datum uitspraak 15-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In geschil is of de zogenoemde meerderheidsregel landelijke werking heeft. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat zowel voor belastingaanslagen die vóór 1 januari 2003 zijn opgelegd – toen het hoofd van de betrokken eenheid van de Belastingdienst was aangewezen als inspecteur – als voor belastingaanslagen die nadien zijn opgelegd – wanneer de inspecteurs in beginsel landelijk bevoegd zijn – geldt dat slechts gevallen in aanmerking worden genomen ten aanzien waarvan het hoofd van de betrokken eenheid van de Belastingdienst bevoegd is (zie o.a. HR 18 april 2008, nr. 41.475, NTFR 2008/764). De laatstgenoemde regel geldt ook in gevallen waarin sprake is van optreden van de Belastingdienst dat wordt gecoördineerd op een hoger niveau dan alleen dat van de betrokken eenheid van de Belastingdienst (vergelijk HR 23 april 2004, nr. 38.262, NTFR 2004/621). Die regel behoort dan temeer te gelden indien, zoals in het onderhavige geval, het optreden van verschillende betrokken eenheden van de Belastingdienst niet wordt gecoördineerd, maar onderlinge afstemming wel had moeten plaatsvinden. Ook in die gevallen bestaat geen aanleiding voor een eenheidsoverstijgende toepassing van de meerderheidsregel.

NTFR 2010/2502 - Terugwijzing boetezaak omdat rechtbank fictiebepaling over het hoofd ziet

ECLI:NL:HR:2010:BO2027, datum uitspraak 29-10-2010, publicatiedatum 29-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010
Aan belanghebbende is een aanslag IB en een verzuimboete opgelegd. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Rechtbank Arnhem heeft deze niet-ontvankelijkverklaring teruggedraaid en zelf in de zaak voorzien. Met betrekking tot de verzuimboete heeft de rechtbank echter geen beslissing genomen. Hof Arnhem (NTFR 2009/2570) is ervan uitgegaan dat de rechtbank de fictiebepaling van art. 24a, lid 2, AWR (het beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de boetebeschikking) uit het oog heeft verloren. In aanmerking genomen dat de invoering van de tweede feitelijke instantie in belastingzaken haar grond vindt in de behandeling van boetezaken, is het hof van oordeel dat de zaak wat de boetebeschikking betreft moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Wat de aanslag betreft heeft het hof belanghebbende in het ongelijk gesteld. Zij heeft haar aanspraken op aftrek wegens verlies uit durfkapitaal en de arbeidskorting namelijk niet aannemelijk gemaakt.

NTFR 2010/2503 - Hof neemt verschillende formeelrechtelijke hobbels en komt tot finale geschilbeslechting

ECLI:NL:HR:2010:BO2025, datum uitspraak 29-10-2010, publicatiedatum 29-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010
Aan belanghebbende zijn twee voorlopige aanslagen en een definitieve aanslag IB 2001 opgelegd. Tegen deze aanslagen heeft zij bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de definitieve aanslag niet-ontvankelijk verklaard en met betrekking tot de voorlopige aanslagen (aanvankelijk) geen uitspraken gedaan.

NTFR 2010/2504 - Dubbele heffing successierecht bij vererving aandelen onroerendezaaklichaam niet strijdig met EG-recht

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Erflater, de vader van belanghebbende, woonde ten tijde van zijn overlijden in België. Hij had de Nederlandse nationaliteit en is binnen tien jaar na het metterwoon verlaten hebben van Nederland overleden. Aldus brengt de woonplaatsfictie van art. 3, lid 1, SW 1956 mee dat erflater geacht wordt ten tijde van zijn overlijden in Nederland te hebben gewoond.

NTFR 2010/2505 - Gepensioneerde Nederlander woont niet in Zwitserland maar in Nederland

ECLI:NL:GHARN:2010:BN5909, datum uitspraak 20-07-2010, publicatiedatum 03-09-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende, een gepensioneerde Nederlander, is door de inspecteur als binnenlands belastingplichtige aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ruim f 30 miljoen. Daarin is begrepen winst uit aanmerkelijk belang ter zake van de vervreemding van aandelen in een Nederlandse bv. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in het onderhavige jaar niet in Nederland woonde maar in Zwitserland. Het hof deelt die visie niet. Gelet op de feiten en omstandigheden van dit geval concludeert het hof dat belanghebbende niet alleen voor toepassing van het Nederlandse nationale belastingrecht zijn woonplaats in Nederland had, maar ook in het kader van verdragstoepassing. Dit ondanks het feit dat belanghebbende ook in Zwitserland een duurzame woongelegenheid had. De omstandigheid dat de inspecteur in het verleden de aangiftes van belanghebbende, waarin was uitgegaan van buitenlandse belastingplicht, heeft gevolgd, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Met betrekking tot de omvang van de aanmerkelijkbelangwinst oordeelt het hof, anders dan belanghebbende bepleit, dat de historische kostprijs van de aandelen als verkrijgingprijs heeft te gelden.

NTFR 2010/2508 - Verlaagd btw tarief op kleding en kledingaccessoires voor baby’s en kinderschoenen in strijd met Btw-richtlijn

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Op het verzoek van de Europese Commissie verklaart het HvJ EU voor recht dat Polen de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens art. 98 jo. bijlage III, Btw-richtlijn, door een verlaagd btw-tarief van 7% toe te passen op de levering, de invoer en de intracommunautaire verwerving van kleding en kledingaccessoires voor baby’s en kinderschoenen.

NTFR 2010/2509 - Elke inning van vorderingen is belast

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
AXA vormt met Denplan een fiscale eenheid. Denplan verzorgt betaalplannen tussen tandartsen en hun patiënten. De tandartsen verstrekken hun patiënten doorlopend tandheelkundige zorg tegen betaling van een maandelijks bedrag. Indien de patiënt voor een betalingsplan kiest, sluit hij met zijn tandarts een overeenkomst waarvan de voorwaarden op een door Denplan verstrekt standaardformulier staan en op grond waarvan de patiënt een maandelijks bedrag betaalt aan Denplan, die namens de tandarts de aan deze laatste verschuldigde bedragen ontvangt. Tegelijkertijd moet de patiënt Denplan machtigen tot automatische incasso. Denplan slaat de gegevens van de patiënt, zoals naam en adres, in haar computersystemen op en zij deelt de bank van de patiënt bijzonderheden inzake de machtiging tot automatische incasso mee. Die machtiging zal als permanente opdracht bij de bank van de patiënt van kracht blijven. Denplan tracht maandelijks op een vaste datum de door de patiënten aan hun tandartsen verschuldigde bedragen te incasseren. Daartoe maakt zij voor elke patiënt een elektronisch dossier, dat zij gebruikt om gegevens door te geven aan het BACS, een geautomatiseerd bancair elektronisch clearingsysteem in het Verenigd Koninkrijk. Tot de gegevens die Denplan aan het BACS geeft, behoren voor iedere patiënt zijn bankrekeningnummer en het van die rekening te incasseren bedrag. Het BACS geeft die informatie vervolgens door aan het verwerkingscentrum van de betrokken bank. Voor zover de patiënt de machtiging tot automatische incasso niet heeft ingetrokken en zijn openstaande rekening voldoende saldo vertoont, debiteert de bank die rekening en stelt zij het BACS daarvan in kennis. Het BACS crediteert vervolgens de bank van Denplan met het betrokken bedrag, waarna die bank op haar beurt de rekening van Denplan crediteert. Op deze wijze komt de overmaking van het gewenste bedrag van de bankrekening van de patiënt naar Denplans bankrekening tot stand. Denplan krijgt van het BACS te horen welke van de verlangde betalingen zijn gedaan en welke niet. Denplan stuurt de betrokken tandartsen een rekeningoverzicht en neemt ook contact op met de patiënten van wie geen betaling is ontvangen. Ongeveer tien dagen nadat de betalingen op haar rekening zijn bijgeschreven, zorgt Denplan dat elke tandarts de bedragen ontvangt die zij van de rekeningen van de patiënten van de betrokken tandarts heeft geïncasseerd, na bepaalde overeengekomen bedragen in mindering te hebben gebracht. Daartoe geeft zij de eigen bank opdracht het totale aan een tandarts verschuldigde bedrag naar de rekening van die tandarts over te boeken.

NTFR 2010/2510 - Schending rechtszekerheidsbeginsel bij btw-correctie privégebruik auto

ECLI:NL:HR:2010:AZ8011, datum uitspraak 08-10-2010, publicatiedatum 08-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft in het kader van haar onderneming twee personenauto's ter beschikking gesteld aan haar werknemers, mede voor privégebruik. Belanghebbende heeft de bij de aanschaf van de auto’s aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft overeenkomstig het bepaalde in art. 15 Uitv.besch. OB 1968, ter zake van het privégebruik een bedrag van € 1.759 als verschuldigde omzetbelasting aangegeven, welk bedrag 12% van 25% van de waarde van de auto’s vormde. De Hoge Raad oordeelt dat de aftrekbeperking ingevolge het BUA, gelet op de arresten van het HvJ van 15 april 2010 (X Holding en Oracle), NTFR 2010/1023, niet strijdig is met de Zesde Richtlijn. Ook het feit dat in art. 15 Uitv.besch. OB 1968 sprake is van een forfaitaire heffing is niet strijdig met de Zesde Richtlijn nu belanghebbende niet gehouden was overeenkomstig het bepaalde in art. 15 te handelen. Waarin de Hoge Raad zich echter niet kan vinden, is dat de inspecteur tot het Besluit van 30 augustus 2002 (NTFR 2002/1338) genoegen nam met een autokostenforfait berekend op basis van 20% van de waarde van de auto, en nadien uitgaat van 25%. Voor zover deze verhoging geldt voor de aan 30 augustus 2002 voorafgaande acht maanden, verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich daartegen.

NTFR 2010/2511 - Onderwijsvrijstelling voor diensten aan Cito

ECLI:NL:HR:2010:BK3786, datum uitspraak 10-09-2010, publicatiedatum 10-09-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende is een instelling voor voortgezet onderwijs. Een aantal bij haar in dienst zijnde docenten heeft – met behoud van salaris – werkzaamheden verricht bij het Cito (het maken van opgaven voor het eindexamen). Belanghebbende heeft hiervoor van het Cito vergoedingen ontvangen. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2008/1647) delen die vergoedingen niet in de onderwijsvrijstelling, omdat het Cito zelf geen onderwijsinstelling is. Deze beslissing houdt in cassatie geen stand. Voor toepassing van de onderwijsvrijstelling is namelijk niet vereist, aldus de Hoge Raad, dat ook de afnemer een onderwijsinstelling is. Nu de onderhavige onderwijsondersteunende diensten volgens de Hoge Raad als nauw met onderwijs samenhangende activiteiten moeten worden aangemerkt, is de onderwijsvrijstelling van toepassing.

NTFR 2010/2512 - Diensten van homeopaat, geen arts, zijn niet vrijgesteld

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende, geen arts, oefent een praktijk uit voor klassieke homeopathie. Zij wordt aangemerkt als ondernemer in de zin van art. 7, lid 1, Wet OB 1968. In geschil is of haar diensten zijn vrijgesteld op grond van art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet OB 1968. De rechtbank overweegt dat de bewijslast rust op belanghebbende. De rechtbank neemt in haar beoordeling mee de uitspraak van 27 april 2006 (NTFR 2006/761) van het Hof van Justitie EU (HvJ EU). Hieruit vloeit voort dat diensten van een klassiek homeopaat zijn vrijgesteld indien deze worden verleend door een arts of andere BIG-beroepsbeoefenaar, maar dat deze diensten niet van vrijstelling kunnen worden uitgesloten wanneer zij worden verleend door een klassiek homeopaat die niet tevens BIG-beroepsbeoefenaar is, mits deze diensten gelet op de beroepskwalificaties van een gelijkwaardige kwaliteit kunnen worden geacht. De rechtbank acht door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de kwaliteit van de door haar verleende diensten van een gelijkwaardige kwaliteit is als de diensten die worden uitgevoerd door een klassiek homeopaat/BIG-beroepsbeoefenaar.

NTFR 2010/2513 - Nader feitenonderzoek nodig voor vraag of belanghebbende als douaneschuldenaar voor onttrekking rundvlees kan worden aangemerkt

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft aangifte gedaan tot plaatsing van een zending van 1.679 colli gekoeld rundvlees onder de regeling extern communautair douanevervoer. Tussen het tijdstip van aanvaardig van de aangifte voor deze regeling en de vrijgave van de goederen voor het vervoer zijn twee colli aan het douanetoezicht onttrokken. Dit was voor de inspecteur aanleiding om aan belanghebbende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting uit te reiken.

NTFR 2010/2514 - Bieraccijns niet verschuldigd wegens invoer maar wegens uitslag: uitnodiging tot betaling vernietigd

ECLI:NL:HR:2010:BL3566, datum uitspraak 29-10-2010, publicatiedatum 29-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende brouwt en verhandelt bier. In 1999 heeft zij voor een zending van in haar accijnsgoederenplaats vervaardigd bier in Nederland aangifte ten uitvoer gedaan met het oog op de toekenning van een restitutie bij de uitvoer naar een derde land, en het bier geplaatst onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Omdat noch het bier noch het document T1 bij het kantoor van bestemming V (Italië) was aangebracht, heeft de inspecteur bij de onderhavige uitnodiging tot betaling accijns geheven ter zake van de invoer van het bier. De Hoge Raad oordeelt dat deze uitnodiging tot betaling vernietigd moet worden. Belanghebbende is voor het bier namelijk niet ter zake van invoer, maar ter zake van uitslag uit haar accijnsgoederenplaats de accijns verschuldigd geworden. Deze belasting kan echter niet rechtsgeldig worden geheven door middel van een op grond van art. 22a AWR vastgestelde uitnodiging tot betaling.

NTFR 2010/2515 - BPM op ingevoerde gebruikte auto bepaald aan de hand van XRAY-inruilwaardesysteem; geen cassatie

Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. H.A. Elbert
De minister van Financiën deelt mede geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Arnhem 3 augustus 2010, nr. 09/00244, NTFR 2010/2084. Het hof oordeelde in deze verwijzingsuitspraak dat voor de bepaling van de heffingsmaatstaf van de door belanghebbende uit Duitsland ingevoerde gebruikte personenauto kan worden uitgegaan van het zogenoemde XRAY-inruilwaardesysteem, dat gebaseerd is op gegevens afkomstig van (grote) handelaren in gebruikte auto’s. Volgens het hof zijn de gegevens uit de Autotelex en AutotelexPro niet bruikbaar omdat zij zijn ontleend aan verkoopprijzen die mede afhankelijk zijn van verkoopomstandigheden, zoals de kosten van rijklaarmaken, te geven garantie en inruilmogelijkheden. Daarnaast hanteert de Autotelex een niet nader onderbouwde handelsmarge van 10 tot 15%.

NTFR 2010/2516 - Rioolrecht van eigenaren verhuurde panden is niet strijdig met Europeesrechtelijk eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2010:BM9232, datum uitspraak 29-10-2010, publicatiedatum 29-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende verhuurt onroerende zaken. Als eigenaar van deze objecten is hij aangeslagen in het rioolrecht. Volgens belanghebbende is de heffing in strijd met het Europeesrechtelijke eigendomsrecht. Belanghebbende beroept zich daarbij op de arresten van het EHRM in de zaak Hutten-Czapska/Polen. De Hoge Raad stelt belanghebbende in het ongelijk. Volgens de cassatierechter zijn de regels die het rendement van verhuurde onroerende zaken in Nederland beïnvloeden namelijk dusdanig anders van aard dan die in Polen dat zij hiermee niet op één lijn kunnen worden gesteld. Dat die regels steeds leiden tot een buitensporige last voor de verhuurder is niet gebleken. Van een individuele buitensporige last voor belanghebbende ook niet. Ten overvloede merkt de Hoge Raad nog op dat indien wel sprake zou zijn van een inbreuk op het eigendomsrecht, niet de rechter maar de wetgever rechtsherstel dient te bieden.

NTFR 2010/2517 - Verordening reclamebelasting gemeente Veendam onverbindend

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN9480, datum uitspraak 01-10-2010, publicatiedatum 06-10-2010
Aflevering 44, gepubliceerd op 04-11-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende drijft een onderneming in Veendam. Aan haar is een aanslag reclamebelasting opgelegd. De reclamebelasting wordt uitsluitend geheven in het kernwinkelgebied van Veendam. Bij de verordening is als bijlage 1 een overzichtskaart van het winkelgebied gevoegd. Op de kaart is het kernwinkelgebied op een plattegrond van het centrum van de gemeente Veendam gemarkeerd door middel van een paarse lijn die getrokken is langs (delen van) gevels van panden. Belanghebbende stelt dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.