Aflevering 17

Gepubliceerd op 25 april 2013

NTFR 2013/839 - Crisisheffing: fouten maken loont?

Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 geschreven door mr. J.P van 't Hof en drs. O.C. Kremers
Over de crisisheffing is al veel geschrevenZie ook H. Vording in Opinie NTFR ‘Een toptarief inkomstenbelasting van 60% kan best!’– uitgave 33, 16 augustus 2012, NTFR 2012/1980. en dat is best opmerkelijk voor een eenmalige maatregel. Toch vinden wij dat er nog een aandachtspunt onderbelicht is gebleven. En dat is de interpretatie van de wettekst door de Belastingdienst.

NTFR 2013/841 - Regresvordering op echtgenoot is een werkzaamheid

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5775, datum uitspraak 26-03-2013, publicatiedatum 28-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende is gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Haar echtgenoot drijft een onderneming. De echtgenoot sluit ten behoeve van de onderneming in juli 2003 een lening bij de Rabobank van € 119.000. Belanghebbende is mede (hoofdelijk) schuldenaar voor deze lening en als zekerheid strekt onder meer de woning die op haar naam staat. In april 2004 is de onderneming verkocht en kort daarna beëindigt de Rabobank alle kredietfaciliteiten aan de echtgenoot. In mei 2004 wordt de schuldsaneringsregeling voor de echtgenoot uitgesproken. In 2005 wordt de woning van belanghebbende op last van de bank verkocht en wordt een bedrag van € 109.287 aangewend als aflossing op voormelde schuld. In de aangifte IB/PVV 2005 neemt belanghebbende dit bedrag op als negatief ROW. De inspecteur corrigeert dit bedrag stellende dat de echtgenoot in 2004/2005 geen onderneming meer dreef. Het hof is van oordeel dat belanghebbende door de bank niet als borg wordt aangesproken, zoals de rechtbank had geoordeeld (NTFR 2011/2313) maar als hoofdelijk aansprakelijke partij. Door verrekening van de schuld van € 109.287 met de verkoopopbrengst heeft belanghebbende een regresvordering voor de helft van dat bedrag op haar echtgenoot gekregen. De regresvordering is een schuldvordering zodat sprake is van een werkzaamheid in de zin van de Wet IB 2001 en ook de afwikkeling van deze verplichting wordt beheerst door de desbetreffende bepalingen. Nu de verplichting is ontstaan door het aangaan van de overeenkomst van geldlening in 2003 behoort zij reeds vanaf dat moment tot het werkzaamheidsvermogen. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van belanghebbende op dat moment nog bestond. Het betaalde bedrag kan derhalve voor de helft, ofwel € 54.644, ten laste van het resultaat van de werkzaamheid worden gebracht. De waarde van deze vordering bedraagt, gelet op de financiële situatie van de echtgenoot in 2005, nihil, zodat het bedrag van € 54.644, ten laste van het resultaat van de werkzaamheid van belanghebbende komt.

NTFR 2013/843 - Belanghebbende heeft opzettelijk geen loonbelasting ingehouden op het loon van de dga

ECLI:NL:HR:2013:BZ8074, datum uitspraak 19-04-2013, publicatiedatum 22-04-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013
Belanghebbende is inhoudingsplichtige voor de loonbelasting ten aanzien van haar directeur A, tevens enig werknemer. In mei 2005 heeft de directeur € 120.000 aan loon ontvangen. Hierover is geen loonbelasting ingehouden of afgedragen. De inspecteur heeft de verschuldigde loonbelasting nageheven. In geschil is of aan belanghebbende terecht een vergrijpboete is opgelegd. Hof Amsterdam ((NTFR 2012/1987) heeft voorop gesteld dat bij de vraag of belanghebbende – een rechtspersoon – een vergrijp heeft begaan, de gedragingen, wetenschap en geestesgesteldheid van A (als directeur/enig werknemer) ten aanzien van het (niet-)nakomen van de loonbelastingverplichtingen redelijkerwijs aan belanghebbende kunnen worden toegerekend nu een en ander zich afspeelt binnen de sfeer van belanghebbende. Het hof heeft geoordeeld dat belanghebbende willens en wetens de loonbelasting die op aangifte moest worden voldaan niet heeft betaald. De inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht opzet verweten. Het hof heeft de boete passend en geboden geacht.

NTFR 2013/845 - BOR afgewezen omdat in de bv geen materiële onderneming wordt gedreven

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4028, datum uitspraak 05-03-2013, publicatiedatum 13-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. L. Bergman
Aan belanghebbende is door haar vader een bedrag in contanten en één aandeel behorende tot zijn aanmerkelijk belang in F bv geschonken. De activiteiten van F bv bestaan voornamelijk uit het verhuren van bedrijfspanden en woonhuizen. In de aangifte schenkbelasting heeft belanghebbende een beroep gedaan op de BOR van art. 35b en art. 35c SW 1956. De inspecteur heeft dat beroep afgewezen omdat F bv volgens hem geen onderneming drijft als bedoeld in art. 3.2 Wet IB 2001. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/847 - Zevenenhalve maand tussen aankondiging en oplegging van aanslag is mogelijk niet voortvarend

ECLI:NL:HR:2013:BZ6799, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd in verband met KB Lux-rekeningen. Met betrekking tot de verlengde navorderingstermijn heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het tijdsverloop tussen de aankondiging van de aanslag (1 mei 2003) en de oplegging (19 december 2003) dusdanig lang is dat dit een rechtvaardiging behoeft. Het hof heeft ten onrechte niet vermeld waarom dit tijdsverloop gerechtvaardigd is. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof zich ook niet heeft uitgelaten over de inconsistentie in de modelmatige berekening, en dat het hof ten onrechte heeft geweigerd het onderzoek te heropenen voor een verzoek tot vergoeding van immateriële schade. Voorts heeft het hof voor de boeten aannemelijk geacht dat belanghebbende houder was van bankrekening 001, zonder dat blijkt waarop die vaststelling is gebaseerd. Ten slotte heeft de Hoge Raad overwogen dat voor de beoordeling van de proportionaliteit van de boeten geen betekenis toekomt aan het gebrek aan medewerking van rekeninghouder.

NTFR 2013/848 - KB Lux: verwijzing vanwege onbegrijpelijk bewijsoordeel hof

ECLI:NL:HR:2013:BZ6803, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd. Vier dagen vóór de zitting bij het hof heeft belanghebbende rekeningoverzichten van de KB Lux-bank overgelegd. Het hof heeft deze overzichten tot de gedingstukken gerekend. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de in de navorderingsaanslagen begrepen belasting te hoog is vastgesteld. Gelet op de ingebrachte overzichten is dit oordeel volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat tot het tijdstip van de hofuitspraak heropening van het onderzoek kan worden gevraagd om een verzoek te kunnen doen tot vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Voorts is niet duidelijk waarop het hof de vaststelling dat belanghebbende houder was van bankrekening 001 heeft gebaseerd.

NTFR 2013/849 - In cassatie kan niet worden verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in hofprocedure

ECLI:NL:HR:2013:BZ6821, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd. De Hoge Raad heeft overwogen dat niet voor het eerst in cassatie kan worden verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hofprocedure. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de inconsistentie in de modelmatige berekening die ten grondslag ligt aan de schatting van de inkomsten. Voorts heeft het hof voor de boeten aannemelijk geacht dat belanghebbende houder was van bankrekening 001, zonder dat blijkt waarop die vaststelling is gebaseerd. Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat voor de beoordeling van de proportionaliteit van de boeten geen betekenis toekomt aan het gebrek aan medewerking van de rekeninghouder.

NTFR 2013/850 - Verzoek tot vergoeding immateriële schade kan worden ingediend tot tijdstip hofuitspraak

ECLI:NL:HR:2013:BZ6798, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De Hoge Raad heeft in diverse samenhangende KB Lux-zaken arresten gewezen. Daarin zijn aan belanghebbenden over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met boeten opgelegd. De Hoge Raad heeft in alle zaken overwogen dat tot het tijdstip van de hofuitspraak heropening van het onderzoek kan worden gevraagd om een verzoek te kunnen doen tot vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Verder heeft de Hoge Raad in enige zaken geoordeeld dat het hof zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de inconsistentie in de modelmatige berekening die ten grondslag ligt aan de schatting van de inkomsten. Verder is in sommige boetezaken niet duidelijk waarop het hof de vaststelling heeft gebaseerd dat de belanghebbende houder was van bankrekening 001. Voorts heeft de Hoge Raad in enige zaken overwogen dat voor de beoordeling van de proportionaliteit van de boete geen betekenis toekomt aan het gebrek aan medewerking van de rekeninghouder. Volgt vernietiging en verwijzing in alle zaken.

NTFR 2013/851 - Boeten KB-Luxrekeninghouder terecht opgelegd I

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0811, datum uitspraak 16-11-2012, publicatiedatum 06-02-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Na verwijzing was nog in geschil of de boeten die aan belanghebbende waren opgelegd in verband met het aanhouden van een KB-Luxrekening terecht waren opgelegd. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende vanaf 1991 heeft beschikt over ten minste drie rekeningen met een (aanzienlijk) saldo. Gelet op de door de inspecteur ingebrachte, aannemelijk te achten, ervaringscijfers dat dergelijke rekeningen nadien gedurende de door de inspecteur aangegeven jaren (tot en met 2000) worden aangehouden acht het hof de inspecteur, te meer nu belanghebbende op dit punt in feite niets daartegenover stelt, geslaagd te bewijzen dat het telkens aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig vermogensbelasting is geheven. Het hof acht het voorts aannemelijk dat belanghebbende bewust heeft gekozen een bankrekening te openen in een land met een bankgeheim teneinde voor de heffing van belasting in Nederland tegoeden en inkomsten voor de inspecteur verborgen te houden. Het hof komt tot het oordeel dat de inspecteur in elk van de in geding zijnde jaren (1991 t/m 2000) aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende, uitgaande van de hem toegedichte vermogens, de vrijstelling voor ongehuwden volledig heeft benut en aldus opzettelijk voor heffing van vermogensbelasting in aanmerking komende bestanddelen buiten het beeld van de fiscus heeft gehouden. Voor een verdere matiging van de boeten, zoals al eerder is overwogen door Hof Amsterdam (1 juli 2010, nr. 10/00292, NTFR 2010/79), namelijk een vermindering naar 64%, ziet het hof geen aanleiding.

NTFR 2013/855 - Gemeente bestrijdt proceskostenvergoeding aan no cure no pay-kantoor

ECLI:NL:GHARN:2012:BX7252, datum uitspraak 04-09-2012, publicatiedatum 13-09-2012
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Ter bestrijding van de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning heeft belanghebbende een advieskantoor ingeschakeld dat werkt op basis van ‘no cure no pay’. Dit kantoor heeft door een taxateur een taxatierapport laten opstellen. In bezwaar wordt de vastgestelde waarde aanzienlijk neerwaarts bijgesteld door de gemeente, maar wordt een karige proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank heeft aan belanghebbende een hogere proceskostenvergoeding toegekend. De gemeente is in hoger beroep gekomen en stelt onder meer dat: (i) geen sprake is van rechtsbijstand, (ii) matiging van de vergoeding moet plaatsvinden omdat belanghebbende slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, (iii) een wegingsfactor van 0,25 moet worden gehanteerd, (iv) het uurtarief en het aantal uren van de taxateur te hoog zijn, en (v) de deskundige niet onafhankelijk is. Het hof stelt de gemeente echter in het ongelijk behoudens wat het uurtarief van de taxateur betreft.

NTFR 2013/856 - Kwade trouw dga wegens afwenteling verlies effectenportefeuille aan bv

ECLI:NL:RBSGR:2012:BZ4212, datum uitspraak 21-12-2012, publicatiedatum 14-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende was door middel van certificaten enig aandeelhouder van O bv. O bv en Q bv vormden een fiscale eenheid. Belanghebbende heeft diverse in privé gehouden effectenportefeuilles in 2001 aan Q bv verkocht en overgedragen tegen de hoogste AEX-koersen van 12 maart 2001. In 2001 waren de aandelenkoersen gedaald. De inspecteur heeft de verkoop als inkomsten uit aanmerkelijk belang aangemerkt en heeft daarvoor een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of de inspecteur terecht en tot een juist bedrag de navorderingsaanslag heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende te kwader trouw heeft gehandeld bij het doen van zijn aangifte IB. Belanghebbende had kunnen weten dat de keuze voor 12 maart 2001 onjuist was, omdat toen nog geen wilsovereenstemming bestond, maar dat slechts de mogelijkheid om de effectenportefeuilles te verkopen met een aantal betrokkenen werd besproken. Belanghebbende wist dat de bv, door uit te gaan van 12 maart 2001, met een aanzienlijk verlies werd opgezadeld. Belanghebbende heeft zijn aangifte door een adviseur laten opstellen, maar heeft deze niet van de juiste informatie voorzien. Wel vermindert de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van de inspecteur, de navorderingsaanslag.

NTFR 2013/860 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over toepassing btw-vrijstelling ter zake van intracommunautaire levering bij btw-fraude I

ECLI:NL:HR:2013:BW5378, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende handelt onder meer in mobiele telefoons. Volgens haar administratie heeft zij intracommunautaire leveringen verricht waarop het nihiltarief is toegepast. Belanghebbende heeft omzetbelasting in aftrek gebracht, welke aftrek – aanvankelijk – is gehonoreerd. Na een strafrechtelijke veroordeling van de directeur van belanghebbende wegens kort gezegd btw-fraude, heeft de inspecteur nageheven omdat belanghebbende volgens hem ter zake van leveringen van mobiele telefoons ten onrechte het nultarief heeft toegepast. Hof Den Bosch heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad maakt duidelijk dat het hof op verschillende punten uit de bocht is gevlogen. De Hoge Raad heeft echter ook Europeesrechtelijke twijfel. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie met de volgende vraag:

NTFR 2013/861 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over toepassing btw-vrijstelling ter zake van intracommunautaire levering bij btw-fraude II

ECLI:NL:HR:2013:BW5410, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende handelt in mobiele telefoons. Zij heeft in haar aangifte intracommunautaire leveringen vermeld waarop het nihiltarief is toegepast. Tevens heeft belanghebbende omzetbelasting in aftrek gebracht. Dit resulteerde in een verzoek om teruggaaf, welk verzoek door de inspecteur is geweigerd. Hof Den Bosch heeft de inspecteur in het gelijk gesteld omdat volgens het hof, kort gezegd, sprake is van ondeugdelijke facturen en van fraude waarbij belanghebbende willens en wetens betrokken is geweest. De hofuitspraak houdt in cassatie geen stand. De Hoge Raad zet onder meer uiteen welke eisen aan een factuur moeten worden gesteld en maakt vervolgens duidelijk dat het hof op verschillende punten uit de bocht is gevlogen, ook op procesrechtelijk terrein. De Hoge Raad verwijst de zaak echter nog niet naar een verwijzingshof, aangezien hij Europeesrechtelijke twijfel heeft. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie met de volgende vraag:

NTFR 2013/862 - Verbouwing pand leidt niet tot vervaardiging nieuw onroerend goed

ECLI:NL:HR:2013:BX6651, datum uitspraak 15-03-2013, publicatiedatum 15-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende heeft een kantoorgebouw aangeschaft en dit vervolgens verbouwd. Bij deze verbouwing is de begane grond behouden als kantoorruimte en zijn de bovenverdiepingen verbouwd tot appartementen. In geschil is of er daarmee een nieuw goed vervaardigd is. Hof Den Bosch (NTFR 2011/2448) heeft geoordeeld dat de verbouwing niet tot vervaardiging heeft geleid. Het hof heeft daartoe overwogen dat bij de verbouwing geen ingrepen hebben plaatsgevonden die van zodanige aard waren dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden, nu de indeling en het uiterlijk niet ingrijpend zijn gewijzigd. De Hoge Raad heeft het door de staatssecretaris ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO en HR 8 maart 2012, nr. 11/00701, NTFR 2013/863.

NTFR 2013/863 - Ingrijpende verbouwing van monumentaal pand is geen vervaardiging

ECLI:NL:HR:2013:BX6640, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende heeft in 2002 de mede-eigendom verkregen van een 17-eeuws pand, bestaande uit twee woningen en een winkel. Het pand is vervolgens inwendig verbouwd tot drie naast elkaar gelegen woonappartementen op de bovenverdieping en drie naast elkaar gelegen winkels op de begane grond. Voorts is het dak vernieuwd en verhoogd, zijn de kozijnen vervangen, zijn de winkels voorzien van een nieuwe pui en aan de achterzijde van een uitbouw. In 2004 heeft belanghebbende een woonappartement zonder btw verkocht. Een winkelruimte wordt zonder btw verhuurd. Volgens de inspecteur is door de verbouwing een onroerende zaak vervaardigd waardoor de levering van het woonappartement belast is met omzetbelasting. Verder heeft met de vrijgestelde verhuur een art. 3, lid 1, onderdeel h-levering (integratieheffing) plaatsgevonden, aldus de inspecteur. Hij legt daarvoor een naheffingsaanslag op. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Van een vervaardigd goed is sprake indien door de werkzaamheden aan het gebouw in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden (HR 19 november 2010, nr. 08/01021, NTFR 2011/694). Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat de functie van het gebouw is gewijzigd of dat het gebouw is gesplitst in appartementsrechten, is daarbij niet van belang.

NTFR 2013/864 - Ingrijpende verbouwing van winkel is vervaardiging

ECLI:NL:HR:2013:BZ3574, datum uitspraak 08-03-2013, publicatiedatum 08-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende heeft in 2007 een winkelruimte met daarboven vier appartementen gekocht. Voorafgaand aan deze verkrijging is de winkelruimte gesloopt, waarbij alleen de draagconstructie onder de appartementen in stand is gebleven. Op de daardoor ontstane ruimte is een kleine, nieuwe winkel gebouwd. De overige ruimte was ten tijde van de verkrijging door belanghebbende onbebouwd. In geschil is of belanghebbende ter zake van de verkrijging overdrachtsbelasting is verschuldigd. Hof Amsterdam (15 maart 2012, nr. 09/00566, NTFR 2012/1154) heeft het gebouw in zijn geheel in aanmerking genomen en geoordeeld dat geen sprake is van een vervaardigd goed. De levering is derhalve niet onderworpen aan de omzetbelasting, maar wel aan overdrachtsbelasting. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Het gebouw moet niet volledig in aanmerking worden genomen, maar slechts voor het gedeelte van de winkel op de begane grond dat zich niet onder de wooneenheden bevindt. In dat geval is van de winkel niet meer dan een draagconstructie onder de wooneenheden in stand gebleven. In wezen is dan sprake van nieuwbouw en dus van een vervaardigd goed.

NTFR 2013/865 - Inspecteur niet gehouden eerst omzetbelasting na te heffen bij opsteller factuur

ECLI:NL:HR:2013:BZ5148, datum uitspraak 22-03-2013, publicatiedatum 22-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende heeft personeel ingehuurd van B. B heeft daarvoor ten onrechte facturen met btw uitgereikt. Belanghebbende heeft deze btw in aftrek gebracht. De inspecteur heeft niet bij B nageheven, maar bij belanghebbende, omdat naheffing bij B geen effect zou hebben gesorteerd. Naar het oordeel van Hof Amsterdam (12 juli 2012, nr. 11/01006, NTFR 2012/2014) is de inspecteur niet op grond van het besluit van 27 juni 2012, nr. BLKB2012/477M, NTFR 2012/1896 gehouden eerst een naheffingsaanslag aan de opsteller van de factuur op te leggen. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Het besluit staat de inspecteur toe de in aftrek gebrachte omzetbelasting na te heffen bij de afnemer, zeker indien aannemelijk is dat naheffing bij de opsteller van de factuur zonder resultaat blijft.

NTFR 2013/867 - Geen aftrek van voorbelasting voor paardenhandelaar

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5060, datum uitspraak 12-03-2013, publicatiedatum 21-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende houdt zich bezig met de handel in alsmede de in- en uitvoer van spring- en dressuurpaarden. Belanghebbende heeft in zijn aangiften OB steeds in het kader van de veehandelregeling omzetbelasting in aftrek gebracht. Na een strafrechtelijk onderzoek en een strafrechtelijke veroordeling heeft de inspecteur geconcludeerd dat ten onrechte voorbelasting is afgetrokken. Daarom heeft hij nageheven. Het hof acht dit correct. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de macht om als eigenaar over de paarden te beschikken aan hem is overgedragen. Van leveringen is derhalve geen sprake. Uit het onderzoek komt het beeld naar voren dat belanghebbende heeft bemiddeld tussen verkopers en kopers van de paarden en daarbij behorende diensten heeft verricht. Hij heeft daarbij echter niet, aldus het hof, als commissionair gehandeld. Niet aannemelijk is namelijk dat belanghebbende op eigen naam overeenkomsten heeft gesloten met betrekking tot de levering van paarden, maar op order en voor rekening van de kopers. Ook in zoverre heeft belanghebbende derhalve geen recht op aftrek van voorbelasting.

NTFR 2013/869 - Middellijk bestuurder terecht aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen OB

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5031, datum uitspraak 05-03-2013, publicatiedatum 21-03-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 25-04-2013 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende is middellijk bestuurder van een bv die een administratiekantoor exploiteerde. Uit een boekenonderzoek is gebleken dat de bv op onjuiste wijze de dubieuze debiteuren administreerde en dat substantiële aansluitverschillen in de administratie bestonden. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn naheffingsaanslagen OB aan de bv opgelegd die onbetaald zijn gebleven. Belanghebbende is vervolgens als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde omzetbelasting, heffings- en invorderingsrente en invorderingskosten. Het hof oordeelt onder meer dat voor de melding betalingsonmacht bij uitsluiting art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 van toepassing is en dat niet binnen de termijn een melding betalingsonmacht is gedaan. Niet aannemelijk is volgens het hof dat het niet tijdig melden door de bv niet aan belanghebbende te wijten is geweest. Daarom wordt belanghebbende niet toegelaten tot weerlegging van het wettelijke bewijsvermoeden. Dit wettelijke vermoeden is niet in strijd met het communautaire evenredigheidsbeginsel. Het door belanghebbende op verschillende fronten gedane beroep op het vertrouwensbeginsel wordt door het hof niet gehonoreerd. Met betrekking tot de kosten, invorderings- en heffingsrente is het hof van oordeel dat de ontvanger erin is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt. Belanghebbende was namelijk op de hoogte van de financiële situatie en de fiscale verplichtingen van de groep, waaronder de onderhavige bv.