Aflevering 49

Gepubliceerd op 9 december 2010

NTFR 2010/2737 - Subsidie in kader van bedrijfsbeëindiging valt onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:HR:2010:BO5001, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende dreef tot 31 december 2002 een agrarische onderneming. Op 25 april 2002 heeft hij percelen landbouwgrond verkocht aan Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). Met deze verkoop werd voldaan aan een voorwaarde om subsidie te kunnen verkrijgen op grond van de Regeling bedrijfshervestiging en -beëindiging. Deze subsidie is aan belanghebbende verleend bij beschikking van 19 juni 2002. De percelen zijn bij notariële akte van 1 augustus 2002 geleverd.

NTFR 2010/2738 - Verschil tussen WEV en WEVAB is vrijgestelde bestemmingswijzigingswinst

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN9626, datum uitspraak 09-09-2010, publicatiedatum 06-10-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. H. Roerdink
X exploiteerde een agrarisch bedrijf. De erven van X hebben een verzoek ingediend tot bestemmingswijzigingswinst. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen en heeft bij de aanslag IB/PVV 2003 het verschil tussen de waarde in het economische verkeer (WEV) en de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) van de gronden geheel in de heffing betrokken als stakingswinst.

NTFR 2010/2739 - Verhuurde bovenwoningen vormen keuzevermogen; foutenleer kan niet worden toegepast

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9735, datum uitspraak 07-10-2010, publicatiedatum 07-10-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. M. Hendriks
Belanghebbende exploiteert een biljartcafé. Hij huurt daartoe een gedeelte van het pand van D. In 1982 krijgt belanghebbende de mogelijkheid om het gehele pand, inclusief verhuurde bovenwoningen, ongesplitst te kopen. In 1983 verwerft belanghebbende de eigendom van het café alsmede van de twee daarboven gelegen woningen. Belanghebbende heeft het pand in zijn geheel aangemerkt als ondernemingsvermogen. De opbrengsten uit verhuur van de woningen zijn vanaf de aankoop aangegeven als winst uit onderneming. In 2007 verzoekt belanghebbende de inspecteur om de foutenleer toe te passen en de bovenwoningen tot het privévermogen te rekenen. De inspecteur komt niet aan dit verzoek tegemoet.

NTFR 2010/2740 - Ruilgedachte bij effectentransacties door pensioenvennootschap niet van toepassing

ECLI:NL:HR:2010:BO1999, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010
Belanghebbende houdt zich bezig met het uitvoeren van pensioenregelingen ten behoeve van een vijftal voormalige directeuren-grootaandeelhouders. Eind 2005 heeft zij haar effectenportefeuille op aandringen van de bank verkocht. De opbrengst ervan heeft belanghebbende geïnvesteerd in effecten met een lager risicoprofiel. Gelijktijdig hiermee heeft belanghebbende afzonderlijke aandelen verkocht en in de plaats daarvan geïnvesteerd in aandelenbeleggingsfondsen. De behaalde winst wenst belanghebbende op basis van de ruilgedachte als niet gerealiseerd te beschouwen. Hof Arnhem (NTFR 2009/2442) is daarin niet meegegaan. De verkochte effecten en de nieuw gekochte effecten zijn namelijk niet geheel van gelijke aard en nemen dus in de effectenportefeuille in economische zin niet dezelfde plaats in. Het rendement en risico verschillen namelijk.

NTFR 2010/2743 - Niet de sportclubs maar de stichting is inhoudingsplichtige ter zake van afkoopuitkeringen uit deelnemersfonds

ECLI:NL:HR:2010:BM7364, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende, Stichting X, beoogt de maatschappelijke situatie voort te zetten waarin contractspelers van sportclubs en hun gezinsleden komen te verkeren na beëindiging van de loopbaan. X beheert gelden (fondspremies) afkomstig van de contractspelers en verricht uitkeringen aan hen en hun nagelaten betrekkingen. Dit gebeurt onder de voorwaarden van de statuten van X en van het X-pensioenreglement. Op grond van het reglement zijn de sportclubs verplicht om aan hun contractspelers een aanspraak toe te kennen op een of meer overbruggingsuitkeringen onder de voorwaarden als vermeld in het X-pensioenreglement. De clubs dragen de verplichting uit hoofde van die aanspraak over aan X, die per speler een deelnemersfonds aanhoudt dat gevoed wordt door premies in te houden op het brutoloon van de speler. X verleende in een aantal gevallen dispensatie van deelname aan de X-regeling aan spelers met een 35%-regeling. Dit gebeurde nadat een speler in dienst was getreden bij een club en de door die club op diens loon ingehouden fondspremies reeds ter beschikking waren gesteld aan X. Vanaf het moment van verlening van dispensatie is de club niet langer gerechtigd premie voor de X-regeling in te houden op het loon van de contractspeler. Het saldo van het deelnemersfonds van de betrokken speler wordt door X aan de club uitgekeerd. De club keert vervolgens het van X ontvangen bedrag uit aan de contractspeler, onder inhouding van LB/PVV en met toepassing van de 35%-regeling. De inspecteur merkt echter niet de clubs maar X aan als inhoudingsplichtige ter zake van deze, aan gedispenseerde deelnemers, uitgekeerde bedragen. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht X – belanghebbende – als inhoudingsplichtige heeft aangemerkt. De Hoge Raad is het eens met deze beslissing.

NTFR 2010/2745 - Correctie inzake anoniementarief en betaling afkoopsom is terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BO3720, datum uitspraak 26-10-2010, publicatiedatum 12-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende heeft werknemers in dienst aan wie zij loon heeft uitbetaald. Volgens de inspecteur had belanghebbende in dit verband het anoniementarief moeten toepassen, omdat de identiteitsbewijzen ontbreken. De arbeidsovereenkomst met een bedrijfsleider is met wederzijdse instemming ontbonden. Daarbij is overeengekomen dat belanghebbende de bedrijfsleider € 100.000 betaalt. Belanghebbende heeft hierover geen loonbelasting ingehouden en afgedragen. Volgens de inspecteur vormt deze betaling nettoloon. Ter zake van het niet toepassen van het anoniementarief en ter zake van de loonbetaling heeft de inspecteur nageheven met een vergrijpboete.

NTFR 2010/2748 - Geen hypotheekrenteaftrek omdat niet is voldaan aan tweejaarstermijn

ECLI:NL:HR:2010:BO5028, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende heeft in 2002 met een hypothecaire lening een perceel grond met daarop een boerderij aangekocht. Hij woonde toen in een eigen woning elders. In 2003 is komen vast te staan dat de grond waarop de boerderij stond nodig was voor een reconstructie van watergangen en de aanleg van een nieuw gemaal. Belanghebbende heeft daarop het plan opgevat de boerderij te slopen en elders op het perceel een nieuwe woning te laten bouwen. In 2004 is geen aanvang gemaakt met de bouw van een nieuwe woning op het perceel. Een bouwvergunning is pas in 2008 aangevraagd en verleend. Hof Den Haag (NTFR 2010/2393) heeft aftrek van hypotheekrente niet toegestaan. Volgens de Hoge Raad terecht. Nu het hof het niet aannemelijk heeft geacht dat het perceel in 2004 bestemd was om na de bouw van een nieuwe woning uiterlijk eind 2006 aan belanghebbende als eigen woning ter beschikking te staan – welk oordeel cassatieproof is –, is namelijk niet voldaan aan een van de in art. 3.111, lid 3, Wet IB 2001 gestelde cumulatieve eisen (de tweejaarstermijn).

NTFR 2010/2749 - Aftrek materiaalkosten toegestaan omdat kosten niet 'bij wijze van vooruitbetaling' zijn voldaan

ECLI:NL:PHR:2010:BM9241, datum uitspraak 22-10-2010, publicatiedatum 22-10-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende was in 2000 eigenaar van een pand dat hij verhuurde als particulier. In 2000 en 2001 hebben onderhoudswerkzaamheden aan het pand plaatsgevonden. In 2000 zijn materialen ten behoeve van het onderhoud aan belanghebbende geleverd. Belanghebbende heeft deze materialen in 2000 betaald, doch een gedeelte van de materialen is pas in 2001 verwerkt.

NTFR 2010/2751 - Wijze waarop ontvanger uitvoering geeft aan voorlopige teruggaaf zegt niets over rechtmatigheid van aanslag

ECLI:NL:HR:2010:BO5009, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende is van 2002 t/m 2006 buiten gemeenschap van goederen gehuwd geweest. In 2004 heeft belanghebbende geen inkomsten genoten. Zij heeft via de belastingadviseur van haar man in 2004 een verzoek gedaan om voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting over 2004. De teruggaaf van € 1.825 is gestort op het rekeningnummer van haar man. Dit nummer was vermeld op het teruggaafverzoek. Aan haar man is een aanslag IB 2004 opgelegd van € 1.323. Dit brengt mee dat belanghebbende slechts recht had op een heffingskorting van € 1.323. Aan belanghebbende is derhalve een aanslag IB 2004 opgelegd van € 502. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Het betoog van belanghebbende dat de voorlopige teruggaaf buiten haar medeweten is bijgeschreven op de bankrekening van haar man, keert zich tegen de wijze waarop de ontvanger uitvoering heeft gegeven aan de voorlopige teruggaaf. Die handelwijze heeft echter geen invloed op de rechtmatigheid van de aanslag IB 2004 en daarbij toegepaste verrekening.

NTFR 2010/2752 - Geen renteaftrek als er geen verplichting is om rente te betalen

ECLI:NL:HR:2010:BO5012, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft sinds 1990 een schuld aan haar moedervennootschap. De in 1997 verschuldigde rente heeft belanghebbende ten laste van haar winst gebracht. De activiteiten van belanghebbende zijn in 1994 gestaakt. In de periode 1994 tot en met 1996 bezat belanghebbende geen activa. Daarvan uitgaande heeft Hof Amsterdam (NTFR 2010/662) geoordeeld dat ultimo 1996 niet een verplichting van belanghebbende bestond om aan haar moedervennootschap ter zake van de hoofdsom rente te betalen en dat het aan belanghebbende was aannemelijk te maken dat in 1997 deze verplichting is herleefd dan wel tot stand is gebracht. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende in dit bewijs niet is geslaagd. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2010/2753 - Geen bedrijfslast ter zake van toekenning opties zonder voordeel voor werknemers

ECLI:NL:HR:2010:BN7207, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende heeft op 20 februari 2002 aan vier van haar directeuren opties toegekend op 2.500.000 preferente aandelen per persoon. De optiegerechtigden hebben deze opties aanvaard. Er is gebruikgemaakt van de mogelijkheid om niet bij toekenning de verwachtingswaarde van de opties in de loonheffing te laten betrekken, maar de heffing van loonbelasting te laten plaatsvinden over het werkelijke voordeel bij uitoefening van de opties. Belanghebbende wenst ter zake van de toegekende opties in 2002 een last van € 5.000.000 in aanmerking te nemen. Hof Amsterdam (NTFR 2009/2615) heeft dat niet toegestaan. Volgens de Hoge Raad terecht. Nu belanghebbende ter zake van de toekenning van de optierechten geen voordeel aan haar werknemers heeft verstrekt en bij deze werknemers ter zake van die toekenning derhalve geen loon in aanmerking kan worden genomen, kan op grond van art. 9, lid 1, letter h, Wet VPB 1969, ter zake van de toekenning van de opties namelijk geen bedrag in aftrek komen.

NTFR 2010/2754 - Niet-aftrekbaar afwaarderingsverlies onzakelijke lening verhoogt opgeofferde bedrag deelneming niet

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende heeft in 1998 een nieuwe dochtermaatschappij opgericht. Deze in Duitsland gevestigde dochter exploiteerde een horecaonderneming. De vrouw van de enig aandeelkouder van belanghebbende is als bedrijfsleider aangesteld bij de dochter. Belanghebbende heeft in 1998 een lening verstrekt aan de dochter. De horecaonderneming liep slecht en is in 2000 verkocht. In 2001 is de dochter geliquideerd. Belanghebbende wenst in 2001 een liquidatieverlies te nemen, bestaande onder meer uit een afwaardering van de lening. Het hof gaat daarin niet mee. Volgens het hof is de lening weliswaar een lening, maar is sprake van een onzakelijk debiteurenrisico (geen zekerheid, lage rente en een vertraagde aflossingsverplichting). Afwaardering ten laste van het resultaat is dan niet toegestaan. Het niet-aftrekbare afwaarderingsverlies leidt niet tot een ophoging van het opgeofferde bedrag in de deelneming. Er is namelijk geen sprake van een deelnemerschapslening of informele kapitaalstorting. Ook een redelijke wetstoepassing dwingt niet tot bedoelde ophoging. De lening is namelijk niet kwijtgescholden.

NTFR 2010/2755 - Onttrekking bij overdracht bedrijfspand niet aannemelijk; geen cassatie

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010
De minister van Financiën laat weten dat hij geen beroep in cassatie zal instellen tegen Hof Arnhem 6 juli 2010, nr. 09/00417, NTFR 2010/2063. Het hof oordeelde in die uitspraak dat bij de overdracht van een bedrijfspand door een met belanghebbende gevoegde dochtermaatschappij aan haar aandeelhouder A geen onttrekking heeft plaatsgevonden. De overdrachtsprijs is namelijk tot stand gekomen op basis van de kapitalisatie met een factor 12 van de met de huurder overeengekomen huurprijs ad € 175.000. Die huurprijs is volgens het hof niet onzakelijk, omdat de huurder, een vroegere deelneming van belanghebbende, niet alleen eigendom is van de dochter van A, maar ook van twee werknemers (ieder voor een derde deel).

NTFR 2010/2756 - Havenkranen vormen onroerende zaken zodat terecht overdrachtsbelasting is geheven

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft twee havenkranen in economische eigendom verkregen. In geschil is of de kranen onroerende zaken vormen, zodat overdrachtsbelasting moet worden geheven. Subsidiair is in geschil of de vrijstelling als genoemd in art. 9, lid 4, Wet BRV van toepassing is, wegens eerdere verkrijging van de juridische eigendom ingevolge het opstalrecht van belanghebbende. Het hof heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2010/2757 - Geen grond voor naheffing nu omzetbelasting was betaald

ECLI:NL:HR:2010:BN7172, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft tijdig een verbeterde aangifte gedaan van de omzetbelasting over het jaar 2006 van € 15.821. Belanghebbende heeft dit bedrag overgemaakt aan de ontvanger. Het bedrag is op 30 maart 2007 door de ontvanger ontvangen. De ontvanger heeft op 5 april 2007 echter opdracht gegeven het bedrag van € 15.821 terug te storten op de rekening van belanghebbende. Het bedrag is op 13 april 2007 door belanghebbende ontvangen. Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 25 april 2007 aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2009/1714) en de Hoge Raad ten onrechte. Nu belanghebbende de omzetbelasting heeft betaald, is er voor naheffing geen grond. Dat de ontvanger het bedrag heeft terugbetaald, is geen rechtvaardiging voor het opleggen van de naheffingsaanslag.

NTFR 2010/2758 - Navordering ter zake van vergoeding wegens afzien optierechten toegestaan

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende is in 1999 met een gelieerde vennootschap overeengekomen dat hij tegen een vergoeding geen gebruik zal maken van aan hem toegekende optierechten. Op grond hiervan wordt eind 2001 € 363.024 plus € 23.873 aan rente over de jaren 2000 en 2001 aan belanghebbende uitbetaald. De inspecteur heeft over 2001 een navorderingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende de rente over het jaar 2000 niet heeft aangegeven. Tevens is de rendementsgrondslag per 1 januari 2001 verhoogd met de nominale waarde van de vordering van belanghebbende in verband met het niet gebruiken van zijn optierechten. Bij de vennootschap is naar aanleiding van een boekenonderzoek loonbelasting een naheffingsaanslag opgelegd. Een bedrag van € 98.162 loonbelasting zal op belanghebbende worden verhaald.

NTFR 2010/2759 - Strafrechtelijk vrijgesproken belastingplichtige met groot bestedingspatroon gaat ook fiscaal vrijuit

ECLI:NL:GHARN:2010:BO5116, datum uitspraak 09-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende heeft zich naar de fiscus gepresenteerd als buitenlands belastingplichtige. Hij stelt dat hij op Curaçao woont. In zijn IB-aangiften heeft belanghebbende alleen een in Nederland gelegen woning als bron van inkomen vermeld. Belanghebbende heeft grote bedragen aan valuta gewisseld. Er is naar hem een strafrechtelijk onderzoek ingesteld ter zake van witwassen en drugshandel. Door de strafrechter is belanghebbende vrijgesproken. Belanghebbende beschikte in de onderhavige jaren over grote sommen geld, waarmee hij aanzienlijke uitgaven heeft gedaan. Volgens de inspecteur zijn die uitgaven bekostigd met door belanghebbende genoten inkomsten uit andere arbeid of ander resultaat uit overige werkzaamheden. Daarom heeft de inspecteur belanghebbende (navorderings)aanslagen opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende zich verzet. In appel heeft hij succes. Het hof is veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat belanghebbende, zowel naar nationaal recht als voor de toepassing van de BRK, als binnenlands belastingplichtig moet worden aangemerkt. Volgens het hof kan, anders dan de inspecteur stelt, niet worden gezegd dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Hij heeft namelijk pleitbaar gehandeld door zich als buitenlands belastingplichtige te presenteren. Evenmin kan worden gezegd dat belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden. Omkering van de bewijslast is derhalve niet aan de orde. Wel volgt uit het bovengemiddeld bestedingspatroon van belanghebbende volgens het hof het vermoeden dat sprake is van belaste inkomsten bij belanghebbende. Belanghebbende heeft dit vermoeden echter kunnen ontzenuwen. Dit betekent dat de inspecteur de door hem gestelde inkomsten aannemelijk dient te maken. Daarin is hij naar het oordeel van het hof niet geslaagd. De inspecteur heeft weliswaar verwezen naar mogelijke betrokkenheid van belanghebbende bij drugshandel, maar heeft dit verder geen handen en voeten gegeven.

NTFR 2010/2760 - Geen voorwaardelijke opzet bij voldoende deskundige bijstand

ECLI:NL:RBLEE:2010:BO0478, datum uitspraak 08-10-2010, publicatiedatum 15-10-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende verkoopt in 2003 aandelen, waarbij hij een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang realiseert van € 1.224.192. Zijn adviseur deelt hem mee dat de daarmee verschuldigde belasting vermoedelijk circa € 400.000 bedraagt, welk bedrag belanghebbende bij de bank apart zet. De adviseur maakt medio 2004 de aangifte IB/PVV 2003 op. Daarin wordt het vervreemdingsvoordeel niet vermeld. Belanghebbende plaatst zonder verdere controle van de aangifte zijn handtekening en dient de aangifte in bij de inspecteur. De inspecteur legt een vergrijpboete op van 50%.

NTFR 2010/2762 - Navordering mogelijk ondanks ontbreken nieuw feit en kwade trouw

ECLI:NL:HR:2010:BO6077, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010
Belanghebbende is voor de helft eigenaar van een pand dat zij tot in 2004 ter beschikking stelt aan een maatschap. In 2004 verkoopt zij haar deel aan de maatschap. Na het opleggen van de primitieve aanslag, maar nog voordat deze belanghebbende bereikt heeft, komt de inspecteur tot de conclusie dat er nog een correctie dient plaats te vinden in verband met de terbeschikkingstelling van het pand. De inspecteur brengt belanghebbende hiervan telefonisch op de hoogte en geeft aan dat aan de primitieve aanslag geen rechten kunnen worden ontleend. Er zal een navorderingsaanslag worden opgelegd. Hof Amsterdam (NTFR 2010/613) heeft voorop gesteld dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel een belastingplichtige er in beginsel op kan vertrouwen dat met de oplegging van een primitieve aanslag de heffing is voltooid. De inspecteur heeft belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat een correctie per abuis niet in de primitieve aanslag was betrokken en dat deze alsnog zou volgen. Belanghebbende kon er daarom niet op vertrouwen dat bij het opleggen van de primitieve aanslag de heffing al was voltooid. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag mogen opleggen.

NTFR 2010/2766 - EC begint infractieprocedure tegen Nederland en andere landen vanwege exitheffingen bij ondernemingen

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010
De Europese Commissie is tegen Nederland, evenals tegen Spanje en Denemarken, een infractieprocedure begonnen voor het Hof van Justitie EU vanwege bepalingen in hun belastingwetgeving die tot gevolg hebben dat een exitheffing wordt opgelegd aan ondernemingen die hun fiscaal inwonerschap in die landen beëindigen. Volgens de nationale wetgeving in deze landen wordt een vennootschap belast over haar ongerealiseerde vermogenswinsten als zij haar woonplaats wijzigt, haar vaste inrichting verplaatst of activa overbrengt naar een andere lidstaat. Bij vergelijkbare binnenlandse verrichtingen worden ontstane maar nog niet gerealiseerde vermogenswinsten evenwel niet belast. Volgens de EC zijn deze nationale bepalingen in strijd met de vrijheid van vestiging van art. 49 VWEU. Omdat deze drie landen zich niet conformeren aan het door de EC in maart 2010 (NTFR 2010/1513, met commentaar Egelie) met redenen omkleed advies, is besloten om de zaken voor het EU-hof te brengen.

NTFR 2010/2767 - EC begint infractieprocedure tegen Spanje over verplichte fiscale vertegenwoordiging

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010
De Europese Commissie (EC) is tegen Spanje een infractieprocedure voor het Hof van Justitie EU begonnen in verband met de Spaanse wetgeving over de benoeming van fiscale vertegenwoordigers. Spanje heeft namelijk geen bevredigende reactie gegeven op het in januari 2010 met redenen omkleed advies (NTFR 2010/372). De EC is van mening dat de Spaanse regeling die bepaalde niet-inwoners verplicht om een fiscale vertegenwoordiger in Spanje te benoemen, discriminerend is. Verplicht daartoe zijn buitenlandse pensioenfondsen die bedrijfspensioenen in Spanje aanbieden, EU-verzekeringsmaatschappijen die diensten aanbieden in Spanje, buitenlandse vennootschappen met een vaste inrichting in Spanje en niet-inwoners die onderworpen zijn aan de Spaanse erf- en schenkbelasting. Volgens de EC is de Spaanse wetgeving strijdig met de vrijheid van het dienstenverkeer van art. 56 VWEU.

NTFR 2010/2768 - EC verzoekt België om beëindiging van aanvullende belasting op dividenden en interest ontvangen via buitenlandse tussenpersonen op beleggingen in het buitenland

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010
De Europese Commissie verzoekt België om een einde te maken aan de aanvullende belasting op roerende inkomsten (dividend en interest) uitgekeerd door buitenlandse tussenpersonen aan inwoners van België die in het buitenland beleggen. Roerende inkomsten die in België aan Belgische inwoners worden uitgekeerd, zijn onderworpen aan een bevrijdende roerende voorheffing. Door deze inhouding aan de bron hoeven Belgische inwoners deze dividenden en interesten niet meer in hun jaarlijkse aangifte in de personenbelasting te vermelden en zijn zij van latere belastingen vrijgesteld. De roerende inkomsten die in het buitenland aan Belgische inwoners worden uitgekeerd, moeten daarentegen wel in de jaarlijkse aangifte in de personenbelasting worden vermeld. Deze inkomsten worden belast naar hetzelfde tarief als dat van de bevrijdende roerende voorheffing op in België uitgekeerde interesten en dividenden, maar vervolgens nog aan een extra belasting onderworpen. Belgische inwoners die in het buitenland beleggen, krijgen dus te maken met een hogere belastingdruk dan zij die in België beleggen. De EC is daarom van mening dat België zijn verplichtingen uit hoofde van art. 63 VWEU (vrij verkeer van kapitaal) en art. 40 EER-Overeenkomst niet is nagekomen. De Belgische wetgeving biedt de inwoners van België ook de mogelijkheid om aan de extra belasting te ontsnappen door een beroep te doen op uitsluitend Belgische tussenpersonen. Dit is evenwel in strijd met het beginsel van het vrij verrichten van diensten dat is gewaarborgd bij art. 56 VWEU. Het verzoek heeft de vorm van een met redenen omkleed advies, de tweede stap in de inbreukprocedure van art. 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Als België binnen de twee maanden geen bevredigend antwoord geeft, kan de EC de zaak voor het Hof van Justitie EU brengen.

NTFR 2010/2769 - Aftrek voorbelasting bij verkoop minderheidsdeelneming mits uitgaven onmiddellijk verband houden met verkoop

Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. T.G. Perié
Na conclusie van toenmalig A-G Overgaauw (NTFR 2007/862) besloot de Hoge Raad de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van het arrest in de bij het Hof van Justitie EU (HvJ EU) aanhangige zaak AB SKF (C-29/08). Het HvJ EU heeft op 29 oktober 2009 (NTFR 2009/2421) arrest gewezen. In deze conclusie beziet A-G Van Hilten welke impact het arrest op de onderhavige zaak heeft.

NTFR 2010/2771 - Bij terugnemen taxivrijstelling geldt zowel art. 20 AWR als art. 76 Wet MRB 1994 (I)

ECLI:NL:HR:2010:BL6551, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende was van 8 juni 1998 t/m 7 juni 2000 werkzaam als taxiondernemer. Voor de door hem gebruikte personenauto heeft hij de taxivrijstelling toegepast. Na een ingesteld onderzoek bleek ten onrechte. Het controlerapport is gedagtekend 6 februari 2004. Op 6 mei 2004 heeft de inspecteur nageheven. Op de aanslagbiljetten zijn als naheffingstijdvakken vermeld 1 januari 1999 t/m 7 juni 1999 en 8 juni 1999 t/m 7 juni 2000. Hof Arnhem (NTFR 2009/481) heeft de naheffingsaanslagen vernietigd, omdat de naheffingsaanslagen zien op tijdvakken die liggen vóór de tijdvakken waarover de inspecteur ingevolge art. 76 Wet MRB 1994 mocht naheffen. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De Hoge Raad zet uiteen dat art. 76, lid 2, Wet MRB 1994 een bijzondere regel bevat voor de berekening van de na te heffen belasting. Voor het overige blijft art. 20 AWR van toepassing. Anders dan bij een naheffingsaanslag die met toepassing van (uitsluitend) art. 20 AWR wordt opgelegd ter zake van het niet betaald zijn van motorrijtuigenbelasting, behoeft in een (mede) op art. 76 Wet MRB 1994 gebaseerde naheffingsaanslag geen melding te worden gemaakt van een of meer aangiftetijdvakken waarover naheffing plaatsvindt. Laatstbedoelde naheffingsaanslag weerspiegelt wat de grootte van het na te heffen bedrag betreft immers niet een in een of meer bepaalde tijdvakken belopen belastingschuld. Het hof heeft dit miskend door in het ontbreken van een juiste tijdvakvermelding een grond te zien voor vernietiging van de onderhavige naheffingsaanslag. Het hof had, na te hebben bevonden dat in dit geval art. 76 Wet MRB 1994 toepassing kon vinden, het juiste bedrag van de naheffingsaanslag moeten berekenen, uitgaande van 6 februari 2004 als door hem aangenomen constateringsdatum, en had overeenkomstig die berekening het nageheven bedrag nader dienen vast te stellen.

NTFR 2010/2772 - Bij terugnemen taxivrijstelling geldt zowel art. 20 AWR als art. 76 Wet MRB 1994 (II)

ECLI:NL:HR:2010:BL6447, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende was van 11 april 1997 t/m 1 april 2001 werkzaam als taxichauffeur. Voor de door hem gebruikte personenauto heeft hij de taxivrijstelling toegepast. Na een ingesteld onderzoek bleek ten onrechte. Het controlerapport is gedagtekend 9 mei 2003. Op 21 juli 2003 heeft de inspecteur nageheven. Op het aanslagbiljet is als naheffingstijdvak vermeld 8 november 1999 t/m 10 oktober 2000. Hof Den Haag (NTFR 2008/1475) heeft de naheffingsaanslag vernietigd, omdat de naheffingsaanslag ziet op een periode die ligt vóór de tijdvakken waarover de inspecteur ingevolge art. 76 Wet MRB mocht naheffen. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De Hoge Raad zet uiteen dat art. 76, lid 2, Wet MRB een bijzondere regel bevat voor de berekening van de na te heffen belasting. Voor het overige blijft art. 20 AWR van toepassing. Anders dan bij een naheffingsaanslag die met toepassing van (uitsluitend) art. 20 AWR wordt opgelegd ter zake van het niet betaald zijn van motorrijtuigenbelasting, behoeft in een (mede) op art. 76 Wet MRB gebaseerde naheffingsaanslag geen melding te worden gemaakt van een of meer aangiftetijdvakken waarover naheffing plaatsvindt. Laatstbedoelde naheffingsaanslag weerspiegelt wat de grootte van het na te heffen bedrag betreft immers niet een in een of meer bepaalde tijdvakken belopen belastingschuld. Het hof heeft dit miskend door in het ontbreken van een juiste tijdvakvermelding een grond te zien voor vernietiging van de onderhavige naheffingsaanslag. Het hof had, na te hebben bevonden dat in dit geval art. 76 Wet MRB toepassing kon vinden, het juiste bedrag van de naheffingsaanslag moeten berekenen, uitgaande van 9 mei 2003 als door hem aangenomen constateringsdatum, en had overeenkomstig die berekening het nageheven bedrag nader dienen vast te stellen.

NTFR 2010/2773 - Bij terugnemen taxivrijstelling geldt zowel art. 20 AWR als art. 76 Wet MRB 1994 (III)

ECLI:NL:HR:2010:BL6471, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende was van 1998 t/m 2001 werkzaam als taxiondernemer. Voor de door hem gebruikte personenauto heeft hij de taxivrijstelling toegepast. Na een ingesteld onderzoek, bleek ten onrechte. Het controlerapport is gedagtekend 2 juni 2003. Op 14 augustus 2003 heeft de inspecteur nageheven met een verzuimboete. Op het aanslagbiljet is als naheffingstijdvak vermeld 27 februari 1998 t/m 26 februari 1999. Hof Amsterdam (NTFR 2009/297) heeft geoordeeld dat art. 76 Wet MRB hier niet van toepassing is en dat de inspecteur op grond van art. 20 AWR bevoegd is na te heffen. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De Hoge Raad zet uiteen dat art. 76, lid 2, Wet MRB een bijzondere regel bevat voor de berekening van de na te heffen belasting. Voor het overige blijft art. 20 AWR van toepassing. Anders dan bij een naheffingsaanslag die met toepassing van (uitsluitend) art. 20 AWR wordt opgelegd ter zake van het niet betaald zijn van motorrijtuigenbelasting, behoeft in een (mede) op art. 76 Wet MRB gebaseerde naheffingsaanslag geen melding te worden gemaakt van een of meer aangiftetijdvakken waarover naheffing plaatsvindt. Laatstbedoelde naheffingsaanslag weerspiegelt wat de grootte van het na te heffen bedrag betreft immers niet een in een of meer bepaalde tijdvakken belopen belastingschuld. Het hof heeft dit miskend. Het hof had het juiste bedrag van de naheffingsaanslag moeten berekenen, uitgaande van 2 juni 2003 als door hem aangenomen constateringsdatum, en had overeenkomstig die berekening het nageheven bedrag nader dienen vast te stellen. Met betrekking tot de verzuimboete geldt dat deze niet, zoals het hof oordeelde, maximaal 10% van de verschuldigde belasting kon bedragen, maar 100% met een maximum van € 4.537.

NTFR 2010/2775 - Hoge Raad laat ambtshalve Fierensmarge buiten toepassing

ECLI:NL:HR:2010:BO5990, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 49, gepubliceerd op 09-12-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De waarde van de onroerende zaak van belanghebbende is per 1 januari 2005 vastgesteld op € 154.000. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de waarde op die datum € 149.000 bedroeg, maar heeft belanghebbende op grond van de Fierensmarge toch in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad grijpt ambtshalve in. Onder verwijzing naar HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324, NTFR 2010/2458, waarin is beslist dat de Fierensmarge onverbindend is en buiten toepassing moet worden gelaten, vermindert de Hoge Raad de vastgestelde waarde tot € 149.000.