Aflevering 18

Gepubliceerd op 1 mei 2013

NTFR 2013/887 - Integratie: gratie of uit de gratie?

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
HvJ 8 november 2012, zaak C-299/11 (Gemeente Vlaardingen)NTFR 2012/2649. geeft een opmerkelijke verklaring voor recht naar aanleiding van een prejudiciële vraagHR 13 mei 2011, nr. 09/03108, NTFR 2012/1723. over de toepassing hier te lande van de zogenoemde integratieheffing in de btw. In deze procedure speelt de kwestie of deze heffing (ook) is toegestaan wanneer een belastingplichtige een onder het ter beschikking stellen van grond in opdracht vervaardigd goed gebruikt voor niet aftrekgerechtigde prestaties. Meer concreet is aan de orde gesteld of de gemeente btw is verschuldigd ter zake van het gebruik voor vrijgestelde verhuur aan sportverenigingen van door een aannemer op hem door deze gemeente ter beschikking gestelde oude grasvelden aangelegde sportterreinen. Ontdaan van alle franje luidt de verklaring voor recht dat het door een belastingplichtige voor vrijgestelde verhuur bestemmen van eigen velden, die hij door een derde heeft laten bewerken, is belast over de som van de waarde van de grond waarop deze velden liggen en de kosten van bewerking, voor zover die belastingplichtige over die waarde en kosten nog geen btw heeft betaald en mits de terreinen niet vallen onder de vrijstelling voor de levering van onbebouwde grond. Is de integratie nu gratie verleend of uit de gratie?

NTFR 2013/888 - Kamerbrief over inkomensafhankelijke huurverhoging

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013
Op 23 april jl. hebben minister Blok (Wonen en Rijksdienst) en staatssecretaris Weekers (Financiën) de Tweede Kamer in een brief geïnformeerd over de uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging, waarover in de afgelopen weken diverse berichten zijn verschenen in de media. Voor de helderheid wordt in de brief eerst het proces rond het aanvragen en verstrekken van inkomensindicaties geschetst. Vervolgens wordt ingegaan op de stand van zaken rond de uitvoering. Uit de verstrekte inhoudelijke inkomensindicaties per 19 april 2013 kan worden afgeleid dat circa 450.000 huishoudens op 1 juli aanstaande mogelijk te maken krijgen met een extra huurverhoging op basis van inkomen. Van 103.000 adressen is het inkomen van de huurder onbekend. 160.000 andere adressen moeten nog worden onderzocht.

NTFR 2013/891 - Brief over filantropie

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie informeert de Tweede Kamer, mede namens de staatssecretaris van Financiën, in een brief over enkele aspecten van filantropie. In de brief gaan zij in op een te ontwikkelen validatiestelsel, dat tot meer transparantie in de sector moet leiden. Verder kondigen zij een aanpassing aan van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 in verband met de verplichting om bepaalde gegevens op internet te plaatsen voor behoud of verkrijging van de anbi-status. Deze aanpassing willen de bewindslieden uiterlijk 1 juli 2013 publiceren. Ten slotte gaan zij in op de mogelijkheden om de integriteit van anbi’s te versterken.

NTFR 2013/894 - Door overlijden van echtgenote dga valt weduwenpensioenvoorziening vrij in het resultaat

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3639, datum uitspraak 20-09-2012, publicatiedatum 21-11-2012
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Aan de dga van belanghebbende is een pensioen toegekend, dat (gedeeltelijk) in eigen beheer is verzekerd bij belanghebbende. Aan de echtgenote van de dga is een ouderdomspensioen toegezegd. In 2006 komt de echtgenote van de dga te overlijden. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur het belastbaar bedrag gecorrigeerd ter zake van de vrijval van de weduwenpensioenverplichting in verband met het overlijden. Het hof is van oordeel dat de pensioenregeling ultimo 2006 geen verplichting tot partnerpensioen omvat. Goed koopmansgebruik brengt mee dat het gedeelte van de opgenomen pensioenvoorziening dat de tegenwaarde vormt van het tot 2006 opgebouwde recht op partnerpensioen ten gunste van het resultaat dient vrij te vallen. Nu de echtgenote is komen te overlijden, bestond voor belanghebbende geen verplichting (meer) tot betalen van een weduwenpensioen. Het weduwenpensioen dient dan ook vrij te vallen in het resultaat van 2006. Voor het overlijden van de echtgenote is geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid tot ruil van het partnerpensioen. Uit de pensioenbrief blijkt dat bij de bepaling van de pensioengrondslag moet worden uitgegaan van de in dat jaar geldende AOW-franchise.

NTFR 2013/895 - Op het tijdstip van belangenwijziging was geen sprake van een te activeren bedrijfsmiddel

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
In 2004 heeft belanghebbende onroerend goed aangekocht van Beheer bv en de reeds gevormde herinvesteringsreserve afgeboekt. De aandelen in belanghebbende zijn aan Beheer bv overgedragen enkele minuten nadat de obligatoire koopovereenkomsten inzake de vervangende onroerende zaken bij de notaris waren verwerkt. Volgens de inspecteur dient de door belanghebbende gevormde herinvesteringsreserve aan de winst te worden toegevoegd omdat het uiteindelijke belang in belanghebbende in belangrijke mate is gewijzigd voordat herinvestering in vervangende onroerende zaken heeft plaatsgevonden. Het hof stelt voorop dat activering op de balans van een bedrijfsmiddel pas mogelijk is vanaf het tijdstip waarop de belastingplichtige over (ten minste) de volledige economische eigendom van dit bedrijfsmiddel beschikt. Uit de onderhavige overeenkomsten leidt het hof af dat belanghebbende niet de economische eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen. Daarin staat namelijk dat het verkochte tot het tijdstip van passeren van de overdrachtsakte voor risico van verkoper blijft. Pas op het tijdstip van juridische levering zijn deze zaken voor rekening en risico van belanghebbende gekomen. De leveringsakten zijn gepasseerd op een later tijdstip dan dat de belangenwijziging heeft plaatsgevonden. Op het tijdstip van de belangenwijziging konden dan ook nog geen aanschaffingskosten ter zake van de onroerende zaken geactiveerd worden met een daarop aansluitende afboeking van de herinvesteringsreserve, zodat de herinvesteringsreserve op het direct aan deze belangenwijziging voorafgaande tijdstip nog op de balans van belanghebbende stond. De door belanghebbende gevormde herinvesteringsreserve moet dan ook tot de winst worden gerekend. Ter zake van één onroerende zaak is het hof van oordeel dat de economische eigendom aan belanghebbende is overgedragen voorafgaand aan het tijdstip van de belangenwijziging. Ter zake van die onroerende zaak maakt de inspecteur niet aannemelijk dat sprake is van fraus legis.

NTFR 2013/897 - Dubbele huisvestingskosten vangen aan op moment van start onderneming

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ1547, datum uitspraak 24-10-2012, publicatiedatum 19-02-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende was in 2005 als aspirant-registerloods in opleiding in dienst bij een stichting. Gedurende de opleiding ontving hij inkomsten uit arbeid. Bij aanvang van de opleiding heeft hij een stacaravan gekocht en sindsdien te maken gehad met dubbele huisvestingskosten. In 2006 is hij als ondernemer toegetreden tot een maatschap.

NTFR 2013/898 - Geen ambtshalve onderzoek in verband met eventuele schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn in hofprocedure

ECLI:NL:HR:2013:BX0942, datum uitspraak 19-04-2013, publicatiedatum 19-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV opgelegd voor inkomsten uit de productie en/of verkoop van (grondstoffen voor) synthetische drugs. In cassatie betoogt belanghebbende dat het hof ten onrechte geen vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend. Dit betoog kan niet slagen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet gehouden is ambtshalve een vergoeding toe te kennen. Verder kan in cassatie niet worden verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hofprocedure. Voorts is in de cassatieprocedure de redelijke termijn niet overschreden. Voor zover de middelen betrekking hebben op de samenloop van de strafrechtelijke ontneming van voordeel en de belastingheffing zijn zij afgedaan met toepassing van art. 81 Wet RO.

NTFR 2013/900 - Antwoord op vragen over de gevolgen van Wet uniformering loonbegrip

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013
In een brief aan de Tweede Kamer gaat de staatssecretaris van Financiën in op vragen naar aanleiding van de invoering met ingang van 1 januari 2013 van de Wet uniformering loonbegrip (hierna: WUL). De staatssecretaris gaat in op de gevolgen van de invoering van de WUL op de inkomens in het algemeen en op de gevolgen voor enkele groepen, zoals onder meer gepensioneerden, in het bijzonder. De staatssecretaris plaatst de invoering van de WUL in het bredere perspectief van de maatregelen in verband met de economische crisis en het verschil in timing tussen het al gedeeltelijk invoeren van de WUL in 2012 (veelal positieve effecten) en het vervolg ervan in 2013. Verder gaat beantwoordt hij vragen over communicatie en evaluatie.

NTFR 2013/901 - Antwoord op Kamervragen over het meetellen van het PGB in box 3

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013
In de Tweede Kamervragen komt aan de orde dat een persoonsgebonden budget (PGB) dat op 1 januari nog niet is uitgegeven tot de vermogensrendementsgrondslag van box 3 behoort. Sinds 1 januari 2013 komt daarbij dat deze vermogensrendementsgrondslag de basis is voor de toepassing van de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ. Op de vraag of dit een gewenst effect is, antwoorden de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretaris van Financiën dat dit volgt uit de werking van de desbetreffende regelingen en dat dit thans geen aanleiding geeft tot maatregelen. Wel heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Werkgelegenheid en Sport toegezegd in een brief aan te geven of er mogelijkheden zijn om de geconstateerde gevolgen van het PGB voor de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ te verhelpen.

NTFR 2013/902 - Voor begrip 'gezamenlijke huishouding' in WWB is subjectieve aard van relatie tussen samenwonenden niet van belang

ECLI:NL:HR:2013:BZ6828, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013
De aan belanghebbende in het verleden gedane uitkeringen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) zijn teruggevorderd, omdat hij een (verzwegen) gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat belanghebbende en A hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning en dat er tussen hen sprake was van wederzijdse zorg. Ook de CRvB concludeerde daarom tot een gezamenlijke huishouding. Hiertegen heeft belanghebbende cassatieberoep aangetekend, echter zonder succes.

NTFR 2013/903 - Oordeel Centrale Raad van Beroep over Nederlandse woonplaats van belanghebbende is cassatieproof

ECLI:NL:HR:2013:BZ6824, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
De aanvraag van belanghebbende om toekenning van kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2009 is afgewezen door de SVB. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft die beslissing echter teruggedraaid, omdat belanghebbende volgens dat college op de peildata in Nederland woonde in de zin van de AKW. De SVB heeft hiertegen cassatieberoep aangetekend, echter zonder succes.

NTFR 2013/904 - Ritten dga vanaf vakantieadres zijn zakelijke kilometers

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0320, datum uitspraak 28-11-2012, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is dga bij A bv. A bv heeft aan belanghebbende een auto ter beschikking gesteld. Belanghebbende was in de zomer van 2009 op vakantie met zijn boot in Q. Tijdens zijn vakantie werd belanghebbende gebeld door een zakenrelatie voor een afspraak op 22 juli 2009 in R. Een kennis van belanghebbende heeft de auto van belanghebbende vervolgens naar Q gereden. De volgende dag is belanghebbende eerst naar huis in Z gereden om te douchen en een pak aan te trekken. Vervolgens is hij naar de zakelijke afspraak gegaan in R en na afloop daarvan is hij naar Q gereden en heeft hij zijn vakantie voortgezet. In geschil is onder meer of deze kilometers als zakelijk zijn aan te merken. Anders dan de rechtbank beslist het hof dat de ritten van het vakantieadres via huis naar de zakelijke afspraak en de terugreis naar het vakantieadres zijn aan te merken als zakelijke kilometers. Ook de rit van de kennis van belanghebbende naar het vakantieadres merkt het hof aan als zakelijke kilometers. De bijtelling privégebruik was dan ook ten onrechte.

NTFR 2013/905 - Wijziging 'uiteindelijk belang' moet materieel worden uitgelegd

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5889, datum uitspraak 19-03-2013, publicatiedatum 29-03-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Ultimo 2007 beschikte belanghebbende over een HIR ten bedrage van € 3.996.017. Bij overeenkomst van 18 december 2008 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht. Op 30 december 2008 zijn die aandelen geleverd. Op 18 december 2008 is volgens de inspecteur door belanghebbende een herinvestering gepleegd. De inspecteur heeft de volledige herinvesteringreserve ten gunste van de winst van belanghebbende van 2008 laten vrijvallen. Volgens de rechtbank was dat terecht, maar het hof oordeelt van niet. Aannemelijk is volgens het hof dat het uiteindelijke belang – dat materieel moet worden uitgelegd – in belanghebbende pas op 30 december 2008 op het tijdstip van de levering van de aandelen is gewijzigd. Dit betekent dat, nu de herinvestering volgens de inspecteur per 18 december 2008 heeft plaatsgevonden, art. 12a Wet VPB 1969 niet van toepassing is. Ook het leerstuk van fraus legis kan niet bewerkstelligen dat de gevormde herinvesteringsreserve aan de winst moet worden toegevoegd. Doel en strekking van genoemde bepaling worden namelijk niet miskend. Aan de door de wetgever in art. 12a Wet VPB 1969 opgenomen volgorde kan niet worden voorbijgegaan, aldus het hof.

NTFR 2013/906 - Verplichting om bruikleenovereenkomst gestand te blijven doen, is waardedrukkend

ECLI:NL:PHR:2012:BY9294, datum uitspraak 18-12-2012, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
Erflater woonde in zijn eigen woning tot zijn overlijden een aantal jaren samen met B. Erfgenamen zijn de beide zonen van erflater, belanghebbenden. Er is tijdens het leven van erflater een afspraak gemaakt dat B tot haar dood om niet mocht blijven wonen in de eigen woning van erflater. Die afspraak is mondeling gemaakt. Er is niet bij testament of notariële akte een recht op (voortgezette) bewoning van de eigen woning van erflater toegekend.

NTFR 2013/907 - Voortgezette bewoning door partner leidt tot lagere erfbelasting bij erfgenamen

ECLI:NL:RBLEE:2012:BZ8250, datum uitspraak 13-12-2012, publicatiedatum 23-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
De vader van belanghebbende is in 2010 overleden. Erfgenamen zijn belanghebbende en haar zus. Vóór zijn overlijden heeft vader met zijn vriendin, belanghebbende en haar zus een schriftelijke overeenkomst gesloten. Daaruit volgt dat als vader overlijdt de vriendin de woning van vader één jaar mag blijven gebruiken zonder huur te zijn verschuldigd. Tussen belanghebbende en de inspecteur is in geschil voor welke waarde de woning in aanmerking moet worden genomen voor de erfbelasting. Art. 21, lid 8, SW 1956 bepaalt dat de waarde van een verhuurde woning waarop afdeling 7.4.5 BW van toepassing is, moet worden gesteld op een van de huurprijs afhankelijk percentage van de WOZ-waarde. Volgens de rechtbank mist afdeling 7.4.5 BW hier echter toepassing vanwege de korte duur van het gebruik van de woonruimte. Daarop heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst ofwel kan worden beschouwd als een recht van gebruik en bewoning ofwel als een derdenbeding. Voor beide gevallen heeft de inspecteur de waarde op grond van art. 21, lid 13, SW 1956 jo art. 6 en 10 Uitv.besl. SW 1956 bepaald op € 17.730 (6% van € 394.000 maal 0,75). De woning moet dan volgens de inspecteur voor een waarde van € 376.270 (€ 394.000 minus € 17.730) in aanmerking worden genomen. De rechtbank kan deze berekening cijfermatig gezien volgen en acht deze juist. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze waarde hoger is dan de waarde (€ 311.260) die de inspecteur bij zijn uitspraak op bezwaar heeft vastgesteld. Gelet op de regel dat een belastingplichtige in beroep niet in een nadeliger positie mag worden gebracht, kan de rechtbank de waarde van de woning niet hoger vaststellen dan op € 311.260. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan in het midden blijven of sprake is van een recht van gebruik en bewoning of van een derdenbeding omdat dit in beide gevallen tot een hogere waarde leidt dan € 311.260.

NTFR 2013/908 - Beleid over informele wil geldt ook voor overdrachtsbelasting

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013
Het besluit van 31 augustus 2010, nr. DGB2010/876M, NTFR 2010/2924 is vervangen. Onderdeel 7 is aangevuld met een nieuwe goedkeuring voor de overdrachtsbelasting bij de uitvoering van een informele wil. Ter aanvulling op de bestaande goedkeuring voor de schenkbelasting is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor de overdrachtsbelasting. De goedkeuring werkt terug tot en met 1 januari 2010. In het besluit zijn verder enkele redactionele wijzigingen aangebracht waarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd.

NTFR 2013/909 - Door beleid mag inspecteur bezwaar niet zonder meer niet-ontvankelijk verklaren

ECLI:NL:HR:2013:BZ6831, datum uitspraak 12-04-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft pro forma bezwaar ingediend. De inspecteur heeft een termijn gegeven voor het indienen van de gronden. Daarbij is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Nadien heeft de inspecteur belanghebbende nog driemaal in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren, zonder dat hierbij (nogmaals) is gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring. Hof Den Bosch (6 juli 2012, nr. 11/00774, NTFR 2012/1717) heeft ambtshalve het Besluit fiscaal bestuursrecht in de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dit binnen de grenzen van het geschil geschied. Op grond van onderdeel 4 van dit besluit (tekst 2010) is de inspecteur verplicht om ook bij een tweede uitstel tot herstel van verzuimen te wijzen op de mogelijkheid van een niet-ontvankelijkverklaring. Nu de inspecteur dit heeft nagelaten, heeft de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2013/910 - Navordering wegens verzwegen buitenlands vermogen houdt stand

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6353, datum uitspraak 26-03-2013, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende woonde tot 1998 in Nederland, daarna in Duitsland. Van de Duitse belastingautoriteiten heeft de inspecteur verschillende keren informatie ontvangen dat belanghebbende over aanzienlijke sommen geld zou beschikken op Duitse rekeningen en dat hij in 1998 daarop aanzienlijke bedragen zou hebben gestort. Na onderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB 1995 en 1996 opgelegd alsmede navorderingsaanslagen VB 1996 en 1997. Daarbij zijn boeten (verhogingen) van 50% opgelegd. Het hof oordeelt onder meer dat de navorderingsaanslagen IB 1995 en VB 1996, die de dagtekening 31 december 2007 dragen, tijdig, dat wil zeggen binnen de twaalfjaarstermijn, zijn opgelegd. Voorts acht het hof het communautaire evenredigheidsbeginsel niet geschonden. Het is, nu belanghebbende geen informatie heeft verstrekt, te begrijpen dat de inspecteur de Duitse belastingautoriteiten heeft verzocht om nadere informatie en dat hij de uitkomst hiervan heeft afgewacht. De door belanghebbende genoemde termijnen van dertien maanden respectievelijk twee jaar kunnen in dat perspectief bezien door de beugel. Verder acht het hof de inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan, hetgeen voor de enkelvoudige belasting tot omkering en verzwaring van de bewijslast leidt. Kennelijk slaagt belanghebbende hierin niet. De schatting is niet onredelijk. Wat de boeten betreft slaagt de inspecteur erin opzet bij belanghebbende aannemelijk te maken. De opgelegde boeten zijn passend en geboden. Matiging vanwege de omkering van de bewijslast is niet aan de orde, aldus het hof.

NTFR 2013/913 - Informatiebeschikking betreffende Stiftung Liechtenstein gehandhaafd

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5014, datum uitspraak 02-01-2013, publicatiedatum 21-03-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
De inspecteur heeft op 22 september 2009 en 26 oktober 2009 aan belanghebbende aangekondigd dat hij voornemens is om over de jaren vanaf 1997 navorderingsaanslagen IB en VB op te leggen. Op 10 december 2010 worden navorderingsaanslagen IB 1998 en VB 1999 opgelegd, alsmede vergrijpboeten van 100%. Bij vonnis in kort geding van 5 april 2011 heeft de voorzieningenrechter belanghebbende bevolen om alle gegevens en inlichtingen te verstrekken ten aanzien van een Stiftung, alsmede betreffende de aanwending van het desbetreffende vermogen na opheffing van de Stiftung, met veroordeling van belanghebbende tot betaling van een dwangsom van € 2.500 per dag dat hij in gebreke blijft. Bij brieven van 10 mei 2011 heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB en VB 2000 t/m 2005 en vergrijpboeten van 100% aangekondigd. Belanghebbende heeft de informatie niet verstrekt en de inspecteur heeft op 23 augustus 2011 informatiebeschikkingen in de zin van art. 52a AWR voor de navorderingsaanslagen IB en VB 1998 t/m 2005 afgegeven. De rechtbank vernietigt de informatiebeschikking slechts voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen IB 1998 en VB 1999, omdat deze aanslagen zijn vastgesteld op 10 december 2010, een datum die is gelegen voor de inwerkingtreding van art. 52a AWR.

NTFR 2013/914 - Goedkeurende resolutie over vrijstellingsmethode vereist dat voordeel 'in de heffing is betrokken'

ECLI:NL:PHR:2013:BZ6878, datum uitspraak 14-03-2013, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2013 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is bestuurder van A en heeft een belang in zijn werkgever verworven. De verwerving is in Nederland aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Op grond van een salary split is 15% (€ 167.700; hierna: het voordeel) toegerekend aan de Verenigde Staten (hierna: VS). In geschil is op welke wijze de voorkoming van dubbele belasting over het voordeel moet worden berekend.